Het Avondmaal
12. Exodus en Handelingen
De Israëlieten die Hij toesprak, waren slaven van Rome, van de wet en van Satan. Zoals het volk in Egypte vermenigvuldigde, was het ook met de Christen Israëlieten in Hand. 2:41, 47; 4:4; 5:14; 6:1-7. De uittocht voorzegd in Gen. 15:16, wordt vertraagd omdat "de ongerechtigheid der Amorieten" nog niet volkomen was. Zo was het ook in de Handelingen met het "adderengebroed". Vervolgens hebben wij de "kwalijke behandeling van het volk", doch des te meer vermenigvuldigden zij juist zoals de gelovigen in Handelingen. Dan spreekt Hij van Mozes, die hun de verlossing zou geven, doch zij hebben hem niet verstaan (Hand. 7:25), zoals zij het Lam niet verstonden. Mozes wordt een tweede maal verloochend (Hand. 7:35), zoals de Christus gedurende Handelingen een tweede maal door Israël verloochend wordt. Beide Christus en Mozes doen machtige werken. Vroeger had Stefanus ook reeds Jozef als een type van Christus afgeschilderd. Nadat Jozef TOT OVERSTE gesteld is, herkennen zijn broeders hem; de eerste maal echter niet. Zo herkende Israël de verheerlijkte Christus niet gedurende Handelingen. Maar de tweede maal herkenden de broeders Jozef wel (Hand. 7:13), zoals ook Israël zal zien Wie ze doorstoken hebben. Hem dus de tweede maal zal herkennen. Maar Israël luisterde niet naar Stefanus, noch naar de andere getuigen, zij bekeerden zich niet, zij namen het Paasoffer niet aan en de tijden der verkwikking bleven uit. Israël bleef in "Egypte". Daar Israël in zijn misdaad (zie "val" in Rom. 11:11-12) volhardde, werd het terzijde gesteld (Hand. 28:28). De tamme olijf was gevallen en met de boom ook de ingeënte takken. Een heel nieuwe bedeling begon. Daartoe was nodig de herordening van de heiligen (Ef. 4:13, grondtekst, St. V.: volmaking). Doch in de toekomst, na de Gemeente der verborgenheid, zal de Here hen met kracht uit "Egypte" voeren. |