Bekeren | Inhoudsopgave | Ek (uit)

Wat de Concordantie Leert



Omkeren

Het woord "epistrefoo" wordt ongelukkigerwijze dikwijls door "bekeren" vertaald. Letterlijk is het "omkeren" zoals in Mat. 9:22. Terwijl "bekeren" meer onze stemming betreft, spreekt "omkeren" van het gevolg. Daarom zegt Petrus dan ook: "bekeert u dan en keert u om" (Hand. 3:19). Verder onderzoeken wij alleen het zich "omkeren" in geestelijke zin verstaan en wij onderscheiden weer van wie er gesproken wordt.

ISRAEL VOLKEN ALLEN GELOVIGEN
Mat. 13:15
Mark 4:12
Luk. 1:16, 17
Luk. 22:32
(Petrus)
Joh. 12:40
Hand. 3:19
Hand. 9:35
Hand. 28:27
2 Kor. 3:16
1 Petr. 2:25
2 Petr. 2:21, 22
Hand. 11:21
Hand. 14:15
Hand. 15:19
Hand. 26:18,20
Hand. 15:3
(omkering)
1 Thes. 1:9 Gal. 4:9
Jak. 5:19, 20

Laat ons eerst over Israël spreken. Waarom keerden zij zich niet om? Omdat zij zich niet bekeerden, d. i. zij sloten hun ogen en oren en verhardden hun hart. Zie Mat. 13:15. Israël moest zich omkeren tot het uitwissen der zonden en opdat tijden van verkwikking zouden kunnen (Hand. 3:19).
Na hun omkering zou het deksel van hun hart worden weggenomen (2 Kor. 3:16). Maar niet alleen Israël moest zich omkeren. Ook de volken. En wel in het bijzonder:

Hand. 14:15 "van deze ijdele dingen ... tot den levenden God".
Hand. 26:18 "van de duisternis ... tot het licht van de macht des Satans ... tot God".
1 Thes. 1:9 "van de afgoden ... tot God".

Hun ogen zouden geopend worden (Hand. 26:18). Ook hier zien wij wederom, dat iedereen zich moet omkeren tot God. 1 Thes. 1:9 geldt zowel Joden als heidenen. Alle mensen zijn van nature gehecht aan allerlei afgoden, zowel nu als vroeger. Dat er bij de komst van Christus een heel bijzondere reden was om zich te bekeren en zich dan tot God om te keren spreekt van zelve. Maar zelfs al bestaat deze reden niet, al is het Koninkrijk, noch ook het oordeel nabij, toch moet ieder zich ook nu tot God omkeren.

Gaat het omkeren, het geloof in Christus vooraf of maakt het er deel van uit? Voor hen, die niet in God geloven, dus in het bijzonder voor de volken, schijnt het van zelve te spreken, dat zij zich eerst moesten bekeren en zich omkeren tot God en dan verder in Christus geloven. Hand. 26:18 scheidt ook weer die twee fazen van elkaar: "omkeren van de duisternis tot het licht ... vergeving der zonden ... en een erfdeel ... door geloof in Mij". Dit bevestigt wat wij reeds gevonden hebben in de studie over "bekeren". Wij weten dat ook een groot deel van Israël zich tot de afgoden gewend had. Moesten zij, vóór zij zich tot Christus konden keren, niet eerst voorbereid en toegerust worden en zich van die afgoden tot God omkeren? Zeer zeker. Dat was juist de opdracht van Johannes de Doper. Luk. 1:16, 17 "Hij zal velen der kinderen Israëls omkeren tot den Heere, hunnen God ... om den Heere te bereiden een toegerust volk". Het geloof in God is maar een begin (Heb. 6:1). Daarop moet geloof in Christus volgen (Joh. 14:1).

Zij die beweren, dat het "omkeren" deel maakt van het geloof in Christus en er niet aan voorafgaat, kunnen zich alleen beroepen op deze tekst:

Hand. 11:21 "En een groot getal geloofde en keerde zich om tot den Heere".

Uit vers 20 blijkt, dat het de Heere Jezus betreft en die Grieken waren blijkbaar proselieten, die zich dus reeds van de afgoden tot God hadden omgekeerd.

Alles is duidelijk als wij het volgende aannemen: eerst was er een bekeren en omkeren van de afgoden tot God en die mannen uit de volken werden proselieten; dan was er een bekering en omkering van de "Joodse godsdienst" tot de Heere Jezus. Dit laatste valt samen met geloof in de Heere Jezus.

Wij menen dus nu te kunnen besluiten dat er meerdere trappen van bekering en omkering zijn en onderscheiden deze drie:

  1. De bekering en omkering tot God. Deze geldt alle mensen en gaat samen met geloof dat God tot doel heeft (voor zover Hij uit de schepping kan gekend worden).

  2. De bekering en omkering van hen die in God geloven, maar niet in Christus (b. v. de Israëlieten in de Evangeliën en Handelingen. Die bekering en omkering gaan samen met geloof dat Christus tot doel heeft.

  3. De bekering en omkering van hen die in Christus geloven, doch niet wandelen naar Gods wil. Dit gaat samen met het geloof in al wat God hen in de Schriften heeft geopenbaard.
Men kan nog verder onderscheiden. Wij hopen dit in een afzonderlijke studie te doen. (Zie: "De Weg der Behoudenis"). En wat is nu het belang van ons onderzoek?
  1. Voor wat ons zelven betreft, dat men, door Gods Woord nauwkeurig te bestuderen, tot een helderder inzicht komt, Gods wil beter leert kennen en zich dan in alle opzichten tot Hem kan omkeren.

  2. Voor anderen: dat men weet welke boodschap men moet brengen. Van iemand die niet in God gelooft, verlange men b. v. geen geloof in Christus. Eerst bekering tot God, dan geloof tot Christus, dan een getrouwe wandel.
Wij hebben dus veel te "verkondigen" en te "evangeliseren", zowel dingen betreffende de ongelovige, als betreffende de drie groepen gelovigen: die der aardse, hemelse en overhemelse sferen.

Zij die zeggen dat de bekering het geloof niet voorafgaat, beweren ook dat men in onze bedeling de Heere niet moet zoeken. Dit wordt weersproken door de Schrift. Volgens Hand. 17:26, 27 moet het ganse geslacht der mensen God zoeken, dat betreft alle mensen van alle tijden. God beantwoordt dit zoeken. Israël moest God niet zoeken, want Hij was reeds door dat volk gekend in Zijn vroegere openbaringen. Nu moest Israël Hem leren kennen in Zijn Zoon. Vandaar dat Hij dat volk kwam zoeken. Zij die God nog niet kennen, moeten Hem zoeken, daarna zich bekeren en omkeren tot de Zich geopenbaard hebbende God. Na die bekering kunnen zij voortgaan tot het geloof in Christus. Het een kan kort op het ander volgen.

Ten slotte komt de vraag op: hoe kan een zondaar zich bekeren? Het antwoord is, dat het niet uit hemzelve voortkomt, maar uit Gods goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid (Rom. 2:4). (Zie: "De Weg der Behoudenis")


Bekeren | Inhoudsopgave | Ek (uit)



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden