REEKS I Het Profetische Woord No 24. 6. ZACHARIA INLEIDING. Wie ondanks alles wat we naar voren brachten, mocht menen, dat al die profetieën over Israëls herstel reeds vervuld zijn in de wederkeer uit de Babylonische Ballingschap, kan van Zacharia wat anders leren. Logischerwijs zou men hem eerst kunnen nemen om dat herstel te bewijzen. Waar we de chronologische volgorde namen, zet hij het zegel op ons betoog en stelt het boven allen twijfel vast. Voor wie iets uit Zacharia behandelen, geven we de struktuur. A. B1 C1 1:1-6. Letterlijke profetie. Gedateerd (2e jaar van Darius.)
B2 C3 9:1-10:12. Letterlijke Profetieën. Eerste last.
We zullen vooral stilstaan bij de letterlijke profetieën. Van 8 nachtgezichten geven we na de struktuur alleen enkele opmerkingen. Een enkele aanwijzing tot verder onderzoek. D1 E1 G1 1:7-17 Eerste gezicht. Onzichtbare machten. Paarden.
E2 I2 4:1-14 Vijfde gezicht. Jehovah's voornemen. De Kandelaar.
G2 6:1-8 Achtste gezicht. Onzichtbare machten. Paarden.
Eerste gezicht 1:7-17. Het stil zijn van het "land" — beter hier de aarde (zelfde woord in het Hebr.) — wijst er op, dat de wereldrijken in rust waren en daarmee Israëls herstel toefde, want eerst als de golving komt, gaat de stroom van de profetie verder. Men zie verder voor de verklaring vs. 14:16. De verklaring is letterlijk. Van de verklaring mag niet nog een andere verklaring gegeven worden. Tweede gezicht, 1:18-21. Derde gezicht 2:1-13. Vierde gezicht 3:1-10. Vijfde gezicht 4:1-14. Zesde gezicht 5:1-4. Zevende gezicht 5:5-11 Achtste gezicht 6:1-8
ZACHARIA 8. C2 K1 7:1-14 Vasten.
K2 8:18, 19 Feesten.
We gaan enkele teksten na. Zach. 8:7
Dit woord kan niet vervuld zijn in de terugkeer uit Babel, want het werd tot het reeds terug gekeerde volksdeel gesproken. Aan dat deel geeft de Here een profetie van een veel groter verlossing. De Here zou ze verlossen uit het land van de ondergang van de zon, dus uit het westen. Daarheen was Israël toen nog niet weggevoerd; dat geschiedde eerst in 70 jaar na Christus (voor dien waren er al heel wat naar Egypte verplaatst en verhuisd onder de regering van Ptolomeus, koning van Egypte). De Here laat dus zien, dat Israël, de wedergekeerden, nóg eens uit hun land zouden verdreven worden, maar dat Hij de eindelijke Redder zal zijn. 8:8:
Waar vs. 7 op de toekomst wijst, daar vs. 8 dus ook. 8:13: "En het zal geschieden, gelijk gij, o Huis van Juda, en gij, o Huis Israëls, geweest zijt een vloek onder de heidenen, alzo zal Ik ulieden behoeden en gij zult een zegen wezen." Dit woord is van verre strekking en in genen dele uiteindelijk vervuld. Israël is ook thans nog de heidenen ten vloek. In Bank- en Staatswereld, in economische en politieke zaken is de Jood van de wereld niet alleen een aanstoot en ergernis, maar meestal een vloek. Men denke aan socialisme, communisme, aan de financiële wereld, aan pers enz., waarin de Joden veelal een leidende positie hebben en waarmee zij de volken uiteindelijk ten gronde richten. De Jood is een vloek voor de wereld, omdat hij niet op zijn plaats is. Israël is thans niet Gods Volk. Eerst als God Israël op zijn plaats zet en het weer aanneemt, kan het de wereld met inkomsten vervullen. 8:20-23:
Kan dit in onze bedeling slaan op de "Kerk"? Indien dat mogelijk ware, zou er dan niet het omgekeerde moeten staan, n.l., dat 10 Joodse mannen, de slip van een heidens gelovige aan zullen grijpen en zeggen: Wij zullen met u naar de "Kerk" gaan, want we zien, dat God met u is. Dit staat er niet en het is niet mogelijk dit voor de "Kerk" uit te leggen. Men neme het letterlijk en verwachte de vervulling in de toekomst.
ZACHARIA 9 EN 10. C3 M1 9:1-7 Bevrijding van de vijanden. Beloofd.
M2 10:1-12 Bevrijding van de vijanden. Voltrokken.
9:9 en 10 bespraken we reeds (zie hfdst. 1). Vs. 9 is vervuld bij 's Heren intocht in Jeruzalem. Zie Mt. 21:5. Vs. 10 en v.v. nog niet. Wagens en paarden zijn nog niet uitgeroeid, de Heidenen is nog geen vrede geboden, want de Volken zijn nog in volle woeling en gisting. Christus regeert nog niet op aarde, wijl Hij nog verborgen is in God(Col. 3:3). Het bloed des verbonds (vs. 13) moet zijn kracht nog doen gevoelen. 9:12:
Men lette er op dat hier ook van Efraim, centrum van het Tienstammenrijk gesproken wordt. Dat is dus een onvervulde profetie, want het gebied van het oude Efraïm werd in Zacharia's tijd bewoond door Samaritanen. Dat vs. 13 toekomstig is, bewijst vs. 14. 9:14:
Men leze in dit verband Jes. 63:1: "Wie is deze die van Edom komt, met besprenkelde klederen van Bozra?" In vs. 3 is sprake van het treden van de pers en in vs. 4 van de dag der wrake. Uit Op. 19 blijkt dat dit eerste geschiedt als Christus verschijnt. 9:15:
10:6:
Men ziet hieruit duidelijk dat Israël niet hersteld is na de Ballingschap. Waarom zou Zacharia anders voorspeld hebben, dat God het Huis Juda en het Huis Jozefs weder inzetten zou? Waarom staat er dat het zal wezen alsof God ze niet verstoten had, terwijl Israël thans verlaten is? 10:10:
De Here zal ze daarom nog meer geven, n.l. het gehele land Kanaän. Zie hfdst. II. Men ziet, dat ook Zacharia telkens spreekt van het herstel van geheel Israël.
ZACHARIA 11. D2 P1 1-3 Bedreiging.
P2 17 Bedreiging.
In 11:6 is sprake van het overgeven "in de hand zijns konings". Uit de struktuur blijkt, dat vers 16 daar tegenover staat. Daarin is sprake van het verwekken van een herder, die in vers 17 een nietige herder heet. Dat is de Antichristus. De "Koning" in vs. 16 is dus ook de Antichristus, niet Christus of God. In vs. 12 en 13 is sprake van het loon, de 30 zilverlingen van de heerlijke prijs die men de Here waard achtte: Dit ziet op het verraad van Judas. Mt. 27:9 zegt dat hiervan gesproken is door Jeremia. We vinden daar niets van in zijn boek. Als we scherp lezen is de oplossing eenvoudig. Jeremia heeft ervan gesproken en niet van geschreven: Eerst Zacharia schreef er van. Zacharia wierp de 30 zilverlingen, de prijs bij verwonding van een slaaf, als schadeloosstelling gegeven, Ex. 21:32, of die van een slavin, Lev. 27:4, in het Huis des Heren, vooruit uitbeeldend, wat Judas eenmaal zou doen. Zo zou de goede Herder éénmaal gewaardschat worden. Vs. 12-13 heeft dus betrekking op de volheid des tijds. Dat dit zo is blijkt ook uit vs. 11, waar sprake is van "de ellendigen onder de schapen, die op Mij wachten", zij bekenden dat het des Heren woord was. Die "ellendige schapen" worden dan door de Here Jezus geweid als de Goede Herder. Joh. 10. 11:15-16:
In Ez. 34 is sprake van vele zelfzuchtige herders, altemaal voorlopers van de dwaze, nietige herder, de Antichristus. De Here Jezus zei dan ook, dat er valse christussen en valse profeten op zouden staan, Mt. 24:24. Dat zijn de herders van Ez. 34. Hier doet Zacharia ons horen, dat er één het eindpunt van die reeks zou vormen. Dit deel is dus geheel toekomstig. Zie ook 1 Joh. 2:18. 11:17:
Dat is het oordeel over de Antichristus, die teniet gemaakt wordt door het zwaard van 's Heren mond. Waar de profetieën alle Israël gelden, en het eerste deel vs. 12-13 vervuld is over dat volk, zal het laatste ook over datzelfde volk vervuld worden. En waar Israël geen nationaal bestaan heeft gehad, moet het dat dus krijgen. Het Zionisme is de grote wegbereider voor de Antichristus. Een zeker deel van Israël zal naar zijn land terugkeren, er zullen daar vele ",herders" opstaan die zich zelve zullen weiden, tot éénmaal de dwaze nietige herder komt, die de schapen zal verscheuren. De toekomst van de Antichristus vraagt om een zeker nationaal herstel. Dat is het lichaam zonder geest van Ezechiël 37. Ook hier is dus de tussenbedeling te zien.
ZACHARIA 12-14. C4 S1 12:1-9 Bedreiging. De dag des mensen.
S2 14:1-21 Bedreiging. De dag des mensen.
ZACHARIA 12. 12:2.
De zin: ja ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem, wordt in de kanttekening van de St. V. ook anders weergegeven: en ook zal zij zijn in de belegering tegen Juda, tegen Jeruzalem. De Leidsche vertaalt: Ook zal Juda tegenwoordig zijn bij Jeruzalems belegering. De Miniaturbibel heeft: En ook tegen Juda zal het gaan in de belegering van Jeruzalem. De nieuwe Fransche Synodale heeft: En ook tegen Juda zal het onheil komen tijdens de belegering van Jeruzalem. En dat is de betekenis. van de Hebr. tekst. Die heeft: En ook tegen Juda zal het zijn (worden) in de belegering tegen Jeruzalem: Als Jeruzalem dus belegerd wordt, blijft Juda niet gespaard. 12:3.
Een lastige steen, d.i. een zware moeilijk op te heffen steen. De toekomstige wereldpolitiek zal voor ontzaglijk moeilijke gevallen komen te staan in haar beleid tegen Jeruzalem. Hiervan is nog niets vervuld. Engeland met zijn mandaat over Palestina voelt iets van de moeilijkheid hiervan. 't Is slechts een voorsmaak. De tijd zal komen, dat al de volken van de aarde zich tegen Jeruzalem zullen keren. Het zal hun berouwen. 12:4-7.
Van al deze dingen is nog niets vervuld. Dat bewijst het hele verband. Zevenmaal komt de term "te dien dage" er in voor. Daarom is het nu wel niet toekomstig, maar die term komt voor in de verdere verzen, die zeer duidelijk toekomstig zijn. Vanzelf hebben de andere termen daar dan ook betrekking op. Laat ons slechts verder lezen. 12:8, 9.
Men leze dit in verband met Ps. 2. 12:10, 11.
Nu volgen de geslachten die daar aan deel zullen nemen. "En het land zal rouwklagen, elk geslacht bijzonder het geslacht van het huis Davids bijzonder en hun vrouwen bijzonder en het geslacht van het huis Nathans bijzonder en hun vrouwen bijzonder, het geslacht van het huis Levi bijzonder en hun vrouwen bijzonder, het geslacht van Simei bijzonder en hun vrouwen bijzonder, al de overige geslachten, elk geslacht bijzonder en hun vrouwen bijzonder." Zie vers 12-14. Dat dit alles niet vervuld is bewijst, Op. 1:7. "Zie Hij (Christus) komt met de wolken en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven, ja amen." De vertaling geslachten der aarde is onjuist, er moet staan: alle geslachten des lands: (in het Gr. betekent "gè" zowel aarde als land; de vertaling daarvan hangt af van de visie van de vertaler. Consequent genomen in vergelijking met Zach. 12 moet men hier, Op. 1:7, land vertalen, zo ook Mt. 24:30). Zacharia ziet hier dus de wederkomst van Christus. En voor wie komt Hij nu allereeerst neder? Voor Zijn Volk Israël, bijzonder voor Juda en Jeruzalem, die in grote benauwdheid zijn vanwege de Heidenen. (Zie Dan. 12:11). Dat is in de grote verdrukking Mt. 24:21. Maar dan zal ook de Redder verschijnen en voor hen strijden. Men ziet, dat, waar Zach. 12:10 toekomstig is, het gehele hoofdstuk dat ook is. En is dit zo, dan moet Israël weer — al is het ten deele — naar zijn land teruggekeerd zijn. Ander maal zal God dan Zijn Geest uitgieten. Zie ook Joël 2:27-32. "En het zal geschieden, al wie den naam des Heren zal aanroepen, zal behouden worden, want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de Here gezegd heeft en dat voor de overgeblevenen, die de Here zal roepen" Joël 2:32.
ZACHARIA 13. 13:1
Dan begint de Wedergeboorte van Israël, Mt. 19:28, dan wordt het Nieuwe Verbond nationaal opgericht, dan zal Christus Zijn volk "zalig maken", d.i. behouden, van hun zonden Mt. 1:21. Israël wordt gereinigd van al zijn onreinheden Zach. 3 en van al zijn drekgoden, Ez. 36:25, krijgt dan een nieuw hart en een nieuwe geest, Ez. 36:26, zal Gods Geest ontvangen Ez. 36:27 en in Zijn inzettingen wandelen. 13:2
Men leze verder dit hoofdstuk. Op het slot zij nog gewezen Joël 2:32, spreekt van de overgeblevenen. Uit Zach. 13:8, 9, blijkt, dat dit een derde deel is. Twee derden komen om, het overige deel komt nog in het vuur der loutering. En dan zal het Zijn naam leren aanroepen: God zal het verhoren: "Ik zal zeggen: Het is Mijn volk en het zal zeggen: De Here is mijn God".
ZACHARIA 14. 14:2:
Dit woord is onvervuld. Nog nimmer zijn al de Heidenen (d.i. Volken) tegen Jeruzalem opgetrokken. In 70 n. Chr. trok alleen het Romeinse volk op. Toen werd geheel het Joodse volk in gevangenis geleid, bleef er geen overig. Van zelf is onvervuld 14:3:
We spraken reeds over die aardrijkskundige verandering in Ezechiël. Dan zal ook de berg van het huis des Heren verheven worden boven de top van de bergen. Zie Zach. 14:10. De inwoners zullen kunnen vlieden door de vallei. Wie vs. 2 letterlijk neemt, moet het ook vers 3 doen. Waar is de gespleten Olijfberg? Alle twijfel aan dit woord is óf ongeloof in Gods macht, alsof Zijn arm verkort zou zijn, óf ongeloof in Zijn Woord, als ware het eens mensen woord. De Here, Die hier gezien wordt als uittrekkende, is Dezelfde, die als Christus opgevaren is van de Olijfberg. Hij zal daar eenmaal van de hemel nederdalen 1 Thess. 4:16, Hand. 1:11 om; zo andermaal in de wereld in te komen, Heb. 1:6. 14:5
De heiligen zijn ongetwijfeld wel de engelen, Ps. 89:3, 7; Dan. 4:13, 8:13; Mt. 24:30 31, 25:31; Jud.:14; Deut. 32:2, 3; 2 Thess. 1:7. "En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen en dan zullen alle geslachten der aarde (des lands) weeen en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid. En Hij zal Zijn engelen uitzenden..." Mt. 24:31 "En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid en alle de heilige engelen net Hem...". Mt. 25:31 "Zie de Here is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen om gericht te houden en te straffen. alle goddelozen..." Jud. 14. Dat zal een grote dag zijn "die doorluchtige dag des Heren" "een enigen dag den Here bekend". Ongetwijfeld zal het gelovig overblijfsel moed krijgen om evenals een Abraham de vijanden te vervolgen. Ziet de dag komt, den Here, dat uw roof uitgedeeld zal worden in het midden van u, o Jeruzalem, 14:1, 14. Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heerkracht, Ps. 110:3; Micha 5:7. De Here zal verslaan die het Hoofd is over een groot land, Ps. 110:6 b. Jes.. 11:4 b.. Zijn volk zal mede strijden, Zach. 14:14. 14:8, 9.
Uit Ezechiël 47 bleek, dat er uit het Heiligdom wateren zullen vlieten, hier zien we dat het een dubbele stroom zal zijn, zowel naar Oost als naar West. 14:10
Wij vragen wanneer dat ooit gebeurd is. En indien, we dat "geestelijk" moeten opvatten, wat die "geestelijke poorten" betekenen en die "geestelijke torens" en "wijnbakken". Dat dit nimmer vervuld is, blijkt uit vs. 11. 14:11
Nog nimmer vervuld, want in het jaar 70 n. Chr. was er een nieuwe verbanning en verdrijving. Men leze zelf verder vs. 12:15. 14:16
Als dit beschrijving is van onze bedeling, van de Christelijke "Kerk", van de "uitverkorenen, die tot de ware kennis Gods zullen gebracht worden, door de verkondiging van het Evangelie", als Jeruzalem "de Christelijke Gemeente" is, waarheen zij zich zullen begeven, als het loofhuttenfeest "allerhande eer is, die men God schuldig is", (Kantteek. St. V.) dan houdt alle Schriftwoord op. Jammer dat er dan staat: "van jaar tot jaar". Of is dit dan van "dag tot dag" of van "uur tot uur"? Waarom de Schrift niet aanvaard zoals zij daar ligt, waarom de betekenis weggedoezeld? Waarom is Jeruzalem de "Christelijke Gemeente"? Welke Chr. gemeente dan? De Roomse, Lutherse, Gereformeerde, Baptistische, Darbistische, Adventistische, Russellistische, enz. enz.?? Of vormen zij alle Jeruzalem. Hoe kan men dan in dat Jeruzalem aanbidden, dat zo verdeeld is en zo vijandig tegenover zichzelf staat? Men leze verder vs. 18-21 en neme alles letterlijk. Ook de bellen van de paarden, ook de potten in het Huis des Heren, ook die in Jeruzalem. Wat zijn "geestelijke" bellen, "geestelijke" paarden, "geestelijke" potten? Israël heeft zijn Pascha gehad, ook zijn Groene-garffeest, Christus' opstanding, ook zijn Pinksterfeest (Lev. 23). Nog komen moet: het feest des geklanks, de grote verzoendag en de loofhuttenzetting. In het symbolische loofhuttenfeest — de rust van de toekomende eeuw — vieren de Volken het letterlijke loofhuttenfeest. Israël is en blijft een uniek volk. Het zal door de heerlijke God eenmaal zijn roeping vervullen en tot een zegen zijn. 7. MALEACHI MALEACHI.
Mal. 1:11
Velen willen Mal. 1:11 vergeestelijken en voor de "Kerk" uitleggen. Nogmaals zij opgemerkt dat reeds bij Abrahamietische gelovigen geen Jood en Griek is, m.a.w. het verschil tussen de Volken valt daar weg. En zeker bij het Lichaam van Christus. Hier wordt aan het verschil vast gehouden. Voorts zegt de Here dat, Zijn naam groot zal zijn onder de Heidenen. Niet in de "Kerk", niet in de "gelovigen", maar onder de "Heidenen", d.i. Volken. Dan: onder reukwerk verstaat men gebeden. Wat dan onder het reine spijsoffer? Volgens de Kanttek. is dat de innerlijke en ware godsdienst, Rome vat dit in uitwendige zin op: dat brengt wierook ten offer en een ouwel als rein spijsoffer. De Reformatie zocht het in innerlijke zin. Door geen van beide wordt Gods Naam: groot onder de Heidenen. De Reformatie acht de ouwel een vervloekte afgoderij. Voor haar is het een onaangenaam spijsoffer. Rome acht de Reformatie afval. Voor haar is de Protestantse dienst een dwaling. Wat blijft er zo over van de vervulling van dit vers in de "N.T. Gemeente"? Er staat nog iets bij: aan alle plaats. Ook dit wordt niet gezien. Niet overal zijn Christelijke Gemeenten, die God aanroepen. Zo is ook Mal. 1:11 een onvervulde profetie, die eerst tot vervulling komt als Christus het koninkrijk en de eeredienst in Israël hersteld heeft.
MALEACHI 3. 3:1a
Dit is een woordspeling op Maleachi's naam. Maleachi toch betekent: Mijn engel. De voorvervulling heeft plaats gehad in Johannes. Mt. 11:10: "Want deze is het, van dewelke geschreven staat: Zie Ik zend Mijn engel voor uw aangezicht, die uw weg bereiden zal voor u henen." Men lette er wel op, dat er niet staat dat dit woord al vervuld is. We geloven veel eer, dat Johannes de Doper andermaal in Israël zal optreden om zijn volle roeping te vervullen, n.l. "om den Here te bereiden een toegerust volk." Lk. 1:17. Dit heeft hij nog nimmer gedaan. We lezen dan ook van hem, dat hij een dubbele zending heeft. In Lk. 1:16 heet het: "Hij zal velen van de kinderen Israëls. bekeren tot den Here hun God", in vs. 17: "Hij zal voor Hem henengaan in den geest en de kracht van Elia, om te bekeren de harten van de vaderen tot de kinderen en de ongehoorzamen tot voorzichtigheid van de rechtvaardigen, om den Here te bereiden een toegerust volk. Dit heeft Johannes nog nimmer gedaan. Hij is ook niet heen gegaan in de geest en de kracht van Elia, want hij deed geen wonderen. Zo ziet Mal. 3 dus op een verre toekomst en vinden we in Mt. 11 alleen gezegd, dat Johannes die engel niet was, maar zal zijn. 3:1b
Dit woord is onvervuld. Israël had geen lust aan Christus. Zij zochten Hem niet, gingen een ieder zijn eigen weg, Jes. 53:6. De tijd van het zoeken moet nog komen, Hos. 3:5. Dat dit naar de toekomst verwijst, zegt vs. 2: "Maar wie zal den dag Zijner toekomst verdragen. Want Hij zal zijn als het vuur eens goudsmids en als zeep des vollers". De komende Here zal dus louteren en reinigen, Zijn dorsvloer doorzuiveren, dopen in vuur. In vs. 3 is sprake van het louteren en reinigen van de kinderen van Levi. Daarna zullen zij de Here spijsoffer toebrengen in gerechtigheid. Dan zal het spijsoffer van Juda en Jeruzalem de Here zoet wezen als in de oude dagen en als in de vorige jaren, vs. 4. Wij hebben dus aan iets letterlijks te denken, aan een voortzetting van het vroegere in Juda en Jeruzalem. 3:12
Dit is de keer, die Zach. 8:13 ook op het oog heeft, Israël ten zegen en zijn land gezegend.
MALEACHI 4. 4:1-6, spreekt over de komende dag des Heren, die ingaat tegen alle hoogmoedigen en goddelozen. Vóór die dag komt, komt de profeet Elia, vs. 5, "om het hart van de vaderen tot de kinderen weder te brengen en het hart van de kinderen tot de vaderen". Elia is nog nimmer wedergekomen om dit werk voor Israël te doen. Velen menen, dat Johannes (de Doper) Elia was. Johannes zelf zei, dat hij het niet was Joh. 1:21. De Here Jezus zei: "Elia zal eerst welkomen en alles wederoprichten" Mt. 17:11. Was Johannes dan Elia niet? De Here zei toch, dat Elia nu gekomen was en de discipelen verstonden, dat Hij hun van Johannes de Doper gesproken had Mt. 17:13. Johannes kon voor Elia gelden, voor hen, die het Koninkrijk der hemelen aannamen. "En zo gij het wil aannemen, hij is Elia, die komen zal" Mt. 11:14. Voor de gelovigen in Israël was Elia niet meer nodig, zij hadden genoeg aan Johannes. Voor Israël als volk evenwel is de profeet Elia nodig. De Here zegt dan ook, dat Hij komen zàl (niet zou), zoals ook Maleachi voorzegt. Waar geen van de volken, ook niet de "Kerk" een Elia verwacht, is ook hier weer een nieuw bewijs, dat Israël wordt hersteld en al de profetieën over dat volk letterlijk aan dat volk zullen vervuld worden. Hiermee besluiten we de gang door de O.T. profetieën.
ONDERWERP VAN HET O.T. Welnu, wat voor Israël bestemd is, geldt Israël. De H. Schrift, dus ook het O.T., moet, naar bedelingen uitgelegd en naar toestanden toegepast worden. Dat wil zeggen er komen tijden en gelegenheden voor, die gelijken op wat Israël en de volken reeds eerder doormaakten. Dan is zo'n Schriftwoord uit die vorige tijden toepasselijk op de tegenwoordige. Maar dat wil niet zeggen, dat we nu ook naar de bedeling in die tijden leven. Het zal veel helpen de H.S. te verstaan, als men niet alleen let op wat gezegd of geschreven wordt, maar ook tot wie en wanneer, waar en met welke bedoeling iets gezegd wordt. En als we zo het O.T. gaan lezen, zal blijken, dat bijzonder Israël het onderwerp is waarover gehandeld wordt. Men spreke niet van: de "fantastische beelden van de profetenstijl", van "oosterse inkleding" van "kern" en "bolster", "aanpassing aan de bekrompen ideeën van die tijden". God is reëel en inspireert realiteit. Daaruit iets anders te lezen dan er staat, is de H. Schrift geweld aan doen, daaruit een leerrijk overzicht te trekken is de Schrift nuttig gebruiken. Als God zo met Israël Zijn Volk handelt en hen niet verwerpt om alles wat zij gedaan hebben, zal Hij dan niet evenzo, ja nog te meer met Zijn kinderen handelen als zij in zonden vallen? Na dit doorlopen van de profeten, zal te beter verstaan worden het loflied dat Israël éénmaal de Here zal zingen: "Hallelu-Jah ! Zingt den Here een nieuw lied, Zijn lof zij in de gemeente Zijner gunstgenoten. Dat Israël zich verblijde in Dengene, Die hem gemaakt heeft, dat de kinderen Sions zich verheugen over hun Koning. Dat ze Zijn naam loven op de fluit, dat zij Hem psalmzingen op de trommel en de harp, Want de Here heeft een welgevallen aan Zijn volk. Hij zal de zachtmoedigen versieren met heil..." Ps. 149:1-4. Zie voor Israëls roeping vs. 5-9.
|