Het Anti-Goddelijk Trio

--        Satan       --
De Mens der zonde
De   Valse   Profeet


SATAN

III. DE OVERDEKKENDE CHERUB.

Ezechiël 28.

Vorst-Koning. We slaan voorlopig Jes. 14 over en handelen eerst over Ez. 28. Ez. 28 vormt voor vele uitleggers een grote moeilijkheid. Waarom? Omdat het niet in hun systeem past. Orthodoxe uitleggers kunnen hier Satan niet in vinden, wijl deze dan niet eindeloos gepijnigd zou worden, daar hij, volgens dit hoofdstuk, tot as op de aarde wordt. Andere, meer vrije uitleggers, die menen dat God Satan als zondaar geschapen heeft, willen er Satan niet in zien, wijl dan de zonde uit hem is. Nog anderen onthouden zich van een verklaring.

Wat wij geloven? Dat met de Overdekkende Cherub van Ez. 28 Satan wordt aangeduid al moge het dan ook gezegd worden van en tot de "Koning van Tyrus". We zullen dat nagaan. Eerst de structuur.

P | Q | 1-2-. De Vorst van Tyrus. Opdracht tot hem te spreken.

R | -2-6. Beschrijving. Het type: een mens (vs 2,9).

S | -7-10. Ondergang van deze Vorst.

P | Q | 11, 12. De Koning van Tyrus. Opdracht om tot hem te spreken.

R 13-16 Beschrijving. Het Anti-type: Satan.

S | 17-19 Ondergang van deze Koning.

Men moet er wel op letten, dat hier sprake is van twee verschillende personen. Het tweede gedeelte, vs 11-19, is geen blote herhaling van het eerste, vs 1-10, maar handelt over een ander. Eerst is er sprake van de Vorst van Tyrus, dan van de Koning.

In het Hebreeuws staan twee verschillende woorden (nagied en mèlek), Het eerste woord komt het eerst voor in 1 Sam. 9:16 : Saul werd gezalfd ten "voorganger" over Israël. Zo ook 10:1. e.a. In 1 Kron 9:11 is het vertaald door "overste", in vs 20 weer door "voorganger", en 13"1 door "vorst". Men ziet de nuanceringen. Een "voorganger" is een die voorgaat. We zouden tegenwoordig zeggen: een leider, Een "vorst" is een voorste, een eerste. Een "overste" is een die over anderen staat. In 2 Kron 32:21 vinden we een tekst die het verschil tussen "vorst" en "koning" aangeeft. Daar lezen we: "en de Here zond een engel die alle strijdbare helden en vorsten in het leger des Konings van Assyrië verdelgde". De vorsten blijken zo ondergeordend te zijn aan de koning. Al waren Saul en David ook "voorgangers" of "vorsten", boven hen stond de Here , de Koning Israëls. (1 Sam. 8:7). Wel heten ook zij koningen, maar van Gods zijde waren zij slechts vorsten, leiders. We zullen dat verschil tussen vorst en koning ook in Ez. 28 in het oog moeten houden. We willen nu zien wat er van hen staat.

De Vorst. Vers 1-11 handelen over de vorst van Tyrus.

"Mensenkind, zeg tot den Vorst van Tyrus: zo zegt de Here : Omdat uw hart zich verheft en zegt : Ik ben God, ik zit in Gods stoel in het hart der zeeën; terwijl gij een mens en geen God zijt, stelt gij nochtans uw hart als Gods hart;.......... door uw wijsheid en door uw verstand hebt gij vermogen voor u verkregen........uw hart verheft zich vanwege uw vermogen;.......omdat gij uw hart gesteld hebt als Gods hart, daarom zie, Ik zal vreemden over u brengen, de geweldigste der Heidenen, die zullen hun zwaarden uittrekken over de schoonheid uwer wijsheid en zullen uw glans ontheiligen, ter groeve zullen zij u doen nederdalen en gij zult sterven den dood eens verslagenen in het hart der zeeën. Zult gij dan wellicht voor het aangezicht uwer doodslagers zeggen: Ik ben God?, daar gij een mens zijt en geen God in de hand desgenen die u verslaat", vs 2-9.

Hier staat duidelijk dat de vorst van Tyrus een mens is geweest, geen God. Wel verhief zijn hart zich; hij waande zich een god, omdat hij zo wijs en verstandig meende te zijn en zoveel vermogen van goud en zilver en schatten had verkregen, maar hij zou ter groeve nederdalen door in de strijd te sneuvelen. Zijn stad, Tyrus, werd, na 13 jaar belegerd te zijn, door Nebukadnezar verwoest. Later werd het op een eilandje gebouwde nieuwe Tyrus door Alexander de Grote ook verwoest. (Ez. 26 en 27).

De Koning. Vers 12-19 spreken over de Koning van Tyrus.

"Mensenkind, hef een klaaglied op over den Koning van Tyrus en zeg tot hem: zo zegt de Here : Gij verzegelaar der som, vol van wijsheid en volkmaakt in schoonheid. Gij waart in Eden, Gods hof; alle kostelijk gesteente was uw deksel; sardisstenen, topazen, diamanten, turkooizen, sardonyxstenen en jaspisstenen, saffieren, robijnen en smaragden en goud; het werk uwer trommelen en uwer pijpen was bij u; ten dage als gij geschapen werd, waren zij bereid. Gij waart een gezalfde overdekkende cherub en Ik had u alzo gezet; gij waart op Gods heiligen berg, gij wandeldet in het midder der vurige stenen, Gij waart volkomen in uw wegen van den dag af dat gij geschapen zijt totdat er ongerechtigheid in u gevonden is. Door de veelheid uws koophandels hebben zij het midden van u met geweld vervuld en gij hebt gezondigd; daarom zal Ik u ontheiligen van Gods berg en zal u, gij overdekkende cherub, verdoen uit het midden der vurige stenen. Uw hart verheft zich over uw schoonheid, gij hebt uw wijsheid bedorven vanwege uw glans; Ik heb u op de aarde heengeworpen, Ik heb u voor het aangezicht der koningen gesteld om op u te zien. Vanwege de veelheid uwer ongerechtigheden, door het onrecht uws koophandels, hebt gij uw heiligdommen ontheiligd; daarom heb Ik een vuur uit het midden van u doen voortkomen, dat u heeft verteerd en Ik heb u gemaakt tot as op de aarde voor de oogen aller dergenen die op u zien, Allen die u kennen onder de volken, zijn over u ontzet, gij zijt een grote schrik geworden en zult er niet (meer) zijn tot in eeuwigheid".

Hierin worden ons heel andere dingen gezegd en het is ons een raadsel hoe Schrift onderzoekers kunnen beweren dat dit op een mens slaat. We wijzen om te beginnen op het volgende voor de hand liggende.

  • Ten eerste wordt gezegd, dat deze Koning geschapen is, vs 13.
  • Ten tweede, dat hij een overdekkende cherub was, vs 14.
  • Ten derde, dat hij op Gods heilige berg was, vs 14.
  • Ten vierde, dat hij volkomen was in zijn wegen vanaf zijn schepping, vs 15.
  • Ten vijfde, dat hij op de aarde geworpen wordt, vs 17.
  • Ten zesde, dat hij tot as wordt op de aarde, vs 18.

We noemden de markanste (meest in het oog vallende) punten. Betreft dit nu een bloot sterfelijk mens? Vers 2 zegt, dat de vorst van Tyurs een mens is. Dit neemt men letterlijk. Vers 14 en 16 zeggen, dat de Koning van Tyrus een cherub is. Waarom aanvaardt men dit dan ook niet letterlijk? Vers 2 zegt dat de vorst zit in het hart der zeeën. "Hart der zeeën" is een Hebr. uitdrukking voor : "midden in het water, geheel door water omgeven". (Zie Spr. 30:19) Voor de val van de oude stad hadden de Tyriërs het grootste deel van hun schatten overgebracht naar een eilandje dat een kleine kilometer van de kust lag. Daar werd het nieuwe Tyrus gebouwd, in het hart der zeeën. De term is dus Hebreeuws letterlijk. Van de cherub staat dat hij in Eden, Gods hof, was. Waarom neemt men dit ook niet letterlijk? Tyrus was toch niet Eden Gods hof? Wie voor het Woord buigt, houdt deze verschillen in het oog en verdoezelt ze niet. We willen nu een en ander nog nader beschouwen.

De verzegelaar. De Koning van Tyrus, is voor ons Satan. Hij heet in Jes. 14 de Koning van Babel. Dit zijn geen beperkingen van zijn koningschap, maar tonen de uitgebreidheid aan. Hij is de werkelijke koning. De aardse z.g. koningen zijn vorsten die onder hem staan. Hij beheerst ze en door hen leidt hij de volken. Dat de Schrift hem hier koning van Tyrus noemt en in Jes. 14 koning van Babel, bewijst, dat ze tot de diepere achtergrond der dingen doordringt en hem overal herkent. En tevens, dat zijn regering uitgaat van de centra van de landen.

Deze Koning van Tyrus was eenmaal iets anders. Hij was de verzegelaar der som. In het Hebr. Staat, zegel van het bestek. Het woord som is in Ez. 43:10 vertaald door bestek. Dit bestek is de toenmalige wereld van 2 Petr. 3:6 (1), de wereld die er was voor Adam geschapen werd. Van die wereld was Satan het eind- en sluitstuk, het kroonstuk.

(1) Deze wereld, die woest en ledig geworden is, moet men onderscheiden van de oude wereld van 2 Petr. 2:5, die was van Adam tot Noach.

Ze vond in hem haar schoonste sieraad. Een zegel is een sierlijk ingesneden voorwerp, iets waarmee men de dingen waarde geeft, iets waardoor men gezag heeft, iets waarin de naamletters van iemand vervat zijn. Dit alles was Satan in die toenmalige wereld. Ze had in hem haar eindpunt, hij had het gezag er over, hij droeg de tekenen van Gods vertegenwoordiger, hij gaf waarde aan de dingen. Het hele bestek culmineerde in hem, d.i. had in hem zijn hoogte- en eindpunt. Hij was dan ook vol van wijsheid en volmaakt in schoonheid.

De plaats waar hij was, wordt ook aangegeven. Hij was in Eden, Gods Hof. Dit was niet het Eden waarin Adam gesteld werd. Deze had een hof in Eden, Gen. 2:8. Uit Eden ging een rivier uit om de hof te besproeien, vs. 10. Het Eden van Ez. 28 waarin later de hof van Eden geplaatst werd, was een gebied vol van kostelijk gesteente; er worden er negen genoemd, vs 13. De Septuaginta geeft er elf. Wellicht is er een regel weggevallen. Mogelijk moeten het er zelfs twaalf zijn. Alles waaruit men muziekinstrumenten maken kan als goud, zilver, koper was er toen reeds, vs. 13.

De overdekkende cherub. Satan was daar een gezalfde overdekkende cherub. In Gen. 3 komen voor het eerst de cherubs voor. God stelde cherubs tegen het oosten van de hof van Eden, Gen. 3:24. Deze cherubs, zeiden we reeds, staan tegenover de Nachash, de Slang. Dit wordt nu begrijpelijk: de latere Slang was eenmaal de overdekkende cherub. Hij was boven de andere.

Die andere zijn de vier dieren van Ez. 1:5. Dat blijkt uit Ez. 10:1,4. Dieren moeten zijn: levende (wezens) Het zijn wonderlijke wezens: elk had vier aangezichten, ook vier vleugels. Hun voeten glinsterden als de kleur van glad koper, vs. 7. Hier vindt men de reden waarom de Slang de glanzende heet. Hun aangezichten hadden de gelijkenis van dat van een mens, van een leeuw, van een os en van een arend. Zie ook 10:14. Het zijn dezelfde als de vier dieren van Op. 4:6, 7. Hier worden ze gezien met zes vleugels, vs. 8. Ze riepen steeds: Heilig, heilig, heilig is de Here God de Almachtige die was en Die is en Die komen zal Dit vereenzelvigt hen o.i. met de serafs van Jes. 6, de brandenden. Een der serafs vloog tot Jesaja en had een gloeiende kool in zijn hand. In Ezechiël lezen we ook dat er vuur bij hen is. 10:6,7. Hieruit blijkt dat we ze wel voor identiek kunnen houden.

De cherubs zijn de troondragers Gods.

"En over de hoofden van deze vier dieren was de gelijkenis van een uitspansel. En boven het uitspansel hetwelk was boven hun hoofden, was de gelijkenis van eens troon en op de gelijkenis van de troon was de gedaante van een mens daarboven zijnde dit was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid des Heren ", Ez. 1:22-28.

"Daarna zag ik en zie, boven het uitspansel hetwelk was over het hoofd der cherubs, was de gedaante van de gelijkenis van een troon en Hij verscheen daarop", Ez. 10:1.

Men ziet, zo dat de cherubs de troon dragen. Om nu in het beeld te blijven, kan men Satan, als de overdekkende cherub, de figuurlijke baldakijn van de troon noemen, de symbolische troonhemel. Hij overdekte de troondragers en stond nog hoger dan de cherubs. Echter hij was dienaar, hij zat niet op de troon. Hij was wel het sluit- en pronkstuk der oorspronkelijke schepping, maar niet de ontwerper en uitvoerder van het bestek. Hij was geen Schepper. De afstand tussen Deze en Satan was die welke er is tussen meester en dienaar, tussen God en schepsel. Hij was wel een hoog schepsel, maar niet de Allerhoogste. Hij was zelfs niet het hoogste schepsel. Hij was echter wel het hoogste der toen bekende schepselen.

Deze overdekkende cherub was gezalfd, d.i. hij was tot zeker ambt ingezet. In Israël werden profeten, priesters en koningen gezalfd. Hiermee werden ze ambtsdragers ook de overdekkende cherub is tot ambtsdrager aangewezen. God had hem daarvoor gesteld. In vs. 18 is sprake van zijn heiligdommen. Dit wijst er op, dat hij ook een priesterlijke bediening had: hij stond tussen God en het schepsel in en moest hen tot God leiden. Waar hij zo‘n hoge plaats innam, mogen we in hem zeker ook wel een koning zien. Satan is dus, zo genomen, tot priester-koning der voorwereld gezalfd.

Hij vertoefde toen op Gods heilige berg, Hebr. Gods berg der heiligheid, vs. 14. Deze naam komt slechts hier voor. Een andere veel er op gelijkende is : de berg Mijner heiligheid. Dit is Sion. Zie Ps. 2:6, 48:2, Dan. 9:16. Als we het goed inzien, is vroeger de berg waarop later Sion gebouwd is, Gods heilige berg geweest en de zetel van de overdekkende cherub en zeker ook van de andere cherubs. Daar wandelde hij in het midden van de vurige stenen, d.w.z. er was een en al blinkend en schitterend edelgesteente.

God heeft Satan volkomen geschapen. Hij was van meetaf geen zondaar zoals sommigen willen. Hij was volkomen in zijn wegen van de dag dat hij geschapen werd, vs. 15.

Satans zonde. Wat nu is Satans zonde geweest? Zijn hart verhief zich over zijn schoonheid. Zijn wijsheid werd bedorven vanwege zijn glans, vs. 17. Hij werd hoogmoedig (zie ook 1 Tim. 3:6) en wilde aan God gelijk worden, zoals we uit Jes. 15:14 leren. Toen kwam er ongerechtigheid in hem en begon hij te zondigen, vs. 15 en 16.

De woorden "door de veelheid uws koopshandels" kunnen verwarrend werken. De vertaling is hier niet juist. Het Hebr. Werkwoord heeft twee betekenissen: koophandel en lastering. Het laatste betekent dan: "als een koopman overal met laster te koop lopen". Hierin vindt de naam duivel: "lasteraar", zijn oorsprong. Het gevolg is geweest, dat deze laster, zeker omtrent God bij anderen wortel heeft geschoten en er andere wezens mee getrokken zijn. Zij zijn de Lasteraar gevolgd. Dat maakte hem nog hoogmoediger. Nu hij trawanten kreeg, wilde hij gaarne van zijn macht gebruik maken en de baas over hen blijven en begon hij te onderdrukken: geweld is onderdrukking, knevelarij gepaard gaande met wreedheid, valsheid, enz. In uw midden betekent hier: "in uw innerlijk". Satans hoogmoed had uitwerking op anderen. Dit had weer terugkaatsing op hem en zo ontstond in zijn binnenste de gedachte aan geweld. We lezen dus vers 16 aldus:

"Door de veelheid van uw (of door uw vele) lastering hebben zij uw binnenste met geweld (hier: lust tot onderdrukking) vervuld en gij hebt gezondigd".

We zien hier zo een soortgelijk proces als in de mens: "de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde", Jak. 1:15. Vers 18 moet men, in overeenstemming hiermee, dus aldus lezen: "Vanwege de veelheid van uw lastering hebt gij uw heiligdommen de heilige plaats waar hij woonde --- ontheiligd". Men moet dus tweemaal "koophandel" vervangen door laster of lastering.

Het oordeel van Satan. Wat er verder staat is in vs. 17, 18 en 19 is toekomstig. Satan is nog niet op de aarde geworpen, vs. 17, dat geschiedt eerst in Op. 12:9 als Michaël tegen hem strijdt. Hij is nog niet voor het aangezicht der koningen gesteld om op hem te zien. Dat is eerst bij het begin van de 1000 jaar als hij in de afgrond gaat. Hij is nog niet tot as op de aarde gemaakt, vs. 18, dat kan eerst na in alle eeuwigheid dat is: gedurende de aionen, gepijnigd te zijn. Geen dergenen onder de volken is nog over hem ontzet, vs. 19. Hij is er nog steeds, zodat nu niet geldt: "gij zult er niet zijn tot in eeuwigheid", d.i. de duur der toekomende aioon. Dit alles is dus ook nu nog profetie. De voltooide tijden mogen gebruikt of bedoeld zijn om de daarmee de gewisheid van de profetie aan te geven, vervuld is ze nog niet.

In Ez. 28:11-19 vinden we zo veel van Satans levensloop. Hij werd volkomen geschapen, maar verviel tot hoogmoed. Dit stak anderen ook aan. Dit maakte hem weder tot geweldenaar en groter zondaar. Zijn lot is om eenmaal verworpen ja zelfs verbrand te worden en tot een smaad en ontzetting te worden voor de volken.

We kunnen er nog wat aan toevoegen. Satan komt niet alleen in de vuurpoel, maar wordt door een inwendig vuur verteerd: daarom heb Ik een vuur uit midden van u doen voortkomen, dat heeft u verteerd. Ook hier weer de voltooide tijd vanwege de zekerheid en het reeds nu ingegaan zijnde oordeel: dat van de inwendige gloed die hem verteert.

Wie dit alles nu onbevangen naleest, zal tot de slotsom moeten komen, dat dit zeker van geen bloot mens staat geschreven. Het geldt een geestelijk wezen dat cherub wordt genoemd. Nimmer heet een mens zo. Reeds daaruit blijkt, dat het niet dezelfde persoon is als de vorst van Tyrus. Dit blijkt nog nader uit beider oordeel: de laatste sterft in de krijg, door het zwaard, de eerste word eerst te kijk gesteld, daarna --- en dat is veel later--- tot as gemaakt op de aarde. Reeds hierom kunnen beide personen niet vereenzelvigd worden. Ez. 28, het tweede gedeelte, spreekt van een cherub. Wie deze cherub is, staat er niet rechtstreeks bij. Het is o.i. af te leiden uit Gen. 3 en verder uit de woorden, dat hij was in Eden Gods hof en dat hij er was voor de mens geschapen was. Dan blijft er geen andere conclusie dan dat het Satan was, welke conclusie we reeds hier boven trokken, nodig als ze was voor de uiteenzetting.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden