-- Satan -- De Mens der zonde De Valse Profeet SATAN II. DE (OUDE) SLANG. Genesis 3. Historie. De eerste naam die de Schrift aan de grote tegenstander van God toekent is: "Slang". Dit is een zinnebeeldige naam, die ons een van Satans karaktertrekken openbaart. Gaandeweg wordt meer van hem meegedeeld en het is bijzonder het O.T. dat ons het hoge maar gevallen wezen uitbeeldt. In Gen. 3 lezen we slechts iets van zijn toekomst, niet van zijn verleden. Het zegt iets van zijn valsheid en leugenachtigheid, niet van de oorzaak ervan. Dit behoeft ook niet; de Schrift is zeer aanschouwelijk, ze geeft eerst de feiten en er dan meer licht over. We vinden in Gen. 3 het bekende verhaal van de verleiding van de eerste mensen tot positieve zonde. Echter, hoe eenvoudig het ook schijnt, het heeft al eeuwen lang aan de uitleggers moeilijkheden gegeven die de grond legden voor verschil van mening. Sommigen hebben het voor een fabel gehouden, anderen voor een mythe. Weer anderen hebben gemeend, dat Satan zich geïncorporeerd heeft in een letterlijke slang en door deze gesproken heeft. Ja men gaat hierbij zo ver, dat men zegt, dat God aan Satan de macht gegeven heeft om het dier te doen spreken. Deze laatste mening is uitvloeisel van de star letterlijke opvatting van vs 16: het op uw buik gaan en stof eten. Is er nog geen andere verklaring? Zeer zeker. En daarvan zijn wij voorstander. Wij menen, dat de Slang die in Gen. 3 optreedt, niet het slangdier tot medium gebruikt heeft, maar Satan zelf is geweest. Daarom spreekt de Openbaring van: de Oude Slang. We willen dit trachten aan te tonen. Als inleiding daarvoor is het gewenst de structuur, de bouw, van dit hoofdstuk te geven. Deze is aldus: A1 | 1-5. De Slang, Hebr.: Nachash. Aanleiding tot het oordeel van de dood.
A2 | 24. De Cherubs. Bewaren de weg naar de boom des levens Men ga de evenredigheid van een en ander voor zover we er niet op wijzen, na en zie wat tegenover elkaar staat. In Gen. 3 hebben we noch een allegorie d.i. een verhaal dat op vergelijkingen berust, noch mythe, een soort verdichting, noch legende, een verminkte overlevering, noch een fabel, een verhaal waarin redeloze wezens spreken, maar een letterlijk verhaal met historische feiten, dat door het aanwenden van stijlfiguren te meer beklemtoond wordt. De verwarring van gedachten en de tegen elkaar strijdende exegesen zijn onstaan doordat men letterlijk genomen heeft wat door figuren is uitgedrukt of figuurlijk wat letterlijk is bedoeld. Een stijlfiguur, d.i. een figuurlijke uitdrukking of zegswijze, wordt nimmer gebruikt, dan om de aandacht te vestigen op de werkelijkheid van de letterlijke betekenis, om die te meer te beklemtoonen, ze intenser te maken en te meer als waarheid voor te stellen. Hoewel de gerbruikte woorden dus strikt genomen niet waar zijn naar de letter, zijn ze te meer waar naar de waarheid die ze door hun betekenis en door de historische feiten er aan geven. De Glanzende. Het Hebr. woord voor "Slang" is "Nachash". Dit betekent: "de schijnende, de glanzende". In het Chaldeeuwsch is het de naam voor "koper" vanwege de glans van dat metaal. Hiskia noemde de koperen slang een nehustan, een stuk koper, 2 Kon. 18:4. Zo betekent "seraf" een "brandende", Jes. 6:2, 6 en omdat de slangen die Israël in de woestijn beten "vurig" waren, d.w.z. brandende beten gaven, heten ze letterlijk "nacheshim (slangen) saraphim (brandende)", Num. 21:6. Hier heet een slangdier "een Saraf", in Jes. 6 duidt het een redelijk bewust wezen aan. In Num. 21:8 zegt de Here : "Maak u een vurige slang"; letterlijk: een saraf. Mozes deed dit en maakte een koperen slang, een nachash van koper. Als nu saraf gebruikt wordt om een slangdier aan te duiden, dat een brandende beet kan toebrengen en ook een redelijk wezen uit hoger sfeer aangeeft omdat dit een vuurgloed uitstraalt, waarom kan dan ook nachash geen dubbele betekenis hebben, nl. van slangdier en slangwezen (Satan), omdat beide schijnende wezens zijn. De Schrift laat verder zien, dat er ook overeenkomst is in zekere trekken die beide gemeen hebben. Daarop wijst 2 Cor. 11. In vs 3 daarvan lezen we "Doch ik vrees, dat enigszins gelijk de slang Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzo ook uw zinnen bedorven worden om af te wijken van de eenvoudigheid die in Christus is". Dit geschiedde door valse apostelen. Daarvan zegt vs 13 en 14:
Hier vindt men twee dingen: de schijnende en glanzende engel die Eva geimponeerd heeft en zijn arglistigheid waarmee hij haar bedrogen heeft. Eva kwam door zijn verschijning zo onder de indruk, dat zij gaarne gehoor gaf aan zijn listige woorden. In Gen. 3:1 vinden we de glans en de listigheid aangegeven door de woorden: "Slang" en "listig". Voor ons bewijst zo o.a. 2 Cor. 11, dat de Slang van Gen. 3 geen slangdier maar een slangwezen is dat enige overeenkomst had met het bijzonder aan Israël bekende dier; uiterlijk door een zekere glans, innerlijk door arglistigheid. Wie de structuur nagaat, ziet nog iets: de Slang van vs 1 staat tegenover de Cherubs van vs 24. Ook dit wijst er op, dat zal er balans zijn, de Slang geen slangdier is maar een redelijk wezen dat gesteld wordt tegenover andere redelijke wezens. Deze zijn van hoger orde; hij ook. We zullen bij Ez. 28 zien, dat hij de overdekkende Cherub heet. Zo staan deze cherubs in Gen. 3 tegenover een andere cherub. die in Gen. 3 door "Slang" wordt aangeduid. Men ziet, zo is er ook een aanwijzing in de struktuur. Listig. Enige moeilijkheid geven de woorden: "listiger dan al het gedierte des velds". Onder gedierte des velds verstaat de Schrift letterlijke dieren, zie Gen. 1:25 (St.V. wild gedierte, wild staat er niet bij, dus: gedierte) 1:30 (gedierte), 2:19 (gedierte), 3:1, 14; 9:2, 10, enz. Het woord "listig" is hetzelfde woord als in Job 5:12 (arglistig), 15:5 (arglistig) en Spr. 12:16, 23; 13:16; 14:8, 15, 18; 22:3 en 27:12 waar overal "kloekzinnig" staat. Het heeft dus een neutrale betekenis, kan iets slechts of goeds uitdrukken. In het Hebreeuws is het woord een homoniem van naakt (aroem). Een homoniem is een woord dat gelijkgespeld wordt als een ander maar dat een andere betekenis heeft. (Denk aan onze woorden: haan (dier) en haan (van een geweer), portier (bediende) en portier (van een rijtuig), week (7 dagen) en week (zacht), enz. In Gen. 2:25 nu vinden we: "En zij waren beiden naakt" (aroem). Nu gaat 3:1 voort: "En de nachasch was listig (aroem) boven de dieren des velds". We kunnen het nu zo lezen: "En zij (de man en de vrouw) waren beiden naakt (aroem) en zij schaamden zich niet (wijl zij nog geen positieve ongehoorzaamheid kenden). Maar de Slang die wijzer (aroem) was dan enig levend wezen van het veld, dat de Here God gemaakt had en die positief het kwaad kende (maar zich niet schaamde) zeide tot de vrouw", enz. Ook als men het woord "beest" hier behoudt, staat er nog niet, dat de slang een dier was, maar alleen dat hij arglistig (kloekzinnig) was boven al het andere dat God gemaakt had. Wie de slang tot een slangdier maakt, moet aannemen of dat Satan er in gevaren is en door dat dier sprak of dat hij zijn bek opende zoals de Here dat later deed met Bileams ezel. Het laatste is God tot medewerker maken. Het eerste wordt weerlegd door 2 Cor. 11, waaruit naar we menen duidelijk af te leiden is, dat hij als een engel des lichts is verschenen en Eva door zijn glans betoverd heeft. Dat een schepsel een diernaam heeft, is niet vreemd in de Schrift. Juda heet een leeuwenwelp, Gen. 49:9, Issaschar een sterk gebeende ezel, vs 14, Dan een slang, vs 17, Naftali een hinde, vs 21 Herodus een vos, Luk. 13:32, Christus een Lam, Joh. 1:29, een Leeuw Op. 5:5. Waartoe zou Satan dan geen slang kunnen heten? Vers 15. Zij die in de Slang een slangdier zien, beroepen zich verder op vs. 14. Zij lopen echter vast met vs 15. Vers 14 zegt: " dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee en boven al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten al de dagen uws levens". Dat wijst voor hen op een slangdier dat eerst poten heeft gehad, maar nu die of verloren heeft of ze verder heeft moeten mee sleepen. In vs 15 komen zij voor moeilijkheden. "En ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, tussen uw zaad en haar zaad, datzelve zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen". Hierin moet men ineens van het slangdier dat Satan dan gebruikt heet te hebben, overgaan op hemzelf; anders loopt alles vast. Immers zal Christus toch geen letterlijke slang (welke dan?) de kop vermorzelen en heeft geen letterlijke slang aan Christus de verzenen (d.i. hielen) vermorzeld. Dit gaat beslist niet op. En waarom het nodig is een dier dat aan Satan generlei weerstand kon bieden - - de redelijke mens kan het meestal niet eens -- te straffen door het voortaan op de buik te laten gaan, iets waarvan het als dier toch ook weinig besef zal gehad hebben, is ons een raadsel. Hoe wij vers 15 verklaren? Het is niet letterlijk te nemen. Christus zal Satans letterlijk hoofd niet verbrijzelen om hem te doden. Ook heeft Satan Christus niet de letterlijke verzenen of hielen verbrijzeld, want geen been aan Hem zou gebroken worden, Joh. 19:36. Met het laatste wordt figuurlijk Christus' lijden uitgedrukt, waardoor Hij evenwel niet is ondergegaan: iemand wiens hielen verbrijzeld zijn, kan genezen, is althans niet dood. Het drukt hier uit, dat Christus niet overwonnen is, al moge Hij dan ook getroffen zijn. Hij heeft slechts tijdelijk geleden. Christus zal ook eenmaal niet letterlijk Satans schedel verpletteren om hem te doden. Het drukt Satans ondergang uit. Geen benen schedel wordt verbrijzeld, maar al Satans listen en aanslagen waarvan het hoofd de zetel is, worden vernietigd. Dat zal zijn als Satan onder de voeten zal verpletterd worden, Rom. 16:20. Dit zijn geen letterlijke voeten, maar betekent, dat de gelovigen volkomen macht over hem zullen hebben. Het verbrijzelen van Christus' verzenen is de welsprekendste en indrukwekkendste wijze om hier, in beeldvorm, Zijn lijden voor te stellen, doch tevens aan te wijzen, dat het van voorbijgaande aard zal zijn; het verpletteren van de kop drukt figuurlijk algehele ondergang uit. Wat letterlijke woorden hier nog niet mochten uitdrukken, althans niet duidelijk voorzeiden, dat geschiedde in figuurlijke taal. Het betekent van achteren bezien dit: door Christus' dood maar daarop gevolgde opstanding wordt aan Satan eenmaal finaal de macht ontnomen en worden al zijn werken verbroken. Vers 14. Moet vs. 15 zo figuurlijk verklaard worden --- letterlijk loopt men hopeloos vast --- dan ook vs. 14: "op uw buik zult gij gaan". Dit betekent heel wat meer dan op een letterlijke buik te gaan en zich op huid en vlees langs de aarde voort te bewegen. "Verzenen" en "kop" zijn figuurlijk, zo ook "buik". Het gaan op de buik wijst op Satans uiteindelijke vernedering. Het zich op de grond moeten neerleggen was steeds teken van onderwerping. In Ps. 44:26 lezen we: "Want onze ziel is in het stof nedergebogen, onze buik kleeft aan de aarde". Dit behoeft ook niet letterlijk zo te zijn, het wijst op vernedering en onderwerping. In Gen. 3:14 wijst de figuurlijke taal veel meer de vernedering aan dan de letterlijke kan doen en verbergt tevens de wijze waarop het zal geschieden. Zo ook met de woorden: "stof zult gij eten". Dit is niet waar naar de letter, want slangen eten geen stof, maar waar naar het wezen. Het wijst op voortdurend falen, gedurige teleurstelling en achteruitgang en doding: Spr. 20:17 zegt: "Het brood der leugen is de mens zoet, maar daarna zal zijn mond vol van zandsteentjes worden". Dit is geen letterlijk brood en zijn geen letterlijke zandsteentjes, maar iets heel onaangenaams. Het elkaar bijten en vereten en daarna van elkaar verslonden worden van Gal. 5:15, is ook niet iets letterlijks. Ps. 72:9 zegt: "zijn vijanden zullen het stof lekken". Ook dit is niet letterlijk op te nemen alsof zij met hun letterlijke tong het stof van de grond zullen gaan oplikken. 't Is diep vernederd worden voor Hem. En zo nu ook met de uitdrukking: "stof eten". 't Is een diepe voortdurende vernedering. Men ziet dat we zo een consequente verklaring krijgen die alle moeilijkheden overwint. Alleen zou men nog kunnen vragen, waarom de Slang hier steeds gezien wordt in verbinding met de dieren van het veld. Hij was listiger dan zij en wordt nu meer vervloekt dan zij. 't Is waarschijnlijk om Israël te leren dat hij in wezen niet boven de mens staat. Hij moge dan wijzer zijn dan de dieren, hij wordt bij de mensen niet geteld. Hij is ook meer vervloekt dan de dieren en daarom te verachterlijker. God trekt hiermee zijdelings een veel scherper grens tussen hem en de mens dan letterlijk woorden konden doen. Hij moge een stralende engel geweest zijn, hij is in wezen meer vervloekt dan enig dier. Men zal tegen het bovenstaande, dat Satan in wezen minder is dan een mens, opmerken, dat hij eigenlijk toch veel machtiger is dan deze. We geven dit volmondig toe. Hier echter gaat het daar niet om. Een generaal in volle uniform is machtiger dan een kroonprinsje in de wieg. In rang staat deze echter boven hem als toekomstig vorst. Zo ook met Satan. In wezen d.i. als toekomstig heerser, staat de mens boven hem. De mens is heer van alles. Satan had een dienende functie moeten behouden. Zijn hoogmoed deed hem daaruit vallen en nu wacht hem de grootste vernedering tot ver beneden het dier zelfs. |