| Inhoudsopgave |


Het Voornemen der Eeuwen, (Ef. 3:11)

In de Statenvertaling staat: "het eeuwig voornemen",
in het Grieks "het voornemen der aioonen".
Dit zijn grote wereldtijdperken.

De kaarten geven een algemeen overzicht van de tijden der eeuwen.
Kaart 1: exclusief de gemeente der verborgenheid
Kaart 2: inclusief de gemeente der verborgenheid

SLOTWOORD


Sommige lezers zullen zich afvragen: “Wat moeten wij nu geloven?” Het antwoord is: “Geloof wat God zegt”. Ja zegt men, maar dat is het juist, de ene meent, dat God dit zegt en de andere het tegenovergestelde. Het antwoord hierop is: “Onderzoek zelf”.

Voor hem die in een levende God gelooft, spreekt het van zelf, dat Hij elke oprechte zoeker naar waarheid zal helpen en ieder juist zoveel kennis van de waarheid zal toedelen als hij liefde heeft voor de waarheid. Naar mensen of demonen luisteren en geloven is voor ieder gevaarlijk. Dit is de reden waarom zovele jonggelovigen verkoelen. Alleen door Gods Woord zelf te onderzoeken, en zoveel mogelijk in de oorspronkelijke talen, staat men op vaste grond, kan men een vast geloof hebben.

Maar, zoals wij reeds opmerkten, staat men dan nagenoeg alleen in de wereld en behoort men eigenlijk niet meer tot het “Christendom”, dat grotendeels Satan's godsdienstig stelsel is, dat van Christus alleen enige voorschriften en de naam heeft. Men moet zich dan tevreden stellen lid te zijn van de Gemeente van de verborgenheid. Maar men kan zich dan ook verlustigen in Gods Woord en in het bewustzijn van de innige gemeenschap waarin Hij ons geplaatst heeft, zonder verdienste van onze zijde.

Anderen zullen weerhouden worden onze gevolgtrekkingen te delen, niet omdat zij ze kunnen weerleggen uit Gods Woord, maar omdat zoveel mensen door God gebruikt geweest zijn terwijl zij toch een andere opvatting hadden en zij veronderstellen dat, als er iets niet in orde was met hun geloof, God hen ook niet zou gezegend hebben b.v. bij het verkondigen van de blijde boodschappen. Als God echter moest wachten om iemand te gebruiken tot hij in niets meer dwaalt, dan zou nooit iemand als instrument kunnen dienen, zolang hij in dit lichaam verkeert. God ziet naar het hart (1 Sam. 16:7) en wil onvolmaakte mensen gebruiken. Doch de zegening verontschuldigt, noch rechtvaardigt de dwaling.

Verder dient er onderzocht of al1e vermeende zegeningen wel van God komen. Zo b.v. bij genezingen en krachten. Deze kunnen heel goed door Satan gewerkt worden, want wie weet of een lichamelijke genezing in alle omstandigheden werkelijk goed is? Wie zal kunnen onderscheiden wanneer het God is en wanneer het Satan is, als wij op ons aandringen genezen worden? Alleen Gods Woord is een zekere gids, niet de ondervinding, het gevoel, de gedachten van de mensen, al zijn zij oog zo heilig en gezegend in hun arbeid. In Israël hebben wij een goed voorbeeld hoe vrome, godvruchtige mensen, die Gods Woord boven alles schatten (laat ons b.v. denken aan Paulus vóór zijn bekering), kunnen dwalen. Ook bij het zien van de machtigen invloed van de overlevering, die hen er toe bracht Christus te kruisigen, zouden wij zeer voorzichtig moeten zijn. Nu ook hebben velen wel een ijver voor God, maar niet met verstand (Rom. 10:2).

De lezer late zich ook niet beïnvloeden door het feit dat sommige overleveringen door vele gelovigen gedeeld worden. Dit heeft absoluut geen waarde, ja men kan het meestal aanzien als een kenmerk, dat die dingen niet overeenkomen met Gods Woord. Nadat Paulus de grote verborgenheid van de Gemeente geopenbaard had, stond hij nagenoeg alleen (zie 2 Tim. 1:15 en 4:16).

De schrijver, die als materialist is opgevoed (en zelf in die gedachtekring volhardde, gedeeltelijk omdat hij dacht dat het “Christendom” al was wat God hem kon aanbieden, tot hij in betrekking kwam met de Bijbel en toen zijn standpunt moest opgeven, wou hij oprecht en logisch zijn), had dus het voorrecht door geen bijzondere opvatting van de Bijbel beïnvloed te zijn. In de beginne moest hij zekere dingen voorlopig aannemen zonder zorgvuldig onderzoek, maar het viel hem betrekkelijk gemakkelijk alle vroegere gedachten los te laten, zodra ze vals bleken te zijn. Velen bevinden zich echter in een toestand, die het opgeven van lang verkondigde en verdedigde gedachten veel moeilijker maakt.

Sommigen zullen misschien ook terugschrikken voor het openbaar belijden van hun vergissingen uit vrees voor zwakke broeders. De waarheid kan echter nooit schaden; wel moet men soms voorzichtig te werk gaan als men van dwaling tot waarheid overgaat. Een uitgehongerde mag men niet plotseling een stevig maal geven. Gods Woord is geestelijk voedsel en er zijn veel uitgehongerden. Ieder moet zich in alle omstandigheden door God laten leiden. Volharden in een erkende dwaling is echter ontoelaatbaar voor een kind van God, lid van de Gemeente, dat zich van zijn positie en verantwoordelijkheid ten opzichte van God en de mensen bewust is. Ook in betrekking met de zich meer en meer uitbreidende antichristelijke stromingen, is het verkondigen van de waarheid meer dan ooit een plicht. Bij het zien van de waarheid valt namelijk al het overige vanzelf weg, zonder menselijke inspanning, zonder dat het nodig is die demonische stelsels afzonderlijk te onderzoeken en te weerleggen.

Wij hopen, dat de lezer bereid is ALLES te geloven wat God zegt en aan te nemen wat Hij aanbiedt en dan ook tijd zal maken om Gods Woord te onderzoeken en er zich mee te voeden. Menselijke gedachten kunnen soms aangenaam zijn, doch zijn geen voedsel voor de mens, die van boven geboren is. En dit voedsel moet zelf opgenomen en verwerkt worden. Het is niet voldoende anderen te zien eten. Moge de lezer leren Gods Woord recht te verdelen. Dan zal hij juist weten wat hij moet geloven en niet meer blootgesteld zijn menselijke leringen te volgen en niet meer op indrukken of gevoelens behoeven te steunen.

Hij zal dan WETEN, dat hij alle geestelijke zegeningen ontvangt, dat hij inniger met Christus verbonden is dan een vrouw met haar man, dat hij in Christus in de “opperhemelse” geplaatst is, en zoveel andere heerlijkheden die alle verstand te boven gaan. Dit alles zijn dan voor hem feiten en geen indrukken. Hij behoeft dan niet steeds naar zijn zonden te zien, naar zijn zwakheid, naar hetgeen hij zou kunnen doen, naar meer heiligheid en overgave. Dit alles komt vanzelf, als wij slechts eerst geloven AL wat God ons zegt en ons zien in de positie waarin wij uit genade door Hem geplaatst zijn.

Vele ernstige Christenen hebben wel geleerd dat de rechtvaardigmaking niet uit te werken is, maar omgekeerd, dat men goede werken kan en moet doen OMDAT men behouden is; maar op het gebied van de toewijding en heiliging blijven zij de zaak verkeerd inzien. Door meer toewijding enz. trachten zij hun positie te verbeteren, terwijl ook hier de toewijding en heiliging in onze wandel vanzelf moet volgen OMDAT onze positie in Christus volmaakt is.

Tenslotte is onze bede: “dat gij moogt vervuld worden met de kennis van Zijnen wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand; opdat gij moogt wandelen waardiglijk de Here, tot alle behagelijkheid, in alle goede werken vrucht dragende, en wassende in de kennis van God”. (Kol. 1:9, 10).

Aanhangsel en Index

Samenvatting betreffende het verschil tussen de Gemeente van de verborgenheid en de Pinkster- en Koninkrijkgemeenten en tussen de leden van de Gemeente en de gelovigen in het algemeen. Zie niet alleen de opgegeven teksten, maar ook de aantekeningen.

Algemene kenmerken
van de
Pinkster en Koninkrijkgemeenten

  1. Naar de raad Gods, VAN de nederwerping van de wereld. Zie blz. 21, Mat. 13:11, 35; 25:34; Luk. 11:50; Heb. 4:3; Hand. 20:25-27.

  2. Begint met Pinksteren. Zie Hand. 3:19-24.

  3. Vervulling van de profetieën. Zie Mat. 16:21-23; Luk. 4:18,19; 24:44; Joh. 1:9; Hand. 1:1; 2:16-21; 3:18; 13:32; 17:4,11; 26:22-23; 28:23; Rom. 1:1-2; 15:8, 9; 2 Kor. 7:1.

  4. Christus de goede Herder en de Koning van Israël. Zie Mat. 2:2, 6; 9:36; 15:24; 18:11; 27:11; Luk. 1:32; Joh. 1:25; 10:11, 16; 11:51-52; Heb. 13:20.

  5. Het koninkrijk, bereid van de nederwerping van de wereld, zou komen, mits bekering van Israël. Zie Mat. 3:1-3; 4:17; 16:27,28; Luk. 17:20-21; 21:8-27, 34; Hand. 1:6, 7; 2:38; 3:19-21; 18:5-6; 20:23-25; 26:18; 28:23; Rom. 13:11; 1 Thes. 1:9; 2 Thes. 1:510; Heb. 2:5; 3:18-4:11.

  6. Ingang tot het koninkrijk door volharding; de ingang rijkelijk toegevoegd door “volmaking”. Zie Mat. 5-7; 10:22; 18:3, 4; 19:16,22; 24:13, 14; 25:31-34, 46; Luk. 20:35, 36; 2 Thes. 1:4-10.

  7. Wonderen en krachten als teken van het komende rijk. Zie Mat. 4:23, 24; 8:1-16; 9:35; 10:8; 11:2-5,20; 12:15-21,28,29; 13:58; Mark. 16:17,18; Joh. 2:7; 5:36; 10:24, 25; 12:13-18; 14:12; 15:22, 24; 16:9; 20:30,31; Hand. 2:16-22; 5:19; 8:5-12; 19:12; Rom. 15:19; 1 Kor. 1:7; 12:28; 14:21, 22; 2 Kor. 12:12; Gal.3:5; 1 Thes. 1:5; 2 Thes. 2:9-11; Heb. 2:3-4; 6:5.

  8. Onmiddellijk gericht. Gemeenschap in alles. Zie Hand. 2:42-46; 5:5,10; 12:23; 13:11.

  9. Voortdurende, zichtbare en hoorbare tussenkomst van de engelen. Zie Hand. 12:1-11; 1 Kor. 11:10.

  10. Israël, Gods volk, bekleedt de eerste plaats. De volken gezegend in betrekking met Israël. Israël de boom, de volken zijn ingeënte takken. Zie Mat. 8:11; 10:5, 6; 15:22-26; 18:17; 28:18-20; Luk. 2:32; Hand. 8:26-40; 10:4448; 15:9, 11, 14-21; 26:22, 23; 28:28; Rom. 1:16; 2:9, 10; 3:1-2; 9:3-5; 10:12, 19,20; 11:5-17; 15:8,9; Gal. 3:14, 27-29.

  11. De 12 Apostelen op de voorgrond. Mat. 10:1-9; 16:19; 19:28; Joh. 15:27; 20:22; Hand. 1:20-26.

  12. De Tempel bestaat, de Wet, de inzettingen en feestdagen getrouw gevolgd door de Christen-Israëlieten. Zie blz. 39; Mat. 5:17-19; 6:16-18; 15:2, 3; 23:23; 24:15-28; 28:1; Joh. 20:1; Hand. 2:1; 5:20; 10:14-33; 13:2, 14, 15; 16:3; 18:18; 20:7; 21:20-26; 25:8; 28:17; 1 Kor. 16:2; Gal. 4:9,10; 5:1-11; 2 Thes. 2:4,15; 3:6; Heb. 8:1-13; 9:8-10; 10:1,18,19,20,22.

  13. Israël is een koninklijk priesterdom. Toegang tot het Heilige. Zie Ex. 19:6; Jes. 61:6; Heb. 9:8-10;-10:1,19,20,22; 1 Petr. 2:5; Op. 1:6; 5:10; 20:4-6.

  14. Waterdoop en geestesdoop. Ook de uitwendige besnijdenis toegepast door de Christen-Israëlieten. Zie Mat. 3:6,7,11; 28:18-20; Joh. 1:25; 3:5; Hand. 1:4,5; 2:38; 10:44-48; 15:16; Hand. 16:3; 19:5; 21:20-26; Rom. 2:25-29; 6:3,4; 1 Kor. 1:14, 16, 17; 12:13; Gal. 5:2-11; Ef. 4:4-6; Kol. 2:11-13.

  15. Israël is Jehovah’s vrouw en gedurende het koninkrijk de bruid. Zie Mat. 22:6-8,12; 25:1-13; Joh. 3:29; 16:23; 2 Kor. 11:2; Ef. 5:22-23.

  16. De grote verborgenheid is niet geopenbaard. Zie Luk. 21:8-27; Hand. 17:4, 11; 28:23; Ef. 3:2-9; Kol. 1:25-26.

  17. Genoemd: gemeente Gods. Zie Mat. 18:17; 1 Kor. 1:2; 10:32; 2 Thes. 1:4.

  18. De mensen verdeeld in HET volk (Israël) en de volken. De “middelmuur” bestaat. Zie Hand. 10:14-33; 15:9, 11; 21:39; 1 Kor. 10:32; Ef. 2:11-15.

  19. Verkondiging van het evangelie Gods, van de genade Gods, van het eeuwige evangelie, van het evangelie van het koninkrijk. Zie Mat. 4:23, 24; 9:35; 10:7; 24:4-14; 28:18-20; Mark. 16:15; Hand. 5:42; 20:24, 25; Rom. 1:1,2; Op. 14:6.

  20. De geschiedenis wordt ons gegeven: het verleden in de Handelingen, de toekomst in Openbaring.

  21. Het oude en nieuwe verbond betreft alleen deze “gemeenten”. Zie Mat. 26:28; 2 Kor. 3:6; Gal. 5:2-11; Heb. 8:1-13; 13:20.

  22. Bekering gevraagd, met het oog op het verbond door God gesloten.


Algemene kenmerken
van de
Gemeente der Verborgenheid.

  1. Naar het voornemen Gods VOOR de nederwerping van de wereld. Zie blz. 21; Joh. 17:24; Hand. 20:27; Ef. 1:4; 3:11; 1 Pet. 1:20.

  2. Begint bij de openbaring van de grote verborgenneid door Paulus (in het jaar 60 ongeveer). Zie Mat. 16:18; Luk. 2:32; Hand. 1:3; 2:16-21,22,38,39,47; 3:19-24; 4:1; 5:5; 6:1; 7:38; 8:26-40; 10:14-33, 44-48; 15:14-21; 17:4-11; 21:26; Rom. 16:25; Gal. 3:5; 2 Thes.1:5-10; Heb. 9:8-10; Ef. 3:2-9; 4:11,12; Kol. 1:25-26.

  3. Onderbreking in de vervulling van de profetie. Zie blz. 101; Luk. 4:18,19; 21:8-27; Ef. 3:9; Kol. 1:25-26.

  4. Christus het hoofd van de Gemeente. Zie Ef. 1:22, 23; Kol. 1:18.

  5. Het koninkrijk op aarde tijdelijk niet aangekondigd. Het “opperhemels” koninkrijk. Zie Kol. 1:13; 2 Tim. 4:18.

  6. Haar plaats is in de “opperhemelse” (gewesten), “verre boven” alles. Zie 2 Kor. 5:1-2; 12:2,4; Ef. 1:3,20-23; 2:6; 3:10; 6:12; Fil. 3:17-20.

  7. Geen tekenen. Zuiver geloof op de voorgrond. God zwijgt. Zie Ef. 4:11-12; Fil. 2:27; Kol. 4:14.

  8. Geen zichtbare en hoorbare tussenkomst van de engelen. Zie Hand. 12:1-11.

  9. Israël als Godsvolk terzijde gezet. Geen onderscheid tussen de volken. De “middelmuur” gebroken. Zie Mat. 3:1 0; Hand. 28:28; Rom. 11:17; Ef. 2:11-15; 3:2-9. Kol. 3:11.

  10. Paulus op de voorgrond. De 12 hebben geen bijzondere boodschap voor de Gemeente. Zie 2 Kor. 12:12; Gal. 1:12; El. 3:2-9; 4:11, 12; Kol. 1 :25-26.

  11. De Tempel bestaat niet, de inzettingen voorlopig te niet gedaan. Geen vormen, feestdagen, priesters; geen aardse tabernakel. Ver boven alles. Geen verbonden. Zie 2 Thes. 2:15; Ef. 2:5-6, 12-15; Kol. 2:14-23; Fil. 3:2-3.

  12. Geestesdoop alleen. De ware besnijdenis alleen. Zie Ef. 4:4-6; 5:18; Kol. 2:11-13.

  13. De Gemeente is een nieuw geschapen lichaam, niet de ontwikkeling van een vroegere gemeente. Zie 1 Kor. 13:8, 10; Ef. 2:15; 3:2-9.

  14. De Gemeente is een eersteling ten opzichte van de toestand, waar geen zonde is (Ef. 1:4 ;1 Kor. 15:28). Zie Joh. 1:25; 1 Kor. 13:8, 10; Heb. 5:6; Ef. 1:22-23; 2:16.

  15. Overvloedige genade. Zie Ef. 1:7; 2:5-6,8.

  16. Genoemd: de Gemeente die het lichaam van Christus is. Een samengevoegd lichaam. Zie Ef. 1:22,23; 3:2-9; 4:11-12.

  17. De leden van de Gemeente worden niet meer Jood en Heiden genoemd. Ook de niet-leden zijn niet verdeeld in Israëlieten en volken. Zie 1 Kor. 10:32; Ef. 2:12-14; 4:17.

  18. Verkondiging van het evangelie waarvan Paulus een dienstknecht is; het evangelie des vredes. Zie Ef. 6:15,23; 2 Tim. 2:8.

  19. Geen geschiedenis, want zij behoort niet tot deze wereld.

  20. Zuiver geloof wordt gevraagd.


Kenmerken van de gelovigen
buiten de Gemeente.

  1. Zij hebben geen plaats in de “opperhemelse”. “In de wereld”. Aards “geslacht”. Zegeningen en koninkrijk op aarde. Zie blz. 41; Jes. 57:1318; Mat. 5:5; Joh. 18:36; Hand. 3:25; Ef. 1:3; 2:12-14;3:15.

  2. Hun hoop: de opstanding uit de doden en de toekomst van Christus tot het oprichten van het koninkrijk. Zie Mat. 6:10; 16:27,28; 24:29-31,37,39; Luk. 20:35, 36; Joh. 4:23; 11:25-26; Hand. 26:6; 28:20; 1 Kor. 1:7; 6:9-10; 11:26; 15:23-24, 51-52; 16:22; 2 Kor. 5:1-2; 1 Thes. 2:19; 3:13; 4:15-17; 5:1-6,23; 2 Thes. 2:8; Heb. 6:18.

  3. Hun opstandingslichaam zal gelijkvormig zijn aan het BEELD van de Zoons. Zie Rom. 8:29; Fil. 3:21.

  4. Het “eeuwige” (aionios) leven op de voorgrond. Die uitdrukking komt niet voor in Ef., Fil., Kol., 2 Tim. Zie blz. 95; Mat. 6:13; 19:16-22; 21:19; 25:46; Luk. 18:30; 20:35, 36; Rom. 6:22, 23; Gal. 5:25; 6:8.

  5. Zij gaan, tenminste gedeeltelijk, door de grote verdrukking. Zie Mat. 24:4-28; Luk. 21:36; Hand. 14:22; 1 Thes. 1:10.

  6. Zij moeten volharden om het koninkrijk in te gaan. Zie Mat. 5 tot 7; 10:22; 24:13, 14; Luk. 20:35, 36; 2 Thes. 1:4, 5-10.

  7. Voorwaardelijke vergeving van de zonden. Zie Mat. 6:12; Mark. 11:25-26.


Dingen die gemeen zijn aan alle gelovigen
(inbegrepen de leden van de Gemeente).

  1. Vrijgekocht, gerechtvaardigd, behouden door genade, door middel van het geloof in het volbrachte werk van Christus. Zie Heb. 2:3-4; Ef. 1:7; 2:8.

  2. Verzoening met God (katallassoa). Zie 2 Kor. 5:18-19; Ef. 2:16.

  3. De verlossing (lutroosis). Zie Ef. 1:7.

  4. Vrijgemaakt van de macht van de zonde. Zie Rom. 6:4-13; Ef. 2:1, 5; Kol. 2:13; 3:3.

  5. Gemeenschap met Christus in dood, verdrukking en lijden. Zie Rom. 6:4-13; 1 Kor. 10:16-17; 11:26; 12:27.

  6. Geboorte van boven. Kinderen Gods. Nieuw hart. (De uitdrukking “van boven geboren” echter meer in het bijzonder gebruikt vóór de Gemeente). Zie Mat. 5:45; Joh. 1:12; 3:3-6; 10:30; Hand. 1:4,5; Rom. 8:15-23; 1 Kor. 12:13; 2 Kor. 5:17; Gal. 4:5; 5:25; Ef. 2:10; 4:22-24; Kol. 3:1-17.

  7. Niet “onder” de Wet. Zie Rom. 7:4; Gal. 4:3, 9,10; 5:1-11; Kol. 2:14-23.

  8. Genadeloon naar werken in Gods kracht volbracht. Zie Mat. 5 tot 7; 5:48; 6:1-7; 7:13, 14; 19:16-22; 25:31-34, 46; 1 Kor. 3:8; 6:9,10; Heb. 6:6; Fil. 3:14.

  9. Vrede bij God. Zie Rom. 5:1.

  10. Van hen wordt gevraagd:

    • Volmaaktheid door werken. Zie Mat. 5 tot 7; 5:17-20, 21-48; 19:16-22; Heb. 6:1; 7:110:18; Fil. 2:12, 13; 3:14, 17-20.
    • Liefde. Zie Mat. 22:36-40; Ef. 5:2.
    • Bescheidenheid. Zie Jak. 3:17; Fil. 4:5.
    • Geen bezorgdheid. Zie Mat. 6:27; Fil. 4:6.
    • Niet oordelen. Zie Mat. 7:1; Kol. 2:16.
    • Waakzaamheid. Zie Mat. 24:42; 25:1-13; 1 Thes. 5:1-10.

    Deze dingen die gemeen zijn aan alle gelovigen moeten ons niet doen vermengen wat God gescheiden heeft.



Voorrechten
van de
leden van de Gemeente.

  1. Geen aardse bestemming. Hemels “geslacht”. Zie Ef. 3:15.

  2. Gemeenschap met Christus in opstanding en hemelvaart. Zie Ef. 2:5, 6; 5:22-33.

  3. Gezet in de “opperhemelse” (gewesten), waar hun burgerschap en hun strijd is. Zie Ef. 1:3; 2:6; 6:11-17; Fil. 3:17-20.

  4. Met alle geestelijke zegeningen gezegend in Christus. Zie Ef. 1:3.

  5. Voleindigd in Christus. Zie Kol. 2:10.

  6. Volmaakte verzoening (apokatallassoo). Zie Ef. 2:16.

  7. Volmaakte verlossing (apolutroosis). Zie Ef. 1:7.

  8. Hun hoop: de verandering van hun lichaam, de openbaring met Hem in heerlijkheid. Zie Ef. 4:4-6, 30; Fil. 3:8;.14; Kol. 3:4.

  9. Bij de opstanding gelijkvormig aan Christus. Zie Fil. 3:21.

  10. Gaan niet door de verdrukking. Zie Ef. 4:11, 12.

  11. Worden met Christus in heerlijkheid geopenbaard. Zie Kol. 3:4.

  12. Vrede ten opzichte van de eenheid in Christus. Zie Ef. 6:23.

  13. Van hen wordt verwacht:

    • Het Hoofd vasthouden. Zie Kol. 2:19.
    • De geestelijke eenheid behouden. Zie Ef. 4:3.
    • Een wandel waardig aan hun roeping in de “opperhemelse”. Zie Fil. 3:11-14; Kol. 1:9, 10.
    • Vergeten wat achter is, naar de prijs jagen, de kroon. Zie Fil. 3:11-14.
    • Vervuld worden met kennis (epignosis) van God.Zie ,Kol. 1:9-10.
    • De dingen die verschillen beproeven en het Woord van de Waarheid recht snijden. Zie Fil. 1:9, 10; 2 Tim. 2:15.
    • Aan de overheden en machten in de hemel, de veelwldige wijsheid Gods bekend maken. Zie Ef. 3:10.

  14. Zij verwachten de Zaligmaker, die de volle behoudenis zal geven, van uit de hemelen. Zie Fil. 3:17-20.


Lijst van enige behandelde zaken

  • Het bijzonderste van de Wet bestond niet in uitwendige vormen. Zie blz. 38 en de teksten aangehaald bij Mat. 15:11, 18-20; 22:36-40.

  • De zegeningen van de volken in verband met Israël. Zie de teksten aangehaald bij Mat. 8:11; Luk. 2:32.

  • De belofte van de uitstorting van Heilige Geest, de gave van een nieuw hart enz. Zie de teksten aangehaald bij Mat. 3:11.

  • Israëls bekering gevraagd. Zie de teksten aangehaald bij Mat. 3:1-3.

  • De Herder van Israël. Zie de teksten aangehaald bij Mat. 9:36; Joh. 10:11; Heb. 13:20.

  • Israël de wijngaard. Zie de teksten aangehaald bij Mat. 24:29-31; Joh. 16:23.


Aantekeningen over:

  • “Eeuwig”, “eeuwigheid” enz. Zie blz. 95 en Mat. 6:13; 19:16-22; 21:19; 25:46; Luk. 18:30; 20:35,36; Rom. 6:22-23; Gal. 5:25; 6:8; Heb. 5:6.

  • De “dag van de Heren”. Zie Mat. 24:29-31; Joh. 16:23.

  • De “eerste dag van de week”. Zie Mat. 28:1.

  • De drie opdrachten. Zie Mat. 28:18-20; Mark. 16:15-18; Luk. 24:47.

  • Heilige Geest (de Gever) en heilige geest (de gave). Jes. 32:15; 44:3; Luk. 24:49; Joh. 7:39; 20:22; Hand. 1:4,5; 2:4; 4:7, 8; 8:15,16; 10:44-48; 19:2; 1 Kor. 12:1-11; Gal. 3:5; 6:8; Ef. 5:18.

  • Voor andere onderwerpen, zie blz. 317 tot 325.

 

| Inhoudsopgave |



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden