De Verborgenheid




Wat is nu exact De Verborgenheid (SV) of Het Geheimenis (NBG), waar de apostel Paulus over spreekt na de Handelingentijd. Wat is zij wel en wat is zij niet? Om deze vraag kort en bondig te beantwoorden, volgt hieronder een gedeelte uit het artikel "De verborgenheid verklaard" door D. van Zuijlekom. Wilt u het artikel in zijn geheel lezen, ga dan rechtstreeks naar:

De Verborgenheid verklaard


Naast dit artikel willen wij u ook verwijzen naar het boek van G.J. Pauptit, dat u online op onze website kunt lezen:

De Grote Verborgenheid aan Paulus geopenbaard




"De Verborgenheid", wat is zij niet

De verborgenheid is niet het aandeel wat de Heidense gelovigen in de Handelingenperiode kregen in de zegen van Abraham (Gal 3:8). Dat de Heidenen, die uit het geloof zijn, toen tezamen met de gelovige Abraham gezegend werden, is nooit een verborgenheid geweest (Gal 3:9). Snijdt deze bewering altijd bij de wortel af.

En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden. (Galaten 3:8)

Dat de Heidenen zouden delen in de zegening van Abraham was bekend gemaakt (dus geen verborgenheid). De Schrift openbaarde dit van tevoren, eeuwenlang voordat dat Paulus exclusief van Godswege de verborgenheid mocht bekendmaken, (Rom 15:8-13).

dat mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt is, gelijk ik boven in het kort daarvan schreef. (Ef 3:3)

en in het licht te stellen [wat] de bediening van het geheimenis [inhoudt], dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, (Ef 3:9)

De Schrift leert uitdrukkelijk, dat de verborgenheid (NBG: het geheimenis) verborgen is gebleven in God. Laten wij hier goed opletten, d.w.z. niet in de Schriften verborgen, die tot dan toe geschreven waren, zodat het later erin gezien of ontdekt zou kunnen worden; niet in profetie; niet in type; nee, alleen in God. Het was van eeuwen her in God verborgen gebleven totdat het juiste moment aangebroken was om dit te openbaren. Abraham wist niets van deze verborgenheid af, die in God verborgen was. Hij kende de zegeningen en de hoop niet die daaraan verbonden zijn. Paulus claimt exclusief in Ef. en Col. dat aan hem deze genade te beurt gevallen is, (Ef 3:1-3, 7-9; Col 1:25-26), de bediening van het geheimenis. Dit is de tweede bediening van de Apostel Paulus, waarbij hij de gevangene des Heren is.

Paulus' eerste bediening was afhankelijk geweest van Israëls response. Deze eerste bediening (de bediening van 'het Nieuwe Verbond' en 'de Verzoening', 2 Cor 3:6; 5:18) was geheel gebaseerd geweest op 'de Profeten en Mozes'. Zolang Israël als natie en volk stond voor God, bestond daar dus de mogelijkheid van een volledige invoering van 'het Nieuwe Verbond' en een aanvaarding van 'de Verzoening', met als gevolg de wederkomst van Christus en de oprichting van het Koninkrijk aan Israël. Maar nadat Israël het aanbod van het koninkrijk definitief afsloeg en het bloed van Christus, het bloed van het Nieuwe Verbond waardoor zij geheiligd waren, onrein achtten en ten tweede male de Zoon van God nu opzettelijk vertraden, toen werd het oordeel van Jes 6 over hen uitgesproken, Hand 28:25-29.

De eerste bediening van Paulus, die van het Nieuwe Verbond en die van de Verzoening, kwam hierdoor ten einde. Als de gevangene des Heren, gebonden door de Geest, kwam hij in Rome, waar hij na het uitspreken van het oordeel van Jes 6 De Verborgenheid openbaar mocht maken, die van eeuwen her in God verborgen was gebleven.


"De Verborgenheid", wat is zij wel

De voorrang van een volk is verdwenen, ja zelfs het gehele volk is verdwenen. De olijfboom met wortel en al is uitgehouwen en de middelmuur des afscheidsels (ST), de tussenmuur die scheiding maakte (NBG), is weggebroken. In Ef 2:14-16 zien wij hoe de bedeling veranderd is. Christus heeft die twee (de twee stromen van Jodengelovigen en Heidengelovigen van de Handelingentijd) in Zichzelf tot één nieuwe mens geschapen. Die 'twee' zijn 'één' geworden. Christus schiep in Zichzelf.

14 Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, 15 doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, 16 en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. (Epheziërs 2)

Er is hier geen sprake meer van de wortel (Israël) waar vanuit de takken (Heidense gelovigen) worden gevoed. Het onderscheid tussen tak en wortel is verdwenen. Christus schiep iets nieuws, wat er tevoren nog niet was. Christus schiep in Zichzelf die twee tot één nieuwe mens, en de twee tot één lichaam verbonden in Zijn eigen lichaam, verzoende Hij met God door het kruis. Die 'twee' zijn 'één' geworden. Samen zijn zij nu gelijke medegenoten en medeleden in Christus en staan zij onder leiding van het verheerlijkte Hoofd, Die hen levenskracht geeft.

[dit geheimenis], dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden (mede-lichaam) en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie, (Epheziërs 3:6)

'Mede' is zoals wij al zagen het griekse voorzetsel 'sun'. Het betekent gelijk, samen of mede. De heidenen zijn nu mede-erfgenamen, samen gelijke erfgenamen van de belofte in Christus Jezus. Als wij Ef 3:6 vergelijken met Rom 11:18 'niet gij draagt de wortel, maar de wortel u', dan valt ons direct het verschil in bedelingen op. In Romeinen gaat alles nog door het Joodse kanaal: 'De wortel draagt u'. In Efeze is er absolute gelijkheid: 'mede-, samen-, gelijk-lichaam'. Christus heeft in Zichzelf een nieuwe constitutie geschapen, die tevoren onbekend was, een verborgenheid, een nieuw orgaan. Waar kunnen wij met deze schriftplaatsen, die voor ons liggen, plaatsvinden voor de wortel van de olijfboom met zijn ingeënte takken? Het is overduidelijk dat de nieuwe mens in Christus iets anders is, constitutioneel iets anders is, dan de wortel en de takken van Rom 11 in de Handelingenperiode. God handelt nu met een orgaan, met een lichaam, wat beslist onderscheiden moet worden van de olijfboom met zijn minderwaardige wilde takken.

Veel hangt af van het schriftuurlijk onderscheid maken tussen de olijfboom van Romeinen en het samenlichaam van Efeze. Zij die geen onderscheid maken in de dingen die verschillen en daardoor blijven staan bij de staat en toestand van de olijfboom, zijn niet in staat de geestelijke waarheid omtrent het samenlichaam geestelijk te vatten en zijn geestelijke zegeningen toe te eigenen.

De gemeenten van God uit de Handelingen waren gemengde gezelschappen van gelovige Joden en gelovige Heidenen. Het belangrijkste onderscheid tussen hen wordt duidelijk aangegeven in Hand 21:20-25. Hier lezen wij dat de Joden, die geloofden 'ijveraars voor de wet' waren, d.w.z. de Mozaïsche wet (Hand 21:20) en dat de Heidenen, die geloofden, de wet niet onderhielden, uitgezonderd:

Maar inzake de heidenen, die tot het geloof gekomen zijn, hebben wij als ons oordeel geschreven, dat zij zich hebben te wachten voor wat de afgoden geofferd is, voor bloed, voor het verstikte en voor hoererij. (Handelingen 21:25)

De Heidenen waren niet aan de Mozaïsche wet gebonden, zoals de raad te Jeruzalem op het Apostelconvent in Hand 15 had geformu-leerd en op schrift had vastgelegd (Hand 15:19-20; 28-30; 16:4). Dit raadsbesluit veroorzaakte dat er twee groepen gelovigen waren in de gemeenten, de besnedenen en de onbesnedenen, waar de wet als een scheidingsmuur tussenin stond.

De besnedenen, die de wet hielden.

==================================

De Tussenmuur die scheiding maakte; de wet der geboden
in inzettingen bestaande.

==================================

De onbesnedenen, die daaraan niet gebonden waren,
uitgezonderd de vier genoemde punten.

Dit was de situatie in elke gemeente in de Handelingen. De wet der geboden in inzettingen bestaande, stond als een tussenmuur tussen hen in. Dit onderscheid kwam in de praktijk overal tot uiting: bij het onderhouden van de Feesten des Heren; bij het gaan naar de tempel; enz. In die tijd waren de Joden het uitverkoren en gekozen volk van God en namen zij een voorkeurspositie in (Rom 3:1-2) boven de gelovigen uit de Heidenen. Het voordeel van de Joodse groep werd uiterlijk bewezen door de besnijdenis als een door God gegeven teken van het verbond (Gen 17:9-14; 1 Cor 7:17-20).

Tot aan het einde van de Handelingen bleef deze middelmuur (de tussenmuur die scheiding maakte) overeind tussen de Joodse en de Heidense gelovigen in de gemeenten van God. Pas bij de openbaring van het Samenlichaam wordt geopenbaard dat deze tussenmuur is weggebroken doordat de wet der geboden in inzettingen bestaande, buiten werking werd gesteld na Hand 28:28, zie Ef 2:14-15. Geopenbaard werd dat Christus in Zichzelf de twee groepen: de Joodse gelovigen en de Heidense gelovigen tot één had geschapen, Ef 2:15-16. Christus schiep iets geheel nieuws, een geestelijk wezen. Dit volbracht Christus op het kruis en de zegenrijke gevolgen ervan mocht door de Apostel Paulus na Hand 28:28 in het licht worden gesteld.

Soms zien mensen er een bezwaar in dat Christus dit volbracht op het kruis, terwijl dit niet direct openbaar werd gemaakt, maar pas na het einde van de Handelingenperiode in werking trad. Zo bezwaarlijk is dit niet, want er zijn talloze zegenrijke gevolgen van het kruis, die nu nog niet openbaar en in werking zijn. Denk maar aan de zegen van het Messiaanse Rijk. Denk maar aan de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, enz. Allemaal zegenrijke gevolgen van het volbrachte offer van Christus op Golgotha's kruis, maar nog niet operationeel. Christus maakte vrede tussen die twee, brak de tussenmuur (de wet der geboden in inzettingen bestaande) weg en schiep die twee tot één nieuwe mens en die twee tot één lichaam verbonden in Zichzelf, verzoende Hij met God door het kruis. Deze heerlijke waarheid, dat Christus als Hoofd boven al wat is, gegeven zou worden aan de gemeente die Zijn lichaam is; deze heerlijke waarheid, die God in Zichzelf voornam voor de grondlegging der wereld, is mogelijk geworden door Christus' lijden en sterven op het kruis. Christus zorgde op het kruis dat Gods plan der eeuwen uitgevoerd kon gaan worden. Hij legde de basis in Zijn zoenoffer op het hout en de Apostel Paulus mocht dit heilsfeit in het licht stellen, toen daar de tijd daarvoor aangebroken was. Deze heerlijke waarheid was tot op dat moment in God verborgen gebleven.


De twee Verborgenheden van Efeze 3

Als wij Efeze 3 goed bestuderen, dan ontdekken wij dat in dit gedeelte over twee geheimenissen, (twee verborgenheden) wordt gesproken. Er wordt gesproken over:

  • het geheimenis van Christus, zoals het ontvouwd is d.m.v. de voortschrijdende openbaring van Christus door de eeuwen heen.
  • het Geheimenis zelf, het bijzondere karakter van de huidige bedeling met de speciale bediening van de Apostel Paulus daaraan verbonden.

Paulus claimt in vers 1 van Efeze 3 dat zijn gevangenschap niet kwam door een fout van hemzelf, maar dat het een essentieel onderdeel was van het plan van God voor de Heidenen.

Daarom is het, dat ik, Paulus, die ter wille van Christus Jezus voor u, heidenen, in gevangenschap ben; (Epheziërs 3:1)

Op dat moment pauzeert Paulus. Hij wist dat hij hier een claim neerlegde die (ofschoon deze absoluut waar was), bekritiseert zou worden door zijn tegenstanders. Het was belangrijk nu hij de kern van De Verborgenheid ging openbaren, dat deze geestelijke waarheid boven elke twijfel verheven zou staan. Hij doet hier een geweldige claim, dat hij hier niet gevangen zit in Rome door eigen schuld, maar dat hij de gevangene is van Christus Jezus, Die hem nu een gevangenisbediening gegeven heeft met het oog op de Heidenen: 'de bediening van de genade Gods'.

Hoe kan Paulus zijn claim bewijzen? Het lijkt haast onmogelijk. Hij kan geen aanbevelingsbrieven meenemen. Hij kan geen aanstellingsbrief laten zien van een kerk of zoiets. Hij hoort zijn tegenstanders al zeggen: 'Bewijs dat maar eens!' Daarom vervolgt Paulus: 'Gij hebt immers gehoord van de bediening van de Gods genade mij met het oog op u gegeven, dat mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt is, gelijk ik boven in het kort daarvan schreef. (Ef 3:2-3)'. Ja, dat konden zelfs zijn tegenstanders niet ontkennen. Iedereen had ervan gehoord. Paulus mede-arbeiders hadden vanuit Rome Paulus geholpen in zijn gevangenisbediening. Epafras, Justus, Aristarchus, Marcus, Titus, Cresens, Lukas, Tychicus, Timotheus, enz, al deze mede-arbeiders brachten de boodschap van Paulus over De Verborgenheid vanuit Rome over naar alle gemeenten.

2 Gij hebt immers gehoord van de bediening door (van de) Gods genade mij met het oog op u gegeven: 3 dat mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt is, gelijk ik boven in het kort daarvan schreef. 4 Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, (Epheziërs 3)

Om te bewijzen dat zijn claim van vers 1 en 2 waar is, beroept hij zich op wat zij gehoord hebben over zijn bediening van de genade Gods en op wat hij in het kort hierboven (in hoofdstuk 1 en 2 van Efeze) al over deze bediening van Het Geheimenis aan hen geschreven had. Tevens beroept Paulus zich (vers 4) op zijn inzicht en kennis in het geheimenis van Christus, die veel verder reikt dan van welke apostel of leraar dan ook. Hij hoopt dat dit bewijs van zijn inzicht in de verborgenheid van Christus voor de Efeziërs voldoende is, om ook zijn claim te geloven en te aanvaarden, dat hem door de Heer 'Het Geheimenis' is bekendgemaakt; de openbaring van De Verborgenheid (vers 3), die hij met niemand qua bediening deelt (de bediening van de genade Gods), die exclusief aan hem is gegeven. Paulus gebruikt dus zijn inzicht t.a.v. de verborgenheid van Christus (vers 4) als een argument, dat hij exclusief de openbaring had ontvangen van De Verborgenheid (vers 3).

Wij moeten dus Efeze 3 zorgvuldig lezen, want het gaat hier over De Verborgenheid en over de verborgenheid van Christus. De verborgenheid van Christus begon zich al te ontvouwen in de hof van Eden, toen God verklaarde in Gen 3:15, dat het zaad der vrouw de kop der slang zou vermorzelen. Die ontvouwing van de verborgenheid van Christus is zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament steeds verder voortgeschreden. Steeds meer werd van Christus geopenbaard. Steeds meer details werden bekendgemaakt. Zo ging door de eeuwen heen de voortschrijdende openbaring van het geheimenis van Christus voort totdat het zijn hoogtepunt bereikte, toen Het Woord vlees werd en Christus rondwandelde op aarde.

De openbaring van de verborgenheid van Christus werd dus aan velen openbaar en bekend bij de vleeswording. En al deze heiligen, Zijn apostelen en profeten spraken hierover naar de mate (de één wat meer, de ander wat minder) dat zij kennis hadden van Christus.

4 Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, 5 dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten: (Epheziërs 3)

Veel mensen hadden dus kennis en inzicht in het geheimenis van Christus. Met name de discipelen, nu Zijn Apostelen, die met Hem drie jaar geweest waren en die als taak hadden vanuit de Schriften aan Israël te openbaren, dat Jezus van Nazareth, de Christus was. Naast de twaalf Apostelen worden nog meer Apostelen in het Nieuwe Testament genoemd. Paulus en zijn medewerkers krijgen ook in het N.T. deze titel. Deze Apostelen werkten richting de Heidenen en deze zijn hier met name in beeld. Paulus was de Apostel der Heidenen en hij kon zonder schroom zeggen, dat hij bekwaam was in het bekendmaken van de Christus. Als je bij het lezen van Paulus je een begrip probeert te vormen van zijn inzicht in het geheimenis van Christus t.o.v. de anderen, dan kom je tot de ontdekking dat Paulus' inzicht veel verder reikt dan enig ander in zijn tijd.

Paulus gebruikt dit als een argument, als een bewijs, dat de Efeziërs zullen geloven, dat hem een genade te beurt gevallen is om Het Geheimenis 'De Verborgenheid' bekend te maken. Er zijn dus twee geheimenissen, twee verborgenheden hier in Efeze 3.

  • De één is de verborgenheid van Christus die in zijn openbaring wordt gedeeld door heiligen, apostelen en profeten.
  • De ander is De Verborgenheid, die in zijn openbaring met niemand wordt gedeeld, dan alleen door Paulus.

Wij vinden dus in Efeze 3 twee verborgenheden met aansluitend twee bedieningen. Het opent met de verborgenheid van Christus en de bedieningen van apostelen en profeten. Het sluit met de onnaspeurlijke rijkdom van Christus en de exclusieve bediening van de Apostel Paulus.


Lees nu verder het gehele artikel: "De Verborgenheid verklaard".




© Levend Water