| Inhoudsopgave |


Het Voornemen der Eeuwen, (Ef. 3:11)

In de Statenvertaling staat: "het eeuwig voornemen",
in het Grieks "het voornemen der aioonen".
Dit zijn grote wereldtijdperken.

De kaarten geven een algemeen overzicht van de tijden der eeuwen.
Kaart 1: exclusief de gemeente der verborgenheid
Kaart 2: inclusief de gemeente der verborgenheid


Samenvatting betreffende
de Gemeente der Verborgenheid

Een nauwkeurig onderzoek van de brieven bevestigt alzo wat reeds afgeleid kon worden uit de studie van de Evangeliën en van de Handelingen. Wij zien dat Paulus een dubbele opdracht had:

  1. de verzoening van de wereld te verkondigen gedurende een tijd, waar echter de Jood nog de eerste plaats innam en het koninkrijk op aarde nabij was,
  2. na de volledige verwerping van dit koninkrijk door geheel Israël, zowel te Jeruzalem, als te Antiochië, Korinthe en Rome, de grote verborgenheid te openbaren.

De brieven laten, als men let op de tijd gedurende dewelke zij geschreven zijn, de scheidingslijn zien tussen de pinkstergemeente, die een voorbereiding tot het koninkrijk moest zijn, en de Gemeente van de verborgenheid. Beide hebben veel gemeen, in die zin dat alle gelovigen b.v. door genade gerechtvaardigd zijn, door middel van het geloof en vrijgemaakt zijn van de macht van de zonde, enz. Voor allen bestaat er ook een gemeenschap met de dood van Christus en wordt hun voorgehouden de oude mens af te leggen en de nieuwe mens aan te doen. Maar op die grond wordt nu de Gemeente opgebouwd, niet als een ontwikkeling van het vroegere, maar als een nieuwe schepping, met heel bijzondere voorrechten. De leden der Gemeente hebben niets te doen met de aarde, noch nu, noch later; hun burgerschap is in de “opperhemelse” gewesten; zij zijn uitverkoren vóór de grondlegging (nederwerping) van de wereld; hun gemeenschap met Christus, het Hoofd van de Gemeente gaat veel verder en omvat de opwekking en plaatsing in de “opperhemelse” en het “opperhemelse koninkrijk”.

Vanaf het einde van de Handelingen richt God nu Zijn aandacht op het herstel van de hemelse gewesten. Tot nu toe was er niets van gezegd, noch geopenbaard. Maar nu zal, op grond van het bloed van de Here Jezus Christus en Zijn aanwezigheid in de “opperhemelse”, ook de verlossing komen tot hen die nooit deel gehad hebben aan de verbonden met Israël, maar die vóór de grondlegging of nederwerping van de wereld waren uitverkoren. Het bloed had dus tot gevolg aan de ene zijde het nieuwe verbond met Israël, dat een deel vormde van Gods plan tot herstel van de aarde, en aan de andere zijde de schepping van de Gemeente, die haar taak zal hebben in het herstel van de hemelse gewesten. Een belangrijke conclusie is, dat de Gemeenteleden, alhoewel verlost door het bloed, niets te doen hebben met het nieuwe verbond. Hun zegeningen, hun positie zijn geheel onafhankelijk van dit verbond.

Terwijl dus de verborgenheid van Christus, die vooral betreft het herstel van de aarde, vroeger geleidelijk geopenbaard werd, was van de grote verborgenheid, die de Gemeente en het herstel van de hemelse gewesten betreft, nooit een woord, zelfs niet in type, geopenbaard.

Vóór die grote verborgenheid door Paulus kon geopenbaard worden, moest eerst de verborgenheid van Christus ver genoeg bekend zijn, opdat de mensen en de engelen b.v. zouden weten dat Christus boven alle hemelen had plaats genomen.

Een van de bijzonderste kenmerken van de Gemeente van de verborgenheid, is het voorlopig ter zijde stellen van Israël en het gelijk stellen van alle volken. Met het oog op de ganse profetie is dit iets onvoorziens, iets ongehoords. Nooit was er ook slechts een bedekte heenwijzing naar het feit, dat mensen uit de volken een lichaam zouden vormen, dat geheel onafhankelijk van Israël (als uitverkoren volk) een buitengewone rol zou te vervullen hebben. En ook van de aard van deze opdracht, van de positie van de Gemeente was nooit een woord uitgesproken. Het was inderdaad een verborgenheid, die van alle eeuwen en geslachten verborgen was in God. In deze zin is er dan ook in onze tijd geen vervulling van de profetie. In EF. FIL. KOL. vinden wij niets meer aangaande het land, de stad, het koninkrijk, de troon, enz. Het gaat niet meer over de zegeningen van Abraham, over de aarde, maar alleen over dingen in de “opperhemelse”. De strijd is niet meer tegen vlees en bloed, tegen aardse geslachten, tegen Enakieten en Refaïeten, maar tegen geestelijke boosheden in de opperhemelse, tegen hemelse geslachten.

Nu spreekt het van zelf dat hier een geheel nieuwe bedeling begint en dat deze ook weer moet eindigen, als de profetie (met de grote verdrukking b.v.) weer in vervulling treedt.

In verband met het vorige, loont het de moeite 1 Pet. 2:9-10 met aandacht te herlezen. Gewoonlijk worden die verzen op de Gemeente toegepast. Doch alleen Israël zou een “koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk” zijn (Ex. 19:4-6). Gedurende het koninkrijk zouden zij inderdaad tegenover de volken als priesters dienst doen. Alleen Israël was lange tijd “Lo-Ammi” geweest, doch toen Petrus schreef, waren zij “kinderen van de levende God” en Zijn volk (Hos. 1:9-11 ; 2:22). Na de Handelingen zijn ze weer “niet Mijn volk” en de brieven van Petrus zijn weer ten volle van kracht als Israël zich in de toekomst tot God zal bekeren, onder de grote verdrukking.

Gedurende deze wonderbaren tijd van de Gemeente, nu de Joden als Gods volk, terzijde gezet zijn, worden ook alle inzettingen te niet gedaan. Wonderen, krachten als tekenen van het komende koninkrijk, bestaan niet meer; zuiver geloof wordt gevraagd. God heeft zijn volle rijkdom van genade ten toon gespreid, Gods Woord is door Paulus voleindigd. God zwijgt nu en grijpt niet in tegenover de ongerechtigheid en zonden van deze wereld. Het is de tijd van de amnestie, ja meer nog, nu wordt een plaats in de hemelse gewesten aangeboden. Als God weer zal spreken, zal het ten oordeel zijn, namelijk als de ongerechtigheid volkomen is.

De hoge positie van de Gemeente heeft ook grote verplichtingen tot gevolg. De leden worden uitgenodigd zich niet alleen voor de zonde dood te houden, maar zelfs niet te spreken over de zonden van de kinderen van de ongerechtigheid, er zich geheel van afgescheiden te houden. Hun wordt gevraagd een wandel volkomen in overeenstemming met hun positie in de “opperhemelse”. Hun oog moet niet gericht zijn op het koninkrijk en andere aardse heerlijkheden, maar op de dingen die boven zijn (niet de dingen die van boven komen). Zij moeten aan de Overheden en Machten in de hemelse gewesten bekend maken de veelvuldige wijsheid Gods, nadat door de volledige mislukking met Israël, schijnbaar Gods plan aangaande het herstel van de aarde door Satan verijdeld is. Dit alles is echter slechts mogelijk als men het onderscheid maakt tussen pinkstergemeente, koninkrijks gemeente en de Gemeente van de verborgenheid.

Wij menen, dat uit dit onderzoek duidelijk moet blijken, dat de Gemeente van de verborgenheid niet met Pinksteren begonnen is. Zij bestond toen in Gods voornemen, doch dit voornemen dagtekent niet van Pinksteren, maar van vóór de grondlegging (nederwerping) van de wereld. Bij Pinksteren was er nog niets van geopenbaard, zelfs niet aan Paulus, die nog onbekeerd was. Toen werd het koninkrijk nog aangekondigd (een aardse zaak), de Jood kwam in de eerste plaats, ja gedurende enige jaren waren er niets dan Joden in de pinkstergemeente. Het kenschetsende van de Gemeente: de schepping van een nieuw lichaam uit de volken (inbegrepen de Joden), dat een burgerschap in de “opperhemelse” heeft, is in strijd met de verkondiging van het koninkrijk op aarde. Beide boodschappen konden onmogelijk te gelijk gebracht worden. Vóór de volledige verwerping van het koninkrijk door Israël, kon dit volk niet ter zijde gezet en de grote verborgenheid geopenbaard worden. Voor hen die geloven aan een opname van de Gemeente vóór het koninkrijk, kan er overigens geen moeilijkheid liggen hetzelfde onderscheid te maken tussen de gelovigen vóór de Gemeente en de leden van de Gemeente als tussen de gelovigen na de Gemeente en de leden van de Gemeente.

Juist zoals de gelovigen, die op aarde zijn na de Gemeente (zie b.v. Op. 7:14) tot deze niet behoren, kunnen de gelovigen op aarde vóór de Gemeente er niet toe behoren. Het spreekt vanzelf, dat sommige pinkstergelovigen die nog leefden toen Paulus de grote verborgenheid openbaarde, en deze boodschap geloofden, vanaf dit ogenblik ook lid werden van de Gemeente, doch daarom begint deze niet vóór ze geopenbaard is. Een bedeling kan niet beginnen vóór de mensen weten in welke positie zij geplaatst zijn.

De vraag komt op of in onze tijd allen die waarlijk geloven, dus verzekerd zijn, dat de Here Jezus voor hun zonden betaald heeft, wel lid van de Gemeente zijn. Het is waarschijnlijk dat velen zich aan deze heerlijkheid onttrekken door niet alles te geloven wat God zegt, maar vast te houden aan de overlevering van de mensen.

Men weet, dat het koninkrijk soms in tegenstelling geplaatst wordt met de Wet en de “genade”. Dit moet op een vergissing berusten, die voortvloeit uit het vermengen van de bedelingen. Men kan wel het “onder”-de-Wet-zijn tegenover het onder-de-genade-zijn stellen, doch vanaf het kruis, gedurende de aankondiging van het koninkrijk heerst de genade. Het onderscheid tussen de tijd vóór het kruis en de latere tijden is dat Israël van zijn gelofte ontbonden is, niet meer “onder” de Wet is, het nieuwe verbond gesloten is en de gehele wereld verzoend is met God door het offer van onze Here Jezus Christus. Al worden door de Joden, die in Christus geloven, de vormen van de Wet, ook gedurende het koninkrijk, getrouw gevolgd, daarom zijn zij niet “onden” de Wet, doch wel onder de genade.

Als men een algemene studie heeft gemaakt over de bedelingen kan men verder gaan en nauwkeurig onderzoeken wat God zegt over zonde, verzoening, geloof, oordeel, doop, avondmaal, wet, genade, enz. Men begrijpt tot welke verwarring men moet komen, als men tracht alles in één of een paar bedelingen samen te vatten en voor een bedeling toepast wat tot een andere behoort. Alleen door zó te handelen kunnen zoveel kerken en sekten hun standpunt handhaven met gedeeltelijk onweerlegbare argumenten.

Allen hebben gedeeltelijk gelijk en sommigen, al steunen zij op een onschriftuurlijke overlevering, voeren hun standpunt heel logisch door en trekken veel mensen, die de Schrift (in de oorspronkelijke talen) zelf niet onderzoeken tot zich. Die verwarring geeft ook aanleiding tot ongeloof en Bijbelkritiek, want men komt noodzakelijkerwijze tot moeilijkheden en schijnbare tegenspraken. Ten slotte kan een wandel naar Gods wil alleen ernstig betracht worden, als men juist weet in welke positie God ons geplaatst heeft.

Dit onderzoek toont ook duidelijk wat wij onder de Gemeente moeten verstaan en dat deze niet mag verward worden met de een of andere “kerk”. De Gemeente van de verborgenheid zal slechts geopenbaard worden met haar Hoofd; nu bestaat zij niet als een zichtbare groep mensen op aarde. Wij weten verder dat Satan de god dezer eeuw is en zijn werking vooral te zoeken is op godsdienstig gebied. Het is voldoende in de geschiedenis na te gaan wat ook de “Christelijke godsdienst”, zelfs van de eerste eeuwen, was, om in te zien dat Satan met vrucht op dit terrein werkte. Men leze Cyprianus, Chrysostomus en anderen over de toestand van de “kerk” gedurende die tijd, en zal erkennen hoe nodig het voor Paulus was, ernstig te waarschuwen tegen de “goddeloosheid”, de boze mensen en bedriegers (2 Tim. 2:16; 3:13). En die verschrikkelijke toestanden waren niet een uitzondering, maar regel, zodat Chrysostomus zich genoodzaakt voelde, evenals Paulus, de gelovigen er op te wijzen dat zij zich ALLEEN zouden richten tot de Schrift.

Men kent ook de toestand van de “kerk” in de tijd van de hervorming en hoe dan een terugkeer naar de Schrift tijdelijk verbetering bracht. En wat is de toestand nu? Een deel laat de Bijbel geheel ter zijde ter wille van de overlevering, een ander deel beweert op de Schrift te steunen, maar vermengt er ook heel wat overlevering mede of vernietigt Gods woord openlijk door afbrekende schriftkritiek. Een ongelovige is in zekere zin logisch als hij in dit alles niets bemerkt van God. Het beeld van de “godsdienstige” wereld is ons door God zelf gegeven in Op. 17 en 18. De lezer overdenke deze dingen en neme een beslissing over zijn aan te nemen houding.

 

| Inhoudsopgave |



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden