Deel II
No 12
7 Juni 1930

REEKS I

Het Profetische Woord

No 24.


6. ZACHARIA

INLEIDING.
We komen nu tot Zacharia. Dit was een van de profeten, die optrad na de Ballingschap. Hij was tijdgenoot van Haggai.

Wie ondanks alles wat we naar voren brachten, mocht menen, dat al die profetieën over Israëls herstel reeds vervuld zijn in de wederkeer uit de Babylonische Ballingschap, kan van Zacharia wat anders leren. Logischerwijs zou men hem eerst kunnen nemen om dat herstel te bewijzen.

Waar we de chronologische volgorde namen, zet hij het zegel op ons betoog en stelt het boven allen twijfel vast. Voor wie iets uit Zacharia behandelen, geven we de struktuur.

A. B1 C1 1:1-6. Letterlijke profetie. Gedateerd (2e jaar van Darius.)

D1 1:7-6:15. Profetieën met symbolen (in beelden) 8 gezichten.

C2 7:1-8:23. Letterlijke profetie. Gedateerd (4e jaar van Darius.)

     B2 C3 9:1-10:12. Letterlijke Profetieën. Eerste last.

D2 11:1-17 Profetie met symbolen (in beelden).

C2 12:1-14:21. Letterlijke Profetieën. Tweede last.


We zullen vooral stilstaan bij de letterlijke profetieën. Van 8 nachtgezichten geven we na de struktuur alleen enkele opmerkingen. Een enkele aanwijzing tot verder onderzoek.

D1 E1 G1 1:7-17 Eerste gezicht. Onzichtbare machten. Paarden.

      H1 1:18-21 Tweede gezicht. Vijanden van buiten.

  I1 2:1-13 Derde gezicht. Jehovah's voornemen. De Man.

       F1 3:1-10 Vierde gezicht. Jozua. De Spruit.

     E2             I2 4:1-14 Vijfde gezicht. Jehovah's voornemen. De Kandelaar.

      H2 5:1-4 en 5-11 Zesde en Zevende gezicht.
            Vijanden van buiten. Vliegende rol en efa.

            G2 6:1-8 Achtste gezicht. Onzichtbare machten. Paarden.

      F2 6:9-15. Jozua. De Spruit.



Eerste gezicht 1:7-17.
De Man op het rode paard, is de Engel des Heren, vs. 11, d. i. Christus voor Zijn geboorte. De rode kleur wijst op eigen bloed of op bloed van de vijanden, dus genade of gericht. Wellicht hier beide. De vallei van mirten in de diepte is symbool van Israël. De Schrift spreekt viermaal van mirten. Ze hebben betrekking op Israëls herstel en toekomstige vreugde, afgebeeld of geprofeteerd. Neh. 8:16, Jes. 41:19 en 55:13 en hier. De diepte wijst op Israëls ingezonkenheid. De andere rode en bruine en witte paarden zijn hemelse heerlegers, zie 2 Thess. 1:7. Jud.:14 en Op. 19:14.

Het stil zijn van het "land" — beter hier de aarde (zelfde woord in het Hebr.) — wijst er op, dat de wereldrijken in rust waren en daarmee Israëls herstel toefde, want eerst als de golving komt, gaat de stroom van de profetie verder. Men zie verder voor de verklaring vs. 14:16. De verklaring is letterlijk. Van de verklaring mag niet nog een andere verklaring gegeven worden.

Tweede gezicht, 1:18-21.
De vier hoornen stellen de machten voor die Juda, Israël en Jeruzalem verstrooid hebben, vs. 19. Men kan hier voor houden: het Assyrische, het Babylonische, het Medo-Perzische en het Romeinse rijk. De vier smeden zijn daartegenoverstaande machten, wellicht personen, die er tegen in werken. Wie het zijn is niet gemakkelijk te zeggen.

Derde gezicht 2:1-13.
De Man met het meetsnoer wil Jeruzalem meten naar lengte en breedte. De Man is zeer zeker de Engel des Heren. De belofte is: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden vanwege de veelheid van mensen en beesten, die in haar wezen zal. Vaak vergeestelijkt men dit en meent, dat hier van de pluriformiteit van de "Kerk" sprake is, die verdeeld is in vele gemeenschappen. Mogen we vragen, wat de beesten in de "Kerk(en)" voorstellen?! Zijn er gééstelijke beesten? Wie alles als over Israël handelend leert, krijgt klaarheid.

Vierde gezicht 3:1-10.
Dit gezicht is bekend. Veelal wordt het vergeestelijkt en op de zondaar toegepast. We moeten echter eerst in de hogepriester afschaduwing van het onreine Israël zien, in bezoedeld priestergewaad. De Engel des Heren zal de onreinheid wegnemen en Israël Hem in nieuwigheid des geestes doen dienen. De steen met graveerselen ziet op Christus' lijden en sterven. Daardoor kan de ongerechtigheid van het land op één dag weggenomen worden. Dit is toekomstig. Vanzelf ook: "Te dien dage... zult gijlieden een iegelijk zijn naaste nodigen tot onder den wijnstok en tot onder den vijgeboom."

Vijfde gezicht 4:1-14.
De gouden kandelaar typeert Israël, als lichtdrager voor de wereld. De twee olijfbomen vinden in Jozua en Zerubbabel hun protype en vinden hun antitype in de twee getuigen van De Openb. (mogelijk Mozes en Elia?., Op. 11:4). De grote berg is de tegenstand van de wereldmacht van die in later dagen.

Zesde gezicht 5:1-4.
De vliegende rol beschreven met de vloek. Dit is een bedreiging voor de goddelozen. De zeer grote rol wijst op de grootheid van het kwaad van Israël, bijzonder als het de Antichristus aanneemt. De vloek zal neer dalen. De vliegende rol typeert de oordelen in de dag des Heren.

Zevende gezicht 5:5-11
De efa was de grootste maat in Israël voor droge waren ± 10 H.L., groot genoeg om een vrouw in gebogen gestalte te bevatten. De efa is het beeld van de handel en typeert de positie die Israël na de Ballingschap allengs gekregen heeft: 't is een handelsvolk geworden. In de handel geschiedt veel goddeloosheid: getypeerd door de vrouw. Deze efa wordt verplaatst naar het land Sinear, d.i. naar het Babel van de toekomst (zie Jes. en Jer.). De twee vrouwen, die het doen, zijn twee niet nader bekende machten (volken?). Alles zal zich snel afspelen. ("vleugelen eens ooievaars".)

Achtste gezicht 6:1-8
De vier wagens tussen twee bergen van koper met verschillende paarden zijn de vier winden des hemels. Die worden ook in De Op. genoemd, n.l. 7:1-3 en 9:14 en 15. We worden hiermee verwezen naar de tijd van het einde. Goed beschouwd wijzen daar a1 de nachtgezichten op. In Zacharia's dagen werd van enkele een lichte voorvervulling waargenomen.


ZACHARIA 8.
In hfdst. 7:1-8:13 vinden we letterlijke profetie. We vinden deze struktuur:

C2 K1 7:1-14 Vasten.

L1 8:1-17 Herstel van Jeruzalem.

      K2 8:18, 19 Feesten.

L2 8:20-23 Het opgaan van de Volken.


We gaan enkele teksten na.

Zach. 8:7

"Alzo zegt de Here der heirscharen: Zie Ik zal Mijn volk verlossen uit het land van den opgang (het oosten dus) en uit het land van den ondergang van de zon (het westen dus)."

Dit woord kan niet vervuld zijn in de terugkeer uit Babel, want het werd tot het reeds terug gekeerde volksdeel gesproken. Aan dat deel geeft de Here een profetie van een veel groter verlossing. De Here zou ze verlossen uit het land van de ondergang van de zon, dus uit het westen. Daarheen was Israël toen nog niet weggevoerd; dat geschiedde eerst in 70 jaar na Christus (voor dien waren er al heel wat naar Egypte verplaatst en verhuisd onder de regering van Ptolomeus, koning van Egypte). De Here laat dus zien, dat Israël, de wedergekeerden, nóg eens uit hun land zouden verdreven worden, maar dat Hij de eindelijke Redder zal zijn.

8:8:

"En Ik zal ze herwaarts (van die twee richtingen dus) brengen, dat zij in het midden van Jeruzalem wonen zullen en zij zullen Mij tot een Volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn in waarheid en in gerechtigheid."

Waar vs. 7 op de toekomst wijst, daar vs. 8 dus ook. 8:13: "En het zal geschieden, gelijk gij, o Huis van Juda, en gij, o Huis Israëls, geweest zijt een vloek onder de heidenen, alzo zal Ik ulieden behoeden en gij zult een zegen wezen." Dit woord is van verre strekking en in genen dele uiteindelijk vervuld. Israël is ook thans nog de heidenen ten vloek. In Bank- en Staatswereld, in economische en politieke zaken is de Jood van de wereld niet alleen een aanstoot en ergernis, maar meestal een vloek. Men denke aan socialisme, communisme, aan de financiële wereld, aan pers enz., waarin de Joden veelal een leidende positie hebben en waarmee zij de volken uiteindelijk ten gronde richten. De Jood is een vloek voor de wereld, omdat hij niet op zijn plaats is. Israël is thans niet Gods Volk. Eerst als God Israël op zijn plaats zet en het weer aanneemt, kan het de wereld met inkomsten vervullen.

8:20-23:

"Alzo zegt de Here der heerscharen: Nog zal het geschieden, dat de volken en inwoners van vele steden zullen komen en de inwoners der ene stad zullen gaan tot de inwoners der andere, zeggende: Laat ons vlijtig henengaan, om te smeeken het aangezicht des Heren en den Here der heerscharen te zoeken, ik zal ook henengaan. Alzo zullen vele Volken en machtige Heidenen komen om den Here der heerscharen te Jeruzalem te zoeken, en om het aangezicht des Heren te smeken. Alzo zegt de Here der heerscharen: Het zal in die dagen geschieden, dat tien mannen uit allerlei tongen van de Heidenen grijpen zullen, ja de slip grijpen zullen van een Joodsen man, zeggende: Wij zullen met u gaan, want we hebben gehoord, dat God met ulieden is."

Kan dit in onze bedeling slaan op de "Kerk"? Indien dat mogelijk ware, zou er dan niet het omgekeerde moeten staan, n.l., dat 10 Joodse mannen, de slip van een heidens gelovige aan zullen grijpen en zeggen: Wij zullen met u naar de "Kerk" gaan, want we zien, dat God met u is. Dit staat er niet en het is niet mogelijk dit voor de "Kerk" uit te leggen. Men neme het letterlijk en verwachte de vervulling in de toekomst.


ZACHARIA 9 EN 10.
In hfdst. 9:1-10:12 wordt de letterlijke profetie voortgezet. Struktuur:

C3 M1 9:1-7 Bevrijding van de vijanden. Beloofd.

   N1 9:8 Jehovah. Israël beschermd.

O1 9:9 Sions Koning. Eerste komst. Redding.

O2 9:10, 11 Sions Koning. Tweede komst. Heerschappij.

   N2 9:12-17 Jehovah. Israël beschermd.

     M2 10:1-12 Bevrijding van de vijanden. Voltrokken.


9:9 en 10 bespraken we reeds (zie hfdst. 1). Vs. 9 is vervuld bij 's Heren intocht in Jeruzalem. Zie Mt. 21:5. Vs. 10 en v.v. nog niet. Wagens en paarden zijn nog niet uitgeroeid, de Heidenen is nog geen vrede geboden, want de Volken zijn nog in volle woeling en gisting. Christus regeert nog niet op aarde, wijl Hij nog verborgen is in God(Col. 3:3).

Het bloed des verbonds (vs. 13) moet zijn kracht nog doen gevoelen.

9:12:

"Keert weder tot de sterkte, gij gebondenen, die daar hoopt, ook heden verkondig Ik, dat Ik u dubbel zal wedergeven, als Ik mij Juda zal gespannen hebben en Ik Efraïm de boog zal gevuld hebben en Ik uw kinderen, o Sion; zal verwekt hebben tegen uw kinderen, o Griekenland en u gesteld zal hebben als het zwaard eens helds."

Men lette er op dat hier ook van Efraim, centrum van het Tienstammenrijk gesproken wordt. Dat is dus een onvervulde profetie, want het gebied van het oude Efraïm werd in Zacharia's tijd bewoond door Samaritanen. Dat vs. 13 toekomstig is, bewijst vs. 14.

9:14:

"En de Here zal over hen verschijnen en Zijn pijlen zullen uitvaren als een bliksem en de Here Here zal met de bazuin blazen en Hij zal voorttreden met stormen uit het Zuiden."

Men leze in dit verband Jes. 63:1: "Wie is deze die van Edom komt, met besprenkelde klederen van Bozra?" In vs. 3 is sprake van het treden van de pers en in vs. 4 van de dag der wrake. Uit Op. 19 blijkt dat dit eerste geschiedt als Christus verschijnt.

9:15:

De Here der heerscharen zal ze beschutten en zij zullen eten nadat zij de slingerstenen zullen ten onder gebracht hebben; zij zullen drinken... en de Here hun God zal ze te dien dage behouden."

10:6:

"En Ik zal het Huis van Juda versterken en het Huis Jozefs zal Ik behouden en Ik zal ze weder inzetten want Ik heb Mij over hun ontfermd en zij zullen wezen alsof Ik ze niet verstoten had, want Ik ben de Here hun God en Ik zal ze verhoren."

Men ziet hieruit duidelijk dat Israël niet hersteld is na de Ballingschap. Waarom zou Zacharia anders voorspeld hebben, dat God het Huis Juda en het Huis Jozefs weder inzetten zou? Waarom staat er dat het zal wezen alsof God ze niet verstoten had, terwijl Israël thans verlaten is?

10:10:

"Want Ik zal ze wederbrengen uit Egypteland (dat was nog niet geschied) en Ik zal ze vergaderen uit Assyrië (ook dat is niet geschied) en Ik zal ze in het land van Gilead en Libanon brengen, maar het zal hun niet genoeg wezen."

De Here zal ze daarom nog meer geven, n.l. het gehele land Kanaän. Zie hfdst. II. Men ziet, dat ook Zacharia telkens spreekt van het herstel van geheel Israël.


ZACHARIA 11.
In hfdst. 11 vinden we weer symbolische voorstellingen. We geven tot overzicht eerst de struktuur:

D2 P1 1-3 Bedreiging.

Q1 a1 4, 5 Bevel.

b1 6 Beweegreden.

     R1 c1 7-9 Kudde. Stokken. Samen binders.

     d1 10, 11 Lieflijkheid. Verbroken.

     R2 c2 12, 13 Kudde. Symbool. Prijs.

     d2 14 Samenbinders tenietgedaan.

Q2 a2 15 Bevel.

b2 16 Beweegreden.

     P2 17 Bedreiging.


In 11:6 is sprake van het overgeven "in de hand zijns konings". Uit de struktuur blijkt, dat vers 16 daar tegenover staat. Daarin is sprake van het verwekken van een herder, die in vers 17 een nietige herder heet. Dat is de Antichristus. De "Koning" in vs. 16 is dus ook de Antichristus, niet Christus of God.

In vs. 12 en 13 is sprake van het loon, de 30 zilverlingen van de heerlijke prijs die men de Here waard achtte: Dit ziet op het verraad van Judas. Mt. 27:9 zegt dat hiervan gesproken is door Jeremia. We vinden daar niets van in zijn boek. Als we scherp lezen is de oplossing eenvoudig. Jeremia heeft ervan gesproken en niet van geschreven: Eerst Zacharia schreef er van. Zacharia wierp de 30 zilverlingen, de prijs bij verwonding van een slaaf, als schadeloosstelling gegeven, Ex. 21:32, of die van een slavin, Lev. 27:4, in het Huis des Heren, vooruit uitbeeldend, wat Judas eenmaal zou doen. Zo zou de goede Herder éénmaal gewaardschat worden. Vs. 12-13 heeft dus betrekking op de volheid des tijds. Dat dit zo is blijkt ook uit vs. 11, waar sprake is van "de ellendigen onder de schapen, die op Mij wachten", zij bekenden dat het des Heren woord was. Die "ellendige schapen" worden dan door de Here Jezus geweid als de Goede Herder. Joh. 10.

11:15-16:

"Voorts zeide de Here tot mij : Neem u eens dwazen herders gereedschap. Want zie, Ik zal een herder verwekken in het land; wat gereed is om afgesneden te worden, zal hij niet bezoeken, het jonge zal hij niet zoeken en het gebrokene zal hij niet helen en het stilstaande zal hij niet dragen, maar het vlees van het vette zal hij eten en hun klauwen zal hij verscheuren."

In Ez. 34 is sprake van vele zelfzuchtige herders, altemaal voorlopers van de dwaze, nietige herder, de Antichristus. De Here Jezus zei dan ook, dat er valse christussen en valse profeten op zouden staan, Mt. 24:24. Dat zijn de herders van Ez. 34. Hier doet Zacharia ons horen, dat er één het eindpunt van die reeks zou vormen. Dit deel is dus geheel toekomstig. Zie ook 1 Joh. 2:18.

11:17:

"Wee den nietigen herder, de verlater van de kudde, het zwaard zal over zijn arm zijn en over zijn rechteroog; zijn arm zal ten éénemale verdorren en zijn rechteroog zal ten eenenmale verdonkeren."

Dat is het oordeel over de Antichristus, die teniet gemaakt wordt door het zwaard van 's Heren mond.

Waar de profetieën alle Israël gelden, en het eerste deel vs. 12-13 vervuld is over dat volk, zal het laatste ook over datzelfde volk vervuld worden. En waar Israël geen nationaal bestaan heeft gehad, moet het dat dus krijgen. Het Zionisme is de grote wegbereider voor de Antichristus. Een zeker deel van Israël zal naar zijn land terugkeren, er zullen daar vele ",herders" opstaan die zich zelve zullen weiden, tot éénmaal de dwaze nietige herder komt, die de schapen zal verscheuren. De toekomst van de Antichristus vraagt om een zeker nationaal herstel. Dat is het lichaam zonder geest van Ezechiël 37. Ook hier is dus de tussenbedeling te zien.


ZACHARIA 12-14.
Het laatste deel loopt van hfdst. 12:1-14:21 en heeft deze struktuur:

C4 S1 12:1-9 Bedreiging. De dag des mensen.

   T1 12:10-13:5 Israël: Bekeering. (Toekomstig).

U1 13:6, 7 Mijn Herder. (Het zwaard).

U2 13:7 Mijn Metgezel (Geslagen).

   T2 13:7-9 Israël. Gereinigd. (Toekomstig).

     S2 14:1-21 Bedreiging. De dag des mensen.



ZACHARIA 12.

12:2.

"De Here spreekt..., zie Ik zal Jeruzalem stellen tot een drinkschaal der zwijmeling, allen volken rondom, ja ook zal zij zijn over Juda in de belegering tegen Jeruzalem".

De zin: ja ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem, wordt in de kanttekening van de St. V. ook anders weergegeven: en ook zal zij zijn in de belegering tegen Juda, tegen Jeruzalem. De Leidsche vertaalt: Ook zal Juda tegenwoordig zijn bij Jeruzalems belegering. De Miniaturbibel heeft: En ook tegen Juda zal het gaan in de belegering van Jeruzalem. De nieuwe Fransche Synodale heeft: En ook tegen Juda zal het onheil komen tijdens de belegering van Jeruzalem. En dat is de betekenis. van de Hebr. tekst. Die heeft: En ook tegen Juda zal het zijn (worden) in de belegering tegen Jeruzalem: Als Jeruzalem dus belegerd wordt, blijft Juda niet gespaard.

12:3.

"En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastigen steen allen volken; die zich daarmee beladen, zullen gewis doorsneden worden en al de volken van de aarde zullen zich tegen haar verzamelen:"

Een lastige steen, d.i. een zware moeilijk op te heffen steen. De toekomstige wereldpolitiek zal voor ontzaglijk moeilijke gevallen komen te staan in haar beleid tegen Jeruzalem. Hiervan is nog niets vervuld. Engeland met zijn mandaat over Palestina voelt iets van de moeilijkheid hiervan. 't Is slechts een voorsmaak. De tijd zal komen, dat al de volken van de aarde zich tegen Jeruzalem zullen keren. Het zal hun berouwen.

12:4-7.

"Te dien dage spreekt de Here, zal Ik al de paarden met schuwheid slaan en hun ruiters met zinneloosheid, maar over het Huis Juda zal ik mijn ogen openen en alle paarden van de volkeren zal Ik met blindheid slaan. Dan zullen de leidslieden van Juda in hun hart zeggen: De inwoners van Jeruzalem zullen mij een sterkte zijn in den Here der heerscharen, hun God. Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurigen haard onder het hout en als een vurige fakkel onder de schoven en zij zullen ter rechter- en ter linkerzijde alle volken rondom verteren en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem. En de Here zal de tenten van Juda allereerst behouden, opdat de heerlijkheid van het huis Davids en de heerlijkheid van de inwoners van Jeruzalem zich niet verheffe tegen Juda."

Van al deze dingen is nog niets vervuld. Dat bewijst het hele verband. Zevenmaal komt de term "te dien dage" er in voor. Daarom is het nu wel niet toekomstig, maar die term komt voor in de verdere verzen, die zeer duidelijk toekomstig zijn. Vanzelf hebben de andere termen daar dan ook betrekking op. Laat ons slechts verder lezen.

12:8, 9.

"Te dien dage zal de Here: de inwoners van Jeruzalem, beschutten en wie onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David en het huis Davids als goden, als de Engel des Heren voor hun aangezicht. En het zal te dien dage geschieden, dat Ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen, die tegen Jeruzalem aankomen" (om oorlog te voeren).

Men leze dit in verband met Ps. 2.

12:10, 11.

"Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den geest der genade en der gebeden en zij zullen Mij aanschouwen Dien zij doorstoken hebben en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enigen zoon en zij zullen over Hem bitterlijk kermen gelijk men kermt over een eerstgeborene. Te dien dage zal te Jeruzalem de rouwklage groot zijn gelijk die rouwklage van Haddad Rimmon in het dal van Megiddon", (waar Josia verslagen werd en de rouw ongemeen groot was, 2 Kron. 35:22-24 en 2 Kon. 23:39.)

Nu volgen de geslachten die daar aan deel zullen nemen. "En het land zal rouwklagen, elk geslacht bijzonder het geslacht van het huis Davids bijzonder en hun vrouwen bijzonder en het geslacht van het huis Nathans bijzonder en hun vrouwen bijzonder, het geslacht van het huis Levi bijzonder en hun vrouwen bijzonder, het geslacht van Simei bijzonder en hun vrouwen bijzonder, al de overige geslachten, elk geslacht bijzonder en hun vrouwen bijzonder." Zie vers 12-14. Dat dit alles niet vervuld is bewijst, Op. 1:7.

"Zie Hij (Christus) komt met de wolken en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven, ja amen." De vertaling geslachten der aarde is onjuist, er moet staan: alle geslachten des lands: (in het Gr. betekent "gè" zowel aarde als land; de vertaling daarvan hangt af van de visie van de vertaler. Consequent genomen in vergelijking met Zach. 12 moet men hier, Op. 1:7, land vertalen, zo ook Mt. 24:30).

Zacharia ziet hier dus de wederkomst van Christus. En voor wie komt Hij nu allereeerst neder? Voor Zijn Volk Israël, bijzonder voor Juda en Jeruzalem, die in grote benauwdheid zijn vanwege de Heidenen. (Zie Dan. 12:11). Dat is in de grote verdrukking Mt. 24:21. Maar dan zal ook de Redder verschijnen en voor hen strijden.

Men ziet, dat, waar Zach. 12:10 toekomstig is, het gehele hoofdstuk dat ook is. En is dit zo, dan moet Israël weer — al is het ten deele — naar zijn land teruggekeerd zijn. Ander maal zal God dan Zijn Geest uitgieten. Zie ook Joël 2:27-32. "En het zal geschieden, al wie den naam des Heren zal aanroepen, zal behouden worden, want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de Here gezegd heeft en dat voor de overgeblevenen, die de Here zal roepen" Joël 2:32.


ZACHARIA 13.

13:1

"Te dien dage zal er een fontein geopend zijn voor het huis Davids en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid."

Dan begint de Wedergeboorte van Israël, Mt. 19:28, dan wordt het Nieuwe Verbond nationaal opgericht, dan zal Christus Zijn volk "zalig maken", d.i. behouden, van hun zonden Mt. 1:21. Israël wordt gereinigd van al zijn onreinheden Zach. 3 en van al zijn drekgoden, Ez. 36:25, krijgt dan een nieuw hart en een nieuwe geest, Ez. 36:26, zal Gods Geest ontvangen Ez. 36:27 en in Zijn inzettingen wandelen.

13:2

"En het zal te dien dage geschieden", spreekt de Here der heerscharen, dat Ik uitroeien zal uit het land de namen der afgoden, dat ze niet meer gedacht zullen worden, ja ook de profeten van den onreinen geest zal Ik uit het land weg doen."

Men leze verder dit hoofdstuk. Op het slot zij nog gewezen Joël 2:32, spreekt van de overgeblevenen. Uit Zach. 13:8, 9, blijkt, dat dit een derde deel is. Twee derden komen om, het overige deel komt nog in het vuur der loutering. En dan zal het Zijn naam leren aanroepen: God zal het verhoren: "Ik zal zeggen: Het is Mijn volk en het zal zeggen: De Here is mijn God".


ZACHARIA 14.
In Zach. 14 hebben we een verdere beschrijving van 's Heren wederkomst.

14:2:

"Want Ik zal alle Heidenen (d.i. Heidenvolken) tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen en de stad zal ingenomen en de huizen zullen geplunderd en de vrouwen zullen geschonden worden en de helft zal uitgaan in de gevangenis, maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden". Zie Jes. 13:16.

Dit woord is onvervuld. Nog nimmer zijn al de Heidenen (d.i. Volken) tegen Jeruzalem opgetrokken. In 70 n. Chr. trok alleen het Romeinse volk op. Toen werd geheel het Joodse volk in gevangenis geleid, bleef er geen overig.

Van zelf is onvervuld 14:3:

"En de Here zal uittrekken en Hij zal strijden tegen die Heidenen en Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die,voor Jeruzalem ligt (d.i. ten oosten van) en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden en en de andere helft naar het zuiden."

We spraken reeds over die aardrijkskundige verandering in Ezechiël. Dan zal ook de berg van het huis des Heren verheven worden boven de top van de bergen. Zie Zach. 14:10. De inwoners zullen kunnen vlieden door de vallei. Wie vs. 2 letterlijk neemt, moet het ook vers 3 doen. Waar is de gespleten Olijfberg? Alle twijfel aan dit woord is óf ongeloof in Gods macht, alsof Zijn arm verkort zou zijn, óf ongeloof in Zijn Woord, als ware het eens mensen woord. De Here, Die hier gezien wordt als uittrekkende, is Dezelfde, die als Christus opgevaren is van de Olijfberg. Hij zal daar eenmaal van de hemel nederdalen 1 Thess. 4:16, Hand. 1:11 om; zo andermaal in de wereld in te komen, Heb. 1:6.

14:5

... "dan zal de Here mijn God korven en alle heiligen met u."

De heiligen zijn ongetwijfeld wel de engelen, Ps. 89:3, 7; Dan. 4:13, 8:13; Mt. 24:30 31, 25:31; Jud.:14; Deut. 32:2, 3; 2 Thess. 1:7. "En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen en dan zullen alle geslachten der aarde (des lands) weeen en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid. En Hij zal Zijn engelen uitzenden..." Mt. 24:31 "En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid en alle de heilige engelen net Hem...". Mt. 25:31 "Zie de Here is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen om gericht te houden en te straffen. alle goddelozen..." Jud. 14.

Dat zal een grote dag zijn "die doorluchtige dag des Heren" "een enigen dag den Here bekend". Ongetwijfeld zal het gelovig overblijfsel moed krijgen om evenals een Abraham de vijanden te vervolgen. Ziet de dag komt, den Here, dat uw roof uitgedeeld zal worden in het midden van u, o Jeruzalem, 14:1, 14. Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heerkracht, Ps. 110:3; Micha 5:7. De Here zal verslaan die het Hoofd is over een groot land, Ps. 110:6 b. Jes.. 11:4 b.. Zijn volk zal mede strijden, Zach. 14:14.

14:8, 9.

"Ook zal het te dien dage geschieden, dat er levende wateren uit Jeruzalem vlieten, de helft van die naar de Oostzee (d.i. de Dode zee) en de helft van die naar de achterste zee (d.i. de Middellandse zee) zij zullen des zomers en des winters zijn. En de Here zal Koning over de ganse aarde (of het gansche land) zijn: te dien dage zal de Here één zijn en Zijn naam één."

Uit Ezechiël 47 bleek, dat er uit het Heiligdom wateren zullen vlieten, hier zien we dat het een dubbele stroom zal zijn, zowel naar Oost als naar West.

14:10

"Dat ganse land zal rondom als een vlak veld gemaakt worden, van Gibea (ten N. O. van Jeruzalem) tot Rimmon toe, zuidwaarts van Jeruzalem en zij (of: het, n.l. Jeruzalem) zal verhoogd en bewoond worden in haar (zijn) plaats, van de poort Benjamins, tot aan de plaats van de eerste poort, tot aan de Hoekpoort en van den toren Hananeël tot aan des Konings wijnbakken toe".

Wij vragen wanneer dat ooit gebeurd is. En indien, we dat "geestelijk" moeten opvatten, wat die "geestelijke poorten" betekenen en die "geestelijke torens" en "wijnbakken". Dat dit nimmer vervuld is, blijkt uit vs. 11.

14:11

En zij zullen daar wonen en daar zal geen verbanning meer zijn, want Jeruzalem zal zeker wonen".

Nog nimmer vervuld, want in het jaar 70 n. Chr. was er een nieuwe verbanning en verdrijving.

Men leze zelf verder vs. 12:15.

14:16

"En het zal geschieden, dat al de overigen van alle Heidenen, die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn, die zullen van jaar tot jaar optrekken om aan te bidden den Koning, den Here der heerscharen en om te vieren het feest der loofhutten."

Als dit beschrijving is van onze bedeling, van de Christelijke "Kerk", van de "uitverkorenen, die tot de ware kennis Gods zullen gebracht worden, door de verkondiging van het Evangelie", als Jeruzalem "de Christelijke Gemeente" is, waarheen zij zich zullen begeven, als het loofhuttenfeest "allerhande eer is, die men God schuldig is", (Kantteek. St. V.) dan houdt alle Schriftwoord op. Jammer dat er dan staat: "van jaar tot jaar". Of is dit dan van "dag tot dag" of van "uur tot uur"? Waarom de Schrift niet aanvaard zoals zij daar ligt, waarom de betekenis weggedoezeld? Waarom is Jeruzalem de "Christelijke Gemeente"? Welke Chr. gemeente dan? De Roomse, Lutherse, Gereformeerde, Baptistische, Darbistische, Adventistische, Russellistische, enz. enz.?? Of vormen zij alle Jeruzalem. Hoe kan men dan in dat Jeruzalem aanbidden, dat zo verdeeld is en zo vijandig tegenover zichzelf staat?

Men leze verder vs. 18-21 en neme alles letterlijk. Ook de bellen van de paarden, ook de potten in het Huis des Heren, ook die in Jeruzalem. Wat zijn "geestelijke" bellen, "geestelijke" paarden, "geestelijke" potten?

Israël heeft zijn Pascha gehad, ook zijn Groene-garffeest, Christus' opstanding, ook zijn Pinksterfeest (Lev. 23). Nog komen moet: het feest des geklanks, de grote verzoendag en de loofhuttenzetting. In het symbolische loofhuttenfeest — de rust van de toekomende eeuw — vieren de Volken het letterlijke loofhuttenfeest.

Israël is en blijft een uniek volk. Het zal door de heerlijke God eenmaal zijn roeping vervullen en tot een zegen zijn.




7. MALEACHI

MALEACHI.
Ook deze was een profeet, die na de Ballingschap optrad. Hij profeteerde ± 374 j. voor Chr., een geslacht na Zacharia. Laat ons zien, wat hij over Israël voorzegt. Eerst de struktuur:

A1 1:1-5 Nationale uitverkiezing.

A2 1:6-4:6 Nationale verwerping.


Mal. 1:11

"... van den opgang van de zon tot haren ondergang zal Mijn naam groot zijn onder de Heidenen en aan alle plaats zal Mijn naam reukwerk toegebracht worden en een rein spijsoffer, want Mijn naam zal groot zijn onder de Heidenen," zegt de Here der heerscharen.

Velen willen Mal. 1:11 vergeestelijken en voor de "Kerk" uitleggen. Nogmaals zij opgemerkt dat reeds bij Abrahamietische gelovigen geen Jood en Griek is, m.a.w. het verschil tussen de Volken valt daar weg. En zeker bij het Lichaam van Christus. Hier wordt aan het verschil vast gehouden. Voorts zegt de Here dat, Zijn naam groot zal zijn onder de Heidenen. Niet in de "Kerk", niet in de "gelovigen", maar onder de "Heidenen", d.i. Volken. Dan: onder reukwerk verstaat men gebeden. Wat dan onder het reine spijsoffer? Volgens de Kanttek. is dat de innerlijke en ware godsdienst, Rome vat dit in uitwendige zin op: dat brengt wierook ten offer en een ouwel als rein spijsoffer. De Reformatie zocht het in innerlijke zin. Door geen van beide wordt Gods Naam: groot onder de Heidenen. De Reformatie acht de ouwel een vervloekte afgoderij. Voor haar is het een onaangenaam spijsoffer. Rome acht de Reformatie afval. Voor haar is de Protestantse dienst een dwaling. Wat blijft er zo over van de vervulling van dit vers in de "N.T. Gemeente"? Er staat nog iets bij: aan alle plaats. Ook dit wordt niet gezien. Niet overal zijn Christelijke Gemeenten, die God aanroepen. Zo is ook Mal. 1:11 een onvervulde profetie, die eerst tot vervulling komt als Christus het koninkrijk en de eeredienst in Israël hersteld heeft.


MALEACHI 3.

3:1a

"Ziet Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal."

Dit is een woordspeling op Maleachi's naam. Maleachi toch betekent: Mijn engel. De voorvervulling heeft plaats gehad in Johannes. Mt. 11:10: "Want deze is het, van dewelke geschreven staat: Zie Ik zend Mijn engel voor uw aangezicht, die uw weg bereiden zal voor u henen." Men lette er wel op, dat er niet staat dat dit woord al vervuld is. We geloven veel eer, dat Johannes de Doper andermaal in Israël zal optreden om zijn volle roeping te vervullen, n.l. "om den Here te bereiden een toegerust volk."

Lk. 1:17. Dit heeft hij nog nimmer gedaan. We lezen dan ook van hem, dat hij een dubbele zending heeft. In Lk. 1:16 heet het: "Hij zal velen van de kinderen Israëls. bekeren tot den Here hun God", in vs. 17: "Hij zal voor Hem henengaan in den geest en de kracht van Elia, om te bekeren de harten van de vaderen tot de kinderen en de ongehoorzamen tot voorzichtigheid van de rechtvaardigen, om den Here te bereiden een toegerust volk.

Dit heeft Johannes nog nimmer gedaan. Hij is ook niet heen gegaan in de geest en de kracht van Elia, want hij deed geen wonderen. Zo ziet Mal. 3 dus op een verre toekomst en vinden we in Mt. 11 alleen gezegd, dat Johannes die engel niet was, maar zal zijn.

3:1b

"En snellijk zal tot Zijn tempel komen, die Here, Dien gij zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Wien gij lust hebt. Zie Hij komt, zegt de Here der heerscharen."

Dit woord is onvervuld. Israël had geen lust aan Christus. Zij zochten Hem niet, gingen een ieder zijn eigen weg, Jes. 53:6. De tijd van het zoeken moet nog komen, Hos. 3:5. Dat dit naar de toekomst verwijst, zegt vs. 2: "Maar wie zal den dag Zijner toekomst verdragen. Want Hij zal zijn als het vuur eens goudsmids en als zeep des vollers". De komende Here zal dus louteren en reinigen, Zijn dorsvloer doorzuiveren, dopen in vuur.

In vs. 3 is sprake van het louteren en reinigen van de kinderen van Levi. Daarna zullen zij de Here spijsoffer toebrengen in gerechtigheid. Dan zal het spijsoffer van Juda en Jeruzalem de Here zoet wezen als in de oude dagen en als in de vorige jaren, vs. 4. Wij hebben dus aan iets letterlijks te denken, aan een voortzetting van het vroegere in Juda en Jeruzalem.

3:12

"En alle Heidenen zullen u gelukzalig noemen, want gijlieden zult een lustig land zijn, zegt de Here der heerscharen".

Dit is de keer, die Zach. 8:13 ook op het oog heeft, Israël ten zegen en zijn land gezegend.


MALEACHI 4.

4:1-6, spreekt over de komende dag des Heren, die ingaat tegen alle hoogmoedigen en goddelozen. Vóór die dag komt, komt de profeet Elia, vs. 5, "om het hart van de vaderen tot de kinderen weder te brengen en het hart van de kinderen tot de vaderen". Elia is nog nimmer wedergekomen om dit werk voor Israël te doen. Velen menen, dat Johannes (de Doper) Elia was. Johannes zelf zei, dat hij het niet was Joh. 1:21. De Here Jezus zei: "Elia zal eerst welkomen en alles wederoprichten" Mt. 17:11. Was Johannes dan Elia niet? De Here zei toch, dat Elia nu gekomen was en de discipelen verstonden, dat Hij hun van Johannes de Doper gesproken had Mt. 17:13.

Johannes kon voor Elia gelden, voor hen, die het Koninkrijk der hemelen aannamen. "En zo gij het wil aannemen, hij is Elia, die komen zal" Mt. 11:14. Voor de gelovigen in Israël was Elia niet meer nodig, zij hadden genoeg aan Johannes. Voor Israël als volk evenwel is de profeet Elia nodig. De Here zegt dan ook, dat Hij komen zàl (niet zou), zoals ook Maleachi voorzegt. Waar geen van de volken, ook niet de "Kerk" een Elia verwacht, is ook hier weer een nieuw bewijs, dat Israël wordt hersteld en al de profetieën over dat volk letterlijk aan dat volk zullen vervuld worden.

Hiermee besluiten we de gang door de O.T. profetieën.


ONDERWERP VAN HET O.T.
Onze conclusie over het voorgaande nu is deze: Het O.T. spreekt niet over de "Kerk". Die gedachte moet men beginnen te laten varen. Het O.T. en verreweg het grootste deel van het N.T. handelt over Israël en het Kon. op aarde. Men onderscheide hier wel tussen uitlegging en toepassing. Het O.T. met het N.T. geven vele waarheden, die toe te passen zijn voor alle tijden en geslachten, maar bij de verklaring van het O.T., bij de uitlegging, moet men strikt vasthouden aan de gedachte, dat het over Israël gaat. God spreekt tot Israël allereerst en allermeest. Dat we Israëls profetieën ook als voor Israël allereerst bestemd moeten verklaren, volgt uit de andere profetieën, niet voor Israël bestemd, maar voor andere Volken. Die verklaart men ook niet als te gaan over de "Kerk". Wat over Babel gaat, geldt Babel, wat voor Egypte bestemd is, geldt Egypte.

Welnu, wat voor Israël bestemd is, geldt Israël. De H. Schrift, dus ook het O.T., moet, naar bedelingen uitgelegd en naar toestanden toegepast worden. Dat wil zeggen er komen tijden en gelegenheden voor, die gelijken op wat Israël en de volken reeds eerder doormaakten. Dan is zo'n Schriftwoord uit die vorige tijden toepasselijk op de tegenwoordige. Maar dat wil niet zeggen, dat we nu ook naar de bedeling in die tijden leven. Het zal veel helpen de H.S. te verstaan, als men niet alleen let op wat gezegd of geschreven wordt, maar ook tot wie en wanneer, waar en met welke bedoeling iets gezegd wordt. En als we zo het O.T. gaan lezen, zal blijken, dat bijzonder Israël het onderwerp is waarover gehandeld wordt.

Men spreke niet van: de "fantastische beelden van de profetenstijl", van "oosterse inkleding" van "kern" en "bolster", "aanpassing aan de bekrompen ideeën van die tijden". God is reëel en inspireert realiteit. Daaruit iets anders te lezen dan er staat, is de H. Schrift geweld aan doen, daaruit een leerrijk overzicht te trekken is de Schrift nuttig gebruiken. Als God zo met Israël Zijn Volk handelt en hen niet verwerpt om alles wat zij gedaan hebben, zal Hij dan niet evenzo, ja nog te meer met Zijn kinderen handelen als zij in zonden vallen?

Na dit doorlopen van de profeten, zal te beter verstaan worden het loflied dat Israël éénmaal de Here zal zingen: "Hallelu-Jah !  Zingt den Here een nieuw lied, Zijn lof zij in de gemeente Zijner gunstgenoten. Dat Israël zich verblijde in Dengene, Die hem gemaakt heeft, dat de kinderen Sions zich verheugen over hun Koning. Dat ze Zijn naam loven op de fluit, dat zij Hem psalmzingen op de trommel en de harp, Want de Here heeft een welgevallen aan Zijn volk. Hij zal de zachtmoedigen versieren met heil..." Ps. 149:1-4. Zie voor Israëls roeping vs. 5-9.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden