Moeten de Christen-Joden
de wet nog onderhouden?


8. PAULUS BEWIJST MET DADEN
DAT HIJ DE INSTELLINGEN DER WET HOUDT



Op al hetgeen we hierboven schreven kan men tegenwerpen dat deze zaak uiterst ingewikkeld is, en ten slotte onze mening niet opweegt tegen die van de grote meerderheid. Welnu, dan beroepen we ons nog op Paulus zelf, namelijk op hetgeen hij op positieve wijze zegt en doet. Na zijn betoog in Rom. 3 over de rechtvaardiging door het geloof, voegt hij er bij, om alle misverstand te vermijden: “Doen wij dan de wet te niet door het geloof? dat zij verre; maar wij bevestigen de wet”. In Rom. 7:12 zegt hij: “Alzo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig, en rechtvaardig, en goed.” En in 1 Tim. 1:8: “Doch wij weten dat de wet goed is, zo iemand die wettiglijk gebruikt.”

Verder verklaart hij in Hand. 24:17-19; 25:8 en 28:17 dat hij de instellingen van de wet houdt en noch tegen de wet der Joden, noch tegen de tempel gezondigd had. Is dit niet zeer duidelijk?

Doch het bleef niet bij woorden. Niet alleen na de dood van Paulus, doch in zijn eigen omgeving begreep men hem niet. Toen hij in Jeruzalem kwam uit Efeze en verhaalde wat God onder de heidenen gedaan had, loofden de broeders de Here, doch merkten daarbij op, dat er vele duizenden Joden waren, die in Christus geloofden, die bericht ontvangen hadden dat Paulus de Joden, die onder de heidenen waren, leerde van Mozes afvallen, zeggende dat zij de kinderen niet zouden besnijden, noch: naar de wijze der wet wandelen. (Hand. 21:17-21).

De broeders van Jeruzalem wisten wel dat dit een valse beschuldiging was, doch ze vonden het nodig dat Paulus het tegendeel zou bewijzen voor de menigte, namelijk dat hij zelf getrouw al de inzettingen der wet hield (1). Paulus aarzelde niet met een publieke daad die verdachtmaking tegen te gaan:

“Toen nam Paulus de mannen met zich, en de dag daarna met hen geheiligd zijnde. ging hij in de tempel en verkondigde, dat de dagen der heiliging vervuld waren. blijvende aldaar totdat voor een iegelijk van hen de offerande opgeofferd was.” (vs 26). (2).

Deze handelwijze van Paulus staat in volkomen tegenstelling tot de gedachte dat de wet zou te niet gedaan zijn door het kruis. Men heeft deze moeilijkheid echter trachten te ontwijken, ofwel door Paulus te beschuldigen op verkeerde wijze te hebben gehandeld, ofwel door te verwijzen naar 1 Kor. 9:20: “En ik ben den Joden geworden als een Jood, opdat ik de Joden mocht winnen; hun, die onder (hupo) de wet zijn, als zonder (hupo) de wet, (hoewel ik zelf niet onder (hupo) de wet ben,) opdat ik hen, die onder (hupo) de wet zijn, winnen mocht; hun, die zonder wet zijn, als zonder wet, (hoewel ik niet zonder wet voor God ben, maar aan Christus wettelijk onderworpen), opdat ik hen, die zonder wet zijn, winnen mocht."

Doch indien Paulus de inzettingen van de wet niet getrouw onderhield, en ze slechts bij gelegenheid waarnam om de Joden te winnen, kon hij dan zeggen niet gezondigd te hebben tegen de wet en de tempel? Kon hij het voorstel van de broeders van Jeruzalem aanvaarden en door een daad tonen dat hij zelf getrouw de wet onderhield? Hij, die Petrus een huichelaar noemde, zou hij zelf die naam niet veel meer verdiend hebben?

Want men dient er rekening mee te houden dat het woord “onderhouden” in Hand. 21:24 de vertaling is van “stoicheô”, dat we nog vinden in Rom. 4:12; Gal. 5:25; 6:16 en Pil. 3:16. De letterlijke betekenis is “in lijn zijn”, de gewone betekenis: getrouw volgen. Rom. 4:12 moet men vertalen: “En een vader der besnijdenis, degenen die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook getrouw volgen in de voetstappen van het geloof”. De gelovigen in de voorhuid worden in vs 11 vermeld. Zie de Nieuwe Vertaling (NBG).

Voor Paulus kwam het er niet op aan te tonen dat men de wet nog mocht houden als dit nuttig kon zijn voor anderen, doch wel dat de beschuldiging van hen die beweerden dat hij leerde dat de kinderen niet meer moesten besneden worden, noch naar de wijze der wet behoefden te wandelen, vals was en dat Paulus zelf getrouw de wet onderhield. Ziedaar dus de schriftuurlijke betekenis van Paulus' getuigenis.

Laat ons overigens 1 Kor. 9:20 van meer nabij onderzoeken. Paulus spreekt van drie groepen mensen:

  1. Joden die niet in Christus geloven.
  2. Zij die onder (hupo) de wet zijn, d.w.z. die denken gerechtvaardigd te kunnen worden door de werken der wet.
  3. Heidenen.

De zin van deze schriftplaats is dat Paulus die “tegenstanders” niet op brutale wijze aanvalt, doch zich met liefde en veel tact tot hen wendt, vermijdende in de eerste plaats te spreken over hetgeen hen scheidt. Hij paste dus toe wat hij Timotheus op het hart drukte: “de tegenstanders met zachtmoedigheid terechtwijzende” (2 Tim. 2:25). In den beginne kon hij dus de indruk geven als Jood, als onder de wet, als zonder de wet te zijn. Doch weldra zouden die mensen zich rekenschap geven dat het zo niet was. En niemand zal veronderstellen dat Paulus door een daad zou hebben willen bewijzen dat hij niet in Christus geloofde, dat hij onder de wet was, of dat hij zonder wet was. Men ziet het verschil met het geval van Handelingen.

In deze lijst van drie groepen mensen, bemerkt men dat de christen-Joden, zoals Petrus, Jakobus en Johannes, die getrouw de inzettingen der wet volgen, doch niet onder de wet waren, niet vertegenwoordigd zijn. Inderdaad, Paulus had niet “als” één van deze kunnen zijn, vermits hij werkelijk tot deze vierde groep behoorde. En dat is het wat hij door zijn daad te Jeruzalem wou bewijzen (3).

We besluiten dus nogmaals dat Paulus niet leerde dat de wet te niet gedaan was door het kruis, maar dat hij zelf de inzettingen getrouw volgde. Laat ons hier nog bijvoegen, dat, indien men het tegendeel wil volhouden, men dan ook moet aanvaarden dat:

  1. de Here zich vergist heeft toen Hij zeide dat er niet één jota noch tittel van de wet zou voorbijgaan.
  2. dat de apostelen zich niet hielden aan de leer van hun Meester.
  3. dat Paulus een huichelaar was.


Voetnoten

[1] Het werkwoord “stoicheô” duidt een getrouw waarnemen aan, zoals we verder zullen zien.

[2] Men merke er op dat de Schrift nergens zegt dat Paulus niet op deze wijze had moeten handelen.

[3] Zoals Godet in Etudes bibliques, heeft men soms gemeend dat Paulus zo weinig waarde hechtte aan de ceremoniën, dat hij ze kon onderhouden of niet. Het feit dat hij heeft willen bewijzen dat hij ze getrouw onderhield, toont ons dat deze mening niet schriftuurlijk is. Wat men echter wel kan aanvaarden is dat voor Paulus, en voor alle “zonen Gods” deze vormen slechts schaduwen zijn en dat ze voor heil niet meer onontbeerlijk zijn. Doch het was Gods wil dat ze die inzettingen toch zouden behouden, waarschijnlijk om geen hindernis te zijn voor hen die ze nog nodig hadden. En dit zal het geval blijven tot op het einde van de toekomende aioon. Het is dus een kwestie van gehoorzaamheid en liefde.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden