Levend Water

Zijn alle dingen
uit Hem en door Hem en tot Hem?





.................. Vrijgegeven gedeelte van de brochure


VIII. Zijn alle dingen uit Hem en door Hem en tot Hem?


Aanhangers van de alverzoeningsleer leggen altijd grote nadruk op het feit dat waar Col. 1 over verzoening spreekt, universeel ‘alle dingen’ worden inbegrepen. Veelal schaart men dan onder ‘alle dingen’ werkelijk alles tot de duivel, de antichristus en de valse profeet aan toe. Vervolgens passeren dan vele teksten de revue zoals Col. 1:16-17, 20; Rom. 11:36; 1 Cor. 8:6; 11:12; 15:25-28 die zo op het eerste gezicht de alverzoeningsleer schriftuurlijke grond lijken te geven. Echter als wij een studie maken van het woord ‘alle dingen’ komen wij tot de ontdekking dat wij onderscheid moeten maken in de grondtekst tussen panta en ta panta. Want als wij ta panta vertalen door ‘alle dingen’ in de betekenis van ‘alle dingen zonder uitzondering’, dan worden wij volledig op het verkeerde been gezet.

Panta komt heel veel voor in het N.T., maar in 37 gevallen (zie de vorige pagina voor een overzicht van alle tekstplaatsen van ta panta) wordt het voorafgegaan door het bepalend lidwoord ta. Ta panta kunnen wij daarom het beste vertalen door ‘al deze dingen’ in plaats van ‘alle dingen’, of door ‘dit alles’ in plaats van ‘alles’. Letterlijk vertaald betekent ta panta ‘de al’. ‘Dingen’ wordt in het Nederlands toegevoegd als een hulpwoord. Ta panta heeft een aanwijzende functie door de toevoeging van het bepalend lidwoord ‘de’. Het verwijst naar hetgeen wat net is gezegd en/of hetgeen wat er onmiddellijk op volgt. Ta panta duidt nooit alle dingen aan zonder uitzondering, zoals vaak panta. Ta panta geeft een begrenzing aan, wijst op een beperking, die gegeven wordt in de context. Laten wij dit illustreren met een voorbeeld.

Maar thans moet ook gij dit alles (ta panta) wegdoen: toorn, heftigheid, kwaadaardigheid, laster en vuile taal uit uw mond. (Col. 3:8)

Hier hebben de NBG vertalers ta panta in Col. 3:8 correct vertaald met ‘dit alles’. Het is duidelijk wat de Colossenzen volgens de apostel Paulus moesten wegdoen, nl. toorn, heftigheid, kwaadaardigheid, laster en vuile taal uit uw mond. Ze hoefden niet ‘alles’ weg te doen, of ‘alle dingen’. Dat zou betekenen dat ze hun fiets, hun auto, hun huis, al hun bezit, etc. zouden moeten wegdoen. Maar dat vraagt Paulus niet. Er staat niet panta ‘alles’, ‘alle dingen’, maar ta panta ‘dit alles’, ‘al deze dingen’ en in de context worden die met name genoemd.


8.1 Betekent ta panta het heelal?

Aanhangers van de alverzoeningsleer maken veelal van ta panta het heelal. Men redeneert dan: “ta panta betekent ‘het al' of het ‘heel al'” en men zou dan moeten lezen ‘het heelal', ‘het universum'. Hoe men echter grammaticaal van ta ‘het' tot ‘heel' komt, is een raadsel. Als wij dit toepassen in Col. 3:8 wordt het wartaal. Hoe moesten de Colossenzen ‘het heelal', ‘het universum' wegdoen? Dit is volkomen onzin en het geeft aan dat ta panta niet deze betekenis heeft, maar dat dit een gegoochel met woorden is om in bepaalde teksten de theorie van universele verzoening te staven.

We willen niet teveel op deze kwestie ingaan, maar internationaal gezien heeft Knoch in de geschiedenis met deze vertaling veel kritiek geoogst onder de kenners van de Griekse grondtekst en grammatica. Knoch heeft dit ook moeten terugnemen in zijn Concordante Vertaling, (afgekort: CV). In de CV editie van 1930 vinden wij vier maal in Col. 1:16-20 ta panta vertaald door ‘universe', het universum, het heelal. In de CV editie van 1944 is vanwege de kritiek op deze vertaling het woord ‘universe' gewijzigd in ‘all'. Als men pretendeert concordant te vertalen, dan is de vertaling van ta panta door ‘het heelal' of ‘het universum' eenvoudigweg niet vol te houden, als wij ‘het heelal' proberen in te lezen in de 37 gevallen waar ta panta in het N.T. voorkomt. Zo ook hier niet in Col. 3:8. Ondanks dat later Knoch in zijn Concordante Vertaling van 1944 dit heeft teruggenomen, gebruiken zijn volgelingen dit argument helaas te pas en te onpas. Maar dat neemt niet weg, dat de vertaling van ta panta door ‘het heelal' puur een verzinsel is en blijft, waarmee Knoch heeft geprobeerd zijn eigen theorie van universele verzoening te staven. Maar grammaticaal is het volkomen onjuist.

Nog een voorbeeld. In Rom. 8 vinden wij in de verzen 28 en 32 panta en ta panta dicht bij elkaar.

Wij weten nu, dat God alle dingen (panta) doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. (Rom. 8:28)

Hier vinden wij panta zonder lidwoord ‘de' en inderdaad alles doet God medewerken ten goede in ons leven, zowel goede dingen als kwade dingen. In vers 32 lezen wij:

Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen (ta panta) schenken? (Rom. 8:32)

Als wij deze tekst los van zijn context lezen en alle dingen als panta opvatten, dan zouden we kunnen concluderen dat God ons alles zal schenken. Bijvoorbeeld al de aardse zegeningen van het volk Israël inclusief hun erfdeel in het beloofde land. Het zitten op de twaalf tronen van Israël om dit volk te richten, terwijl eigenlijk dat alleen aan de twaalf apostelen is gegeven, enz, enz. Maar alle dingen zijn hier niet ongelimiteerd! Er staat ta panta in de grondtekst, ‘al deze dingen'. Welke dingen? Daarvoor moeten wij in de directe context zoeken.

29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. 31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet al deze dingen (ta panta)schenken? (Rom. 8:29-32)

Het voorafgaande vers, vers 31 “Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?” maakt de verbinding met vers 32, waar God al deze dingen de Romeinen schenkt, die in de verzen 29 en 30 genoemd worden:

  1. De voorbestemming
  2. De roeping
  3. De rechtvaardiging
  4. De verheerlijking

Hier in Rom. 8 zien wij heel duidelijk het verschil tussen het gebruik van panta en ta panta. Ta panta in vers 32 verwijst dus heel duidelijk terug naar de zegeningen in Rom. 8, terwijl panta in vers 28 onbegrensd is.


8.2 Alle dingen in Col. 1:15-23

Wij moeten dus heel voorzichtig zijn met teksten die spreken over ‘alle dingen' en niet direct denken dat dit ‘alles zonder beperking' inhoudt, maar eerst de grondtekst raadplegen om te controleren of er panta of ta panta staat. Dit geldt ook voor Col. 1:15-18. Wij zetten dit gedeelte in zijn structuur en wij passen direct de vertaling hierop aan.

A. 15 Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van iedere schepping,

B. 16 want in Hem zijn al deze dingen (ta panta) geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten;

C. 16 Al deze dingen (ta panta) zijn door Hem en tot Hem geschapen;

D. 17 en Hij is voor alles (panton)

C. 17 en al deze dingen (ta panta) hebben hun bestaan in Hem;

B. 18 en Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente.

A. 18 Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles (pantin) de eerste geworden is.


Structuren zijn altijd een geweldig hulpmiddel om bijbelgedeelten te doorgronden. De corresponderende letters staan altijd in een directe relatie tot elkaar en verklaren elkaar.

Zo zien wij dat de relatie A-A ons laat zien dat Christus de eerstgeborene is uit de doden en dat in Hem een nieuwe schepping begon bij Zijn opstanding. Hij is het begin zoals Hij altijd het begin is van iedere schepping van Godswege. De relatie B-B laat ons zien wie tot die schepping behoren die zich bevindt in het Heiligste, in de Hemel der Hemelen, in het bovenhemelse, in het Koninkrijk van de Zoon Zijner Liefde. Het zijn allemaal scheppingen in Christus. Op aarde de gemeente, het Lichaam waarvan Hij het Hoofd is, één nieuw geschapen mens. In de hemelen voor ons onzichtbaar: ‘tronen, heerschappijen, overheden en machten'. Niet alle mensen zijn geschapen tot die Ene nieuwe mens, de gemeente. Niet alle hemelse en onzichtbare wezens behoren tot deze nieuwe schepping. Het is beperkt, ta panta. Maar C-C al deze dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen en hebben hun bestaan in Hem. En D van Christus kan worden gezegd t.a.v. heel deze nieuwe schepping, dat Hij voor alles en iedereen zonder uitzondering panta er was en is, zodat Hij onder alles en iedereen binnen die nieuwe schepping zonder uitzondering panta de eerste geworden is. Want Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden. De eerstgeborene van deze nieuwe schepping, die Hij heeft voortgebracht als de laatste Adam, het beeld van de onzichtbare God. Hierna vervolgt Paulus in vers 19-20:

19 Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken, 20 en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, alle dingen (ta panta) weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is. (Col. 1:19-20)

Niet alle dingen panta onbeperkt, (hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is), worden wederverzoend. Nee, al deze dingen ta panta, waar Paulus over sprak onder B-B zijn wederverzoend met de Vader. Op aarde: de gemeente, één nieuw geschapen mens. In de hemelen: de geschapen overheden, machten, tronen en heerschappijen. Vers 20 kunnen wij niet los verklaren van vers 16 en 18! Ta panta heeft een aanwijzende functie en wijst ons exact op de groep, die is verzoend en die in vers 16 en 18 met name worden genoemd. Is verzoend: denk aan de aoristus hier, de historische verleden tijd in het Grieks. Let er ook op dat wij van deze afgesloten en voltooide wederverzoening in het verleden apokatallasso geen verlossing maken, zoals wij uitvoering in deze en de vorige brochure hebben gezien. Apokatallasso duidt op een verandering van positie, die van een hogere orde is dan de katallasso, de positieverandering voor de heidenen in de Handelingen-periode. De apokatallasso van Ef. 2:16 verzoende de gelovige Jood en de gelovige Heiden in één nieuw geschapen lichaam tot de vader door het bloed Zijns kruises, (Ef. 2:13,16) en gaf toegang tot de Vader. De apokatallasso van Col. 1:20 verzoent alle bovenhemelsen die tot de nieuwe schepping behoren in het Heilige der Heiligen met elkaar en geeft uitzicht en recht op het erfdeel in het Heiligste in het licht. Ook u, die vroeger vervreemd waart!

21 Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind waart blijkens uw boze werken, heeft Hij thans weder verzoend, 22 in het lichaam zijns vlezes, door de dood, om u heilig en onbesmet en onberispelijk voor Zich te stellen, 23 indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie, dat gij gehoord hebt en dat verkondigd is in de ganse schepping onder de hemel, en waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben. (Col. 1:21-23)

Dit ‘heilig en onbesmet en onberispelijk voor Zich stellen' vinden wij ook in Ef. 1:4. Het is een enorme positieverandering, die wij door de apokatallasso ondergaan. Het voert te ver om hier verder op in te gaan, maar het zit vast aan een uitverkiezing vóór de nederwerping van de kosmos in den beginne en staat in direct verband met de positie die de overdekkende cherub voor de troon van God vervulde en verloor als hogepriester, Ez. 28:14-15 en die nu de gemeente van het Ene Lichaam in zijn plaats krijgt aangeboden. Col. 1:23 verbindt hier wel de voorwaarde aan dat wij wel gegrond en standvastig blijven staan in het geloof en dat wij ons niet laten afbrengen van de hoop van het evangelie der verborgenheid. Voor ons is het is dus voorwaardelijk. Men kan zijn positie en zijn erfdeel verspelen, zoals Esau, Hebr. 12:16-17.

Aan Col. 1:20 zit dus niets universeels. Het is maar een beperkte groep op aarde en in de hemelen, die hier uiteindelijk deel aan heeft. En ta panta geeft dit uitstekend weer. Col. 1:20 heeft dus niets te maken met een algehele verlossing van schepselen en zondaren. Het beschrijft een speciale zegen die voor de verlosten is weggelegd in het Heiligste. Het beschrijft het prachtigste erfdeel, de grootste beloning en de hoogste heerlijkheid, die een schepsel ooit zal kunnen ontvangen. Maar de verloste gelovigen van Colosse hadden van tevoren niet de garantie, dat zij hieraan deel zullen krijgen. Wij krijgen er alleen deel aan als wij blijven staan in het geloof en de hoop van het evangelie vasthouden! Maar wat een rijkdom van genade wordt hier voor ons tentoongespreid! Wij die eertijds van God vervreemd waren, ‘heidenen'. Wij stonden veraf. Wij waren God vijandig gezind. En juist wij, mensen die lager gesteld waren dan de engelen; juist wij, zondaren waar geen goed inwoont; juist wij ‘heidenen' die totaal vervreemd waren van het leven Gods en die God vijandig gezind waren, worden als verlosten door de apokatallasso van de laagste plaats in de schepping tot de hoogste plaats verheven: “Zit aan Mijn rechterhand”. Wij zijn door de Vader toebereid voor het erfdeel der heiligen in het licht. Wij mogen behoren tot de gemeente van het Ene Lichaam, dat Christus in Zichzelf geschapen heeft: ‘één nieuwe mens', die heilig, onbesmet en onberispelijk voor de Here gesteld wordt om als hogepriester de priesterdienst te vervullen voor de troon van God en die de veelkleurige wijsheid Gods en de overweldigende rijkdom van Zijn genade naar Zijn goedertierenheid bekend mag maken aan overheden en machten, aan tronen en heerschappijen in de hemelse gewesten. Deze apokatallasso, deze wederverzoening, deze positieverandering, overstijgt verreweg de verzoening, katallasso, de positieverandering uit de Handelingen. Deze rijkdom van genade is overweldigend en doet ons versteld staan.

Maar heel die rijkdom gaat verloren als men hier voor ta panta ‘het heelal' gaat inlezen. Door dit grammaticaal gestuntel berooft men dit gedeelte van zijn kostbaarste zegening in Christus die aan de gemeente van het Ene Lichaam is gegeven en verduistert men de ware betekenis van de wederverzoening voor de gelovigen.

Men komt dan tot uitspraken dat volgens Col. 1:16-17 alle dingen zonder uitzondering op de aarde en in de hemelen in Hem geschapen zijn; en dat universeel alle dingen door Hem zijn en tot Hem geschapen zijn; en dat alle dingen hun bestaan hebben in Hem.

Maar dat is helemaal niet zo. Er zijn talloze overheden en tronen, die door de mens gemaakt en opgericht zijn. Dat zijn menselijke instellingen, letterlijk ‘menselijke scheppingen' ktisis zegt Petrus in 1 Petr. 2:13. En die scheppingen zijn niet in Hem, door Hem en tot Hem. De troon van Adolf Hitler was niet in Hem, door Hem en tot Hem. De inquisitie was niet in Hem, door Hem en tot Hem en had zijn bestaan niet in Hem, enz. Wie zulke dingen leren, zijn door hun eigen leer en hun gefilosofeer daarover de weg kwijt.

Buiten dat het hier in Col. 1:16-17 niet verder gaat over aardse tronen, heerschappijen, overheden en machten, zullen er straks wel degelijk tronen, etc, zijn die in Hem, door Hem en tot Hem zijn en die hun bestaan hebben in Hem. Denk maar aan de twaalf tronen, die aan de twaalf apostelen gegeven zullen worden om straks de twaalf stammen van Israël te richten, Matth. 19:28. Denk ook maar aan de troon van Zijn vader David, die straks te Jeruzalem opgericht zal worden, Luc. 1:38. Denk maar aan de gelijkenis van de ponden en het ontvangen van de heerschappij over steden, Luc. 19:11-27. Dit zijn allemaal tronen en heerschappijen, waar Christus de Schepper van is en die in Hem, door Hem en tot Hem zijn en die hun bestaan zullen hebben in Hem. Maar dit geldt niet voor de overheden en tronen die wij in onze dagen kennen. Als dit werkelijk Gods scheppingen zijn in onze dagen, dan moeten wij de ongelovigen gelijk geven, die zeggen, dat God er maar een potje van maakt met deze wereld. Nee, de aardse tronen en overheden, die wij kennen, zijn niet ‘made in heaven'. Ze staan onder invloed van de overste van de macht der lucht, Ef. 2:2-3; Matth. 4:8-9; Joh. 14:30; Openb. 11:15,17. Dit zal pas veranderen bij de wederkomst van Christus als Hij het koningschap over deze wereld aanvaardt en Hij al zijn vijanden teniet doet en alles onderwerpt.

Ditzelfde geldt voor de onzichtbare tronen, heerschappijen, overheden en machten in de hemelen. Dat er in de hemelen overheden en machten zijn, die niet in Hem, door Hem en tot Hem zijn, maakte Col. 2:15 al aan ons duidelijk. Overheden en machten die in Hem geschapen zijn en die hun bestaan hebben in Hem, die hoeft Hij niet te overwinnen, te ontwapenen en openlijk ten toon te stellen. De troon van Satan is niet in Christus geschapen en heeft zijn bestaan niet in Hem! De troon van de zoon des verderfs schept Christus straks niet in zichzelf en zal niet in Hem, door Hem en tot Hem zijn! Wie zulke dingen leren, moeten oppassen dat zij niet spreken in de geest van de antichrist, want zij leren exact wat de valse profeet over deze troon zal prediken, namelijk dat deze troon van de mens der wetteloosheid in Hem, door Hem en tot Hem is; dat deze troon de troon van Christus is; en dat deze troon zijn bestaan heeft in Hem. Pas op dat wij niet in ons denken geestelijk misleid worden door de macht der duisternis. Wij menen dit in alle ernst. Dit is geen grapje.

Laat er geen twijfel over bestaan. Wij hebben er in het geheel geen moeite mee om bijvoorbeeld op grond van Joh. 1:1-3 te geloven dat in den beginne alle dingen door het Woord geschapen zijn.

1 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen (panta) zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. (Joh. 1:1-3)

Maar wij geloven niet dat dit de boodschap is, die Paulus hier in Col. 1 brengt. Hij spreekt hier niet over de schepping van in den beginne maar over een nieuwe schepping. Overigens ten aanzien van de oude schepping geloven wij dat Satan oorspronkelijk als de overdekkende cherub geschapen is, maar we geloven niet dat hij nu is zoals God hem maakte. Ditzelfde geloven wij ten aanzien van de mens. Wij geloven dat God de mens schiep naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis, maar wij geloven niet dat God verantwoordelijk is voor de mensen zoals ze nu zijn. Prediker zegt: “Ik heb ontdekt, dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij zoeken vele bedenkselen”, Pred. 7:29.

Wij zien hier in Col. 1:13-23 hoe belangrijk het is, onderscheid te maken in de Schrift tussen panta ‘alle dingen', ‘alles' en ta panta ‘al deze dingen', ‘dit alles' en een juist beeld hebben van wat verzoening is. Het maakt een wereld van verschil.


8.3 Zijn alle dingen uit Hem en door Hem en tot Hem?

Nu ligt het verder niet in onze bedoeling om alle teksten na te lopen waar ta panta staat. Daarvoor verwijzen wij u graag naar de brochure ‘Is alles uit God?' van N. Baalbergen, die alle teksten behandelt. Maar wij willen wel stilstaan bij juist die teksten, die veelal door de aanhangers van de alverzoeningsleer worden aangehaald als het vaste en onomstotelijke bewijs van hun theorie. Eén van de belangrijkste teksten die voortdurend door hen wordt geciteerd is Rom. 11:36.

Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen (ta panta): Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen. (Rom. 11:36)

De tekst begint met ‘want'. Dit geeft al aan dat het terugziet op iets dat daaraan voorafging en dat de tekst daarmee in direct verband staat. Het is dus ronduit gevaarlijk om deze tekst zomaar uit zijn context te rukken en deze te pas en te onpas te gebruiken, zoals men helaas doet. Dit is al helemaal onmogelijk als daar staat ta panta ‘al deze dingen': “Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn al deze dingen”. Wij dienen ons dan direct af te vragen over welke dingen de apostel Paulus het hier heeft en niet zelf een invulling gaan geven aan wat er allemaal volgens ons ‘uit Hem en door Hem en tot Hem' is. Want dan slaan we op hol en dan is het einde zoek. Dat is geen correcte Schriftinterpretatie. Rom 11:36 eindigt met ‘Amen'. De tekst is onderdeel van een lofprijzing, die in vers 33 begint met:

33 O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen! 34 Want: wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? 35 Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet? 36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn al deze dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.

Wat is de reden dat de apostel Paulus God zo gaat bejubelen en verheerlijken? Waarover is hij zo verrukt? Dat heeft te maken met zijn verdriet, zijn hartzeer, waarmee hij voortdurend rondliep, dat de Here boven bidden en boven denken wegnam door Paulus inzicht te geven in Zijn wegen en Zijn beschikkingen.

1 Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet, want mijn geweten betuigt mij dit mede door de heilige Geest: 2 Ik heb een grote smart en een voortdurend hartzeer. 3 Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees; 4 immers, zij zijn Israëlieten, ... (Rom. 9:1-3)

Rom. 11:36 is het slotvers van een gedeelte dat in Rom. 9:1 begint en dat als thema behandelt de dispensationele plaats van het volk Israël in de Handelingen. Het begint met de constatering dat er alleen maar een gelovig overblijfsel is (Rom. 9:27), maar het eindigt met de verklaring dat gans Israël behouden zal worden, Rom. 11:26. Daarom gaat het in Rom. 9, 10 en 11 van een groot verdriet naar een loflied; van een voortdurend hartzeer, (Rom. 9:1-3) naar een lofzang, Rom. 11:32-36. Dit thema van Israëls behoud lag Paulus erg aan het hart, Rom. 10:1. Het voert te ver om hier heel Rom. 9, 10 en 11 te behandelen, maar Paulus toont dat God Zijn volk niet verstoten heeft, maar dat een gedeeltelijke verharding over Israël in de Handelingen-periode gekomen is. Hij laat zien dat er ook nu in de tegenwoordige tijd van de Handelingen een overblijfsel is gelaten naar de verkiezing der genade. Zij die dit overblijfsel vormden, geloofden in de Here en werden gerechtvaardigd. Israël als geheel is verblind, maar de verlossing van de uitverkorenen is in volkomen harmonie met Gods soevereiniteit, zoals Paulus dit in Rom. 9 besproken heeft. Geen Israëliet werd gedwongen te geloven. Geen Israëliet werd verhinderd te geloven. Gods voorkennis dekt dit hele probleem af zonder de principes van de morele verantwoordelijkheid van de mens en van de soevereiniteit van God geweld aan te doen. Paulus laat zien dat Israël uitgebreid het evangelie gehoord heeft. Hij toont dat de predikers tot hen gezonden zijn, maar dat zij doof waren voor Gods boodschap, Rom. 10:14-18. Paulus laat zien dat God heidenen op de olijfboom entte om Israël tot jaloersheid en naijver te wekken. Maar de meerderheid wilde niet luisteren. Echter het falen van het volk Israël om tot berouw en bekering te komen, maakt Gods voornemen in geen enkel opzicht ongedaan. Zodra de volheid der heidenen zal zijn ingegaan, zal gans Israël behouden worden, want de genadegaven en de roeping Gods van dit volk zijn onberouwelijk.

Als Paulus al deze dingen ziet, Gods wegen en Gods beschikkingen met zijn volk. Dat hun tekort, ‘hun val in de Handelingen-periode' rijkdom voor de wereld met zich meebracht, (namelijk de verzoening der wereld, de katallasso, zoals in de vorige brochure beschreven en uitgelegd). Wat zal hun aanneming in de toekomst anders voor de wereld wezen dan leven uit de doden? Als Paulus ‘al deze dingen' ziet ten aanzien van Israëls verkiezing, ten aanzien van Israëls roeping, ten aanzien van Israëls toekomstige ontferming, dan begint hij God te loven en te prijzen in vers 33-36. Dan kan hij niet anders constateren, dan dat al deze dingen uit God zijn, door Hem zijn en tot Hem zijn. Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.

Er wordt wel eens een poging gedaan om uit Rom. 11:32 alverzoening te leren. Dit is haast niet voor te stellen, als je Rom. 9-11 kent, maar wij vermelden het toch maar.

Want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen. (Rom. 11:32)

Voor ‘hen allen' staat in beide keren tous pantas, ‘de allen'. Het zijn niet ‘allen' in het algemeen maar in het bijzonder ‘de allen', waar het hier voortdurend over gaat, namelijk het volk Israël. God heeft ‘hen allen' onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over ‘hen allen' in de toekomst te ontfermen. Wij zien dus ook hier in vers 32 evenals in vers 36 dat ‘de' ta een aanwijzende functie heeft op hetgeen in de context vermeld staat. Het is daarom onmogelijk Rom. 11:36 buiten zijn context toe te passen en te verklaren, alsof Paulus zou gezegd hebben dat alles zonder uitzondering uit Hem, door Hem en tot Hem is. Dat zegt Paulus pertinent niet. Paulus kijkt uitsluitend terug op wat zojuist is besproken, ta panta ‘al deze dingen'. Het is daarom rampzalig als aanhangers van de alverzoeningsleer deze tekst in het wilde weg gaan hanteren en dit op alles en iedereen betrekken. Dat kan alleen maar leiden tot ernstige dwalingen en uiteindelijk tot geestelijke schade en verlies.

Het heelal hier inlezen, zoals sommigen doen, is onmogelijk. Het gaat hier niet over alle dingen zonder beperking. Het gaat hier zelfs niet over de gehele mensheid. Het gaat hier om gans Israël. En wie echt Rom. 9-11 begrepen heeft, weet dat het zelfs niet over geheel Israël gaat. Gans Israël? (Rom. 11:26) Wordt gans Israël behouden? Wat was er ook al weer met dat woord ‘gans', zie paragraaf 7.5.a. Wat zegt de Schrift over het behouden worden van gans Israël?

8 In het gehele land, luidt het woord des HEREN, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde zal daarin overblijven. 9 Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen, en Ik zal hen smelten, zoals men zilver smelt, ja hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God. (Zach. 13:8-9)

Het gelovig overblijfsel is het ware Israël. Het is een derde deel van het volk. Dit is gans Israël, dat behouden zal worden en waarvan God zal zeggen: “Dit is mijn volk”.

Want niet allen die van Israël afstammen, zijn Israël, (Rom. 9:6)



8.4 Zijn alle dingen uit God de Vader en door Christus?

Een ander voorbeeld van een tekst, die wel eens wordt aangehaald om de alverzoeningsleer kracht bij te zetten is 1 Cor. 8:6.

voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen (ta panta) zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen (ta panta) zijn, en wij door Hem. (1 Cor. 8:6)

Ook hier geldt weer, dat als wij deze tekst los van zijn context gaan lezen en gebruiken, dat wij er dan van alles van kunnen maken. Maar zo mogen wij niet omgaan met Gods Woord. Tot twee maal toe wordt in vers 6 ta panta gebruikt, waardoor wij de tekst niet in het algemeen kunnen opvatten en kunnen betrekken op heel de schepping zoals men doorgaans placht te doen. Ta panta wijst naar hetgeen er aan voorafgaat en hetgeen er op volgt. Een betere vertaling zou zijn:

Niettemin is er voor ons één God, de Vader, uit wie dit alles is en wij tot Hem, en één Here Jezus Christus, door wie dit alles is en wij door Hem. (1 Cor. 8:6)

In 1 Cor. 8 gaat het over het eten van offervlees, dat aan de afgoden geofferd was. Vermoedelijk is dit een antwoord op een vraag die de Corinthiërs aan Paulus hadden gesteld. Om dit thema uit de sfeer van de discussie te halen, laat hij zien dat het hebben van kennis alleen over de geestelijke dingen niet voldoende is om hier een juiste houding in te nemen. Want dan zou je wel eens in de praktijk voor de zwakken, die deze kennis nog niet hebben, een aanstoot kunnen zijn, vers 7-10. Sommige van de Corinthische gelovigen waren namelijk in hun geweten nog niet helemaal vrij van de afgoderij. En als je dan offervlees zou eten in een afgodentempel - (die tempels boden namelijk goedkoop offervlees aan dat al aan de afgoden was geofferd door mensen die er waren komen offeren) - dan zou jij die kennis hebt en die zegt: “Ach dat maakt helemaal niets uit”, wel eens een zwakke in verwarring kunnen brengen, vers 10. Dan zou er ten gevolge van onze kennis wel eens een zwakke verloren kunnen gaan, vers 11. Daarom concludeert Paulus op het eind:

Daarom indien wat ik eet, mijn broeder aanstoot geeft, wil ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder geen aanstoot te geven. (vers 13)

Daarom is kennis hebben over de geestelijke dingen alleen, niet genoeg om hierin een standpunt te bepalen, (vers 1). De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. De Corinthiërs hadden nog iets meer nodig dan alleen maar kennis, namelijk liefde. Indien iemand zich inbeeldt enige kennis verworven te hebben, dan heeft hij nog niet leren kennen, zoals het behoort; maar heeft iemand God lief, dan is deze door Hem gekend, vers 2-3. Ze dienden hun kennis samen te laten gaan met hun liefde. En Paulus brengt hen in herinnering dat alle kennis die zij bezaten, ‘uit God' kwam. En die kennis geeft het inzicht dat afgoden niets zijn en dat er maar één God bestaat, vers 4-5. In vers 6 benadrukt Paulus dat juist die kennis, die sommigen opgeblazen heeft en hen verkeerd doet handelen in de praktijk, waardoor ze de zwakken kwetsen, (vers 12), ‘uit God' is. En dat die kennis hen gegeven is opdat zij tot Zijn heerlijkheid zouden zijn. Deze kennis komt door de Here Jezus Christus en ook zij waren door Hem. In vers 7a wijst hij erop dat niet allen die kennis hebben en waarschuwt hij dus verder in de verzen 7b - 13, dat zij die deze kennis wel hebben, de zwakke gelovigen niet tot aanstoot mogen zijn met hun gedrag.


8.5 Is alles uit God?

Een andere tekst die nog wel eens aangevoerd wordt, is 1 Cor. 11:12.

Want gelijk de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; alles (ta panta) is echter uit God. (1 Cor. 11:12)

Dit is bijna een schoolvoorbeeld van het gebruik van ta panta. Natuurlijk staat de zinsnede ‘alles is echter uit God' niet zomaar los in de Bijbel. Het is een slotconclusie van een hele opsomming die Paulus gehouden heeft. De vertaling zou daarom veel duidelijker zijn en recht doen aan ta panta, als men vertaald had: “Dit alles is echter uit God”. Paulus heeft namelijk uitvoerig laten zien in de voorafgaande verzen 7-12, welke zaken God heeft ingesteld:

  1. De man is het beeld en de heerlijkheid Gods.
  2. De vrouw is de heerlijkheid van de man.
  3. De man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man.
  4. De man is niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man.
  5. In de Here is evenmin de vrouw iets zonder man als de man zonder vrouw.
  6. Gelijk de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw.

Dit zijn een aantal dingen die God heeft ingesteld. Paulus laat er onmid-dellijk op volgen, dat dit alles uit God is. Niet de evolutie heeft dit bedacht, God heeft dit bedacht, of Darwin en de moderne mens dit nu leuk vinden of niet. Dit zijn geen menselijke instellingen die bijvoorbeeld mannen bedacht hebben. Dit zijn ordeningen die God meegegeven heeft bij de schepping.

Deze tekst (1 Cor. 11:12) wordt vaak als het onomstotelijke bewijs aangevoerd, dat hier toch wel duidelijk staat dat alles uit God is. Maar dit is volkomen de tekst uit zijn verband rukken. Ta panta verwijst keurig terug naar wat in de context is opgesomd en beperkt daarmee volledig de zaken die werkelijk ‘uit God' zijn.

Overigens laat de Schrift duidelijk zien dat niet alles uit God is. Aanhangers van de leer van de universele verzoening weerspreken dit:

"Alles is uit Hem, en door Hem en tot Hem". Alles uit Hem: óók Satan, óók de boze geesten, óók het kwade. Alles wat bestaat, bestaat naar Gods wil", (naar A. Lukkien, De oorsprong van het kwaad, Bijbels Denken, 3e jrg., nr. 2, blz. 15).

"Hij heeft de wereld geschapen met de bedoeling, dat ze zondig zou worden en van de zonde verlost zou worden. ..... Om die zonde in de wereld te brengen, heeft God Satan tot een tegenstander geschapen", (naar A. Lukkien, De oorsprong van het kwaad, Bijbels Denken, 3e jrg., nr. 2, blz. 14).

Als werkelijk alles uit God zou zijn, ‘alles wat bestaat', zoals men voorstelt, dan betekent dit: inderdaad óók Satan, óók de boze geesten, óók het kwade, en uiteindelijk óók de zonde. Dit houdt dan ontegenzeggelijk ook in dat God de auteur van de zonde is? "Nee", zullen aanhan-gers van de alverzoeningsleer direct roepen. Maar als ‘alle dingen' echt ‘alles' inhoudt, zoals men leert, dan is dat inclusief de zonde. In principe kan men daar niet om heen. Men probeert hier wel een uitweg te vinden door te zeggen: "Nee, door juist Satan als Zijn tegenstander te scheppen, heeft God bereikt dat Satan de zonde in de wereld bracht en daarom mag je God niet de auteur van de zonde noemen”. Toch loopt men ook hier vast, want ook op deze manier maakt men God uiteindelijk toch verantwoordelijk voor de zonde, wel niet rechtstreeks, maar dan toch indirect door middel van Satan.

Maar als Satan exact deed, wat God plande dat hij zou doen, namelijk ‘om de zonde in de wereld te brengen', dan staan we toch wel voor een groot dilemma. Want zonde is in essentie ongehoorzaamheid, on-gehoorzaamheid aan de wet, namelijk wetteloosheid, 1 Joh 3:4.

Ieder, die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid, en de zonde is wetteloosheid. (1 Joh. 3:4)

Als Satan exact deed, wat God plande, dan volgt daaruit dat hij gehoorzaamde. Dit heeft als consequentie dat Satan dus nooit zondigde! Maar de Schrift verklaart daarentegen dat Satan zondigde van den beginne.

wie de zonde doet is uit de duivel, want de duivel zondigt van den beginne. (1 Joh. 3:8)

Als wij aan de andere kant toegeven dat Satan zondigde en wij houden vast aan de zienswijze dat God Satan schiep om te zondigen, dan moet God wel de auteur van de zonde zijn. Dan is God de leugenaar, de verzoeker, de lasteraar, de aanzetter tot ongehoorzaamheid en de mensenmoorder van den beginne. Maar dit is absurd en te bespottelijk voor woorden. Op deze wijze worden wij de mond van Satan en lasteren wij God. Als God Zèlf de zonde gewild en gepland zou hebben, dan zou dit betekenen als alles uit Hem en door Hem en tot Hem is, dat:

  • zonde uit Hem is, dus zijn oorzaak in God vindt.
  • zonde door Hem is, dus zijn weg in God vindt.
  • zonde tot Hem is, dus zijn doel in God vindt.

Maar de Schrift spreekt dit in alle toonaarden tegen:

  • Wie de zonde doet, is uit de duivel, (1 Joh 3:8).
  • Een ieder, die de rechtvaardigheid niet doet, is niet uit God, (1 Joh 3:10).
  • Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt, (Joh 8:47).

Uit deze teksten wordt duidelijk, dat niet alles uit God is. De Here Jezus zei tegen de Farizeeën: “Gij zijt uit de vader de duivel”, Joh. 8:44 SV. En even later voegt hij hier aan toe: “Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt, Joh 8:47. In deze verklaring maakt de Here Jezus het onmogelijk om 1 Cor. 11:12 en Rom. 11:36 zo uit te leggen, dat ook de Farizeeën en hun leer uit God zijn. Niet alleen de Farizeeën en hun leer waren niet uit God, ook een ieder, die de rechtvaardigheid niet doet, is niet uit God, 1 Joh. 3:10. In 1 Joh. 2:6 zegt Johannes:

Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. (1 Joh. 2:6)

Er zijn dus heel veel dingen in deze wereld die niet uit God zijn. Gelukkig behoedt de grondtekst in 1 Cor. 11:12 en Rom. 11:36 als ook in 1 Cor. 8:6 en Col. 1:16 en in nog veel meer teksten ons ervoor dat wij verkeerde conclusies gaan trekken door het gebruik van ta panta ‘dit alles' in plaats van panta ‘alles'. In plaats van dat wij aan alles en alle dingen moeten denken zonder uitzondering, worden wij direct terugverwezen naar de context, waar ta panta onze uitleg beperkt en ons bepaalt bij de dingen die daar genoemd worden, ‘al deze dingen'.


8.6 God zij alles in allen, 1 Cor. 15:20-28

Het laatste gedeelte waar wij bij willen stilstaan, is 1 Cor. 15:20-28. In de verzen 27-28 komt driemaal ta panta voor, driemaal panta en eenmaal en pasin. Wij zullen zien, dat het Grieks ons heel begrijpelijk en eenvoudig door de verklaring van dit ogenschijnlijk moeilijke gedeelte leidt.

20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. 21 Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. 22 Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23 Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst; 24 daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. 25 Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft. 26 De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood, 27 want alles (panta) heeft Hij aan zijn voeten onderworpen. Maar wanneer Hij zegt, dat alles (panta) onderworpen is, is blijkbaar Hij uitgezonderd, die Hem alles (ta panta) onderworpen heeft. 28 Wanneer alles (ta panta) Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles (ta panta) onderworpen heeft, opdat God zij alles (panta) in allen (en pasin). (1 Cor. 15:20-28)

De apostel Paulus schreef 1 Cor. 15 omdat er sommigen waren in de gemeente van Corinthe, die niet geloofden in een opstanding der doden, 1 Cor. 15:12. En aangezien dit zo'n fundamenteel onderdeel is van Gods voornemen wijdt Paulus hier een groot deel van zijn brief aan.

1 Cor. 15 valt in drie delen uiteen:

  1. Het bewijs van de opstanding van Christus, vers 1-11
  2. De opstanding van Christus en van de mens, vers 12-34
  3. Hoe de opstanding plaatsvindt, vers 35-58

Nadat Paulus in de verzen 12-19 heeft behandeld welke consequenties het heeft, als er geen opstanding der doden zou zijn, constateert hij met een grote uitroep: “Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden!'.

20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. 21 Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. 22 Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. (1 Cor. 15:20-22).

Christus en Adam worden hier gezien ieder als hoofd van het mensen-geslacht. Christus is opgewekt tussen de andere doden uit, letterlijk als ‘de Eersteling der ontslapenen'. Hij is de eerste. En als er een eerste is, dan houdt dat in dat anderen Hem zullen volgen. Hij is de Eersteling van een toekomstige reeks. Een reeks die genoemd wordt in vers 23. “Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als Eersteling, ...”. We vinden hier in de verzen 20-22 de opstanding der doden in relatie met het mensen-geslacht. Paulus gaat hier in de verzen 20-22 verder dan alleen de gelovigen in de opstanding der doden te betrekken. Hij behandelt hier wat de consequentie van Christus' opstanding is ten opzichte van het hele mensengeslacht in Adam vanuit het oogpunt dat nu Christus het hoofd is van het hele mensengeslacht. “Ik wil echter, dat gij dit weet: het hoofd van iedere man is Christus”, 1 Cor. 11:3. Dit gaat duidelijk verder dan degenen die verlost zijn. Want dewijl de dood er is door een mens, Adam, is ook de opstanding der doden door een mens, Christus, 1 Cor. 15:21. Dit is in het algemeen gesteld, ‘de opstanding der doden' en betreft ieder mens uit Adams geslacht. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden, vers 22.

‘Allen in Adam' is een veel grotere groep dan de diverse geloofsgroepen, die wij in het O.T. en N.T. kunnen onderscheiden. Het sluit miljarden mensen in. Met hen zal in de opstanding gehandeld worden volgens de richtlijnen, zoals die vermeld staan in Rom. 2:12-16, 1-11. God zal op die dag het in de mensen verborgene oordelen, Rom. 2:16. Het is een rechtvaardig oordeel, die een ieder zal vergelden naar zijn werken, Rom. 2:6. Zij die in het goeddoen volhard hebben, wacht het eeuwige leven in de opstanding ten leven, Rom. 2:7,10; Joh. 5:25-29. Zij die het kwade bewerkt hebben, wacht toorn en gramschap in de opstanding ten oordeel, Rom. 2:8,9; Joh. 5:25-29.

Dat allen zullen opstaan en verantwoording zullen moeten afleggen van hun daden, is niet meer dan billijk. Soms hoor je wel eens opmerken dat de opstanding ten oordeel toch helemaal geen zin heeft, als men daarna direct onder Gods gramschap en toorn in het oordeel valt. Waarom worden zij niet in de staat des doods gelaten voor eeuwig vergaan met hun verdorven leven? Omdat Gods gerechtigheid dit verlangt. Als zo'n rechtvaardig oordeel van God over de mens zou ontbreken en de mens zou sterven zonder ooit verantwoording over zijn goddeloze daden te hoeven afleggen, dat zou elk beginsel van gerechtigheid tarten. Mensen die met hun corrupte leven over de ruggen van anderen plezierig hebben geleefd; mensen die volkomen immoreel en bandeloos hun lusten op anderen hebben gebotvierd; mensen met het bloed van onschuldigen aan hun handen; etc., die kunnen niet in hun graf worden gelaten alsof er niets is gebeurd! Het bloed schreeuwt van de aardbodem tot God, zoals bij Abel. God kan dit niet negeren. Ieder mens zal opstaan en verantwoording moeten afleggen ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt door Christus Jezus, Rom. 2:15-16. Verder zegt Hebr. 9:27 dat het de mensen beschikt is, eenmaal te sterven en daarna het oordeel.

Dit oordeel vindt volgens ons plaats bij de wederkomst van Jezus Christus als daar een hele reeks opstandingen achter elkaar zullen plaatshebben. In LW nr. 28 getiteld “Het laatste oordeel?” hebben wij dit uitgebreid toegelicht. Het oordeel voor de grote witte troon betreft een apart oordeel na de 1000 jaar over die Israëlieten die in de grote verdrukking afvallig geworden zijn en die hun knie voor de antichrist en zijn beeld hebben gebogen en zijn merkteken hebben gedragen. Dit oordeel betreft ‘de overige doden' uit Israël, niet uit de wereld, Openb. 20:4-5. Openbaring is een Joods boek en wij dienen de verklaring van dit oordeel binnen de context te houden van Openbaring. Nauwkeurig wordt nagegaan of deze Israëlieten wel of niet staan in het boek des levens en ze worden geoordeeld naar hun werken, Openb. 20:11-12,15. Dit kan je alleen maar doen bij gelovigen, ‘afvallige gelovigen', gelovigen waarbij je echt niet zomaar weet of ze echt zijn of vals.

De levendmaking en het oordeel van allen die in Adam gestorven zijn, vindt volgens ons niet plaats aan het eind van de 1000 jaar maar aan het begin, als Christus wederkomt en allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen en Hij gericht houdt zoals in Joh. 5:25-29 beschreven.

28 Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, 29 en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel. (Joh. 5:28-29)

Het Johannes evangelie is geadresseerd aan de wereld. Allen, die in de graven zijn, zullen Zijn stem horen. Allen zullen uitgaan. Niet een deel blijft achter en gaat pas na de 1000 jaar uit tot de opstanding ten oordeel, zoals men gewoonlijk leert. Nee, het is één gebeurtenis en het betreft allen. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden, 1 Cor. 15:22.

Allen worden ‘in Christus' levend gemaakt. Deze vertaling is niet correct en het is toch wel belangrijk hier de aandacht op te vestigen. De auteur van Gods Woord, de Heilige Geest, is altijd uiterst accuraat in zijn taalgebruik. En als wij in de Schrift plotseling een afwijkende uitdrukking tegenkomen, dan hebben wij niet het recht daar geen aandacht aan te schenken en deze uitdrukking gelijk te maken aan al de anderen. Als wij twee uitdrukkingen in Gods Woord tegenkomen, dan zijn ze nooit gelijk aan elkaar, maar dan wordt er iets anders mee bedoeld. Dat zagen wij al bij panta en ta panta. En hierbij is het niet anders. 1 Cor. 15:22 is de eerste keer in het N.T. dat het lidwoord is toegevoegd en dat de vertaling zou moeten luiden: ‘in de Christus' in plaats van ‘in Christus'. “In Christus' drukt altijd de leerstellige positie van de gelovige in Christus uit. ‘In de Christus' vestigt de volle aandacht op de persoon van de Here Jezus Christus, dat Hij het is, die iets verricht.

Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. (Ef. 1:3 SV)

Om in de bedeling van de volheid der tijden, wederom alles ( ta panta) tot één te vergaderen in (de) Christus, beide dat in den hemel is, en dat op de aarde is; (Ef. 1:10 SV)

Ef. 1:3 drukt onze positie in Christus uit als gelovigen. Ef. 1:10 toont dat in de bedeling van de volheid der tijden niet ‘alles' panta, maar ‘dit alles' ta panta tot één vergaderd wordt ‘in de Christus'. Ook deze tekst is trouwens niet universeel, zoals vaak gedacht wordt. Ta panta heeft betrekking op wat net besproken is en gaat over de verlosten door Zijn bloed, die deel hebben aan het zoonschap. Zij worden samen tot één vergaderd ‘in de Christus' met dat deel van de overheden en machten, die wij ook tegenkwamen in Col. 1:15-23. Het betreft de apokatallasso.

De NBG vertaling van 1 Cor. 15:22 ‘zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden' gebruikt ten onrechte de uitdrukking ‘in Christus' voor het mensengeslacht dat in Adam sterft, terwijl ‘in Christus' een uitdrukking is, die exclusief alleen voor de gelovigen wordt gebruikt. Het mensengeslacht wordt niet ‘in Christus' levend gemaakt, maar ‘in de Christus', ‘in de Messias'.

22 ... zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden. 23 Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst; (1 Cor. 15:22-23)

Allen zullen levend gemaakt worden, maar niet allemaal tegelijk. Ieder in zijn eigen rangorde. Rangorde is een militaire term. Het wijst op legereenheden en zo zijn er in de opstanding heel wat legereenheden, heel wat verschillende groepen te onderscheiden, een hele reeks, die achter elkaar zullen worden levend gemaakt en verrijzen. Nu moeten wij beseffen dat Paulus `in 1 Cor. 15 al die verschillende opstandingen hier verder niet gaat behandelen. Het doel van 1 Cor. 15 was aan sommigen van de Corinthische gelovigen, die de opstanding der doden loochenden, te laten zien dat de doden wel degelijk opstaan. Nadat Paulus heeft getoond, dat allen die in Adam sterven in de Christus levend gemaakt zullen worden, staat hij nog alleen maar bij die opstanding stil, die voor de Corinthische gelovigen gold, namelijk die van 1 Cor. 15:50-58, die ook beschreven staat in 1 Thess. 4:13-18. Wij zullen daarom tevergeefs zoeken naar de opstanding ten jongste dage, (Joh. 11:24; 6:39-44, 54); de opstanding ten leven, de opstanding ten oordeel, (Joh. 5:28); de opstanding der rechtvaardigen, (luk. 14:14) en die der onrechtvaardigen, (Hand. 24:15); de eerste opstanding, (Openb. 20:6); de opstanding van het volk Israël, (Dan. 12:2); de betere opstanding, (Hebr. 11:35). Ook de uitopstanding uit de doden, (Filp. 3:11; 1:23), de specifieke hoop van de gemeente van het Ene Lichaam zult u tevergeefs zoeken in 1 Cor. 15. Niet alleen omdat Paulus op die hele reeks opstandingen bij Christus' komst verder niet ingaat, maar ook omdat die gemeente inclusief die hoop nog niet geopenbaard was. Paulus beperkt zich dus tot: de opstanding van Christus als eersteling en vervolgens tot de opstanding van de gemeente van Corinthe bij Zijn komst.

daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. (1 Cor. 15:24)

Samen met vers 23b staat er: ‘bij Zijn komst; daarna (vervolgens, dan) het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt'. Als wij hier zouden stoppen met lezen dan zouden we aannemen dat onmiddellijk bij de wederkomst van Christus Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt. Het is echter goed dat wij ons twee dingen realiseren, namelijk to telos betekent niet alleen ‘einde in de tijd', maar ook 'het bereiken van een doel, een slotconclusie'. Dit doel is niet bereikt bij Zijn wederkomst. Hij richt eerst bij Zijn komst het koninkrijk op en nadat Hij 1000 jaar geregeerd heeft, draagt Hij dit koninkrijk aan God de Vader over. Dan wordt het doel bereikt dat de apostel Paulus hier op het oog had, namelijk vers 28 ‘opdat God zij alles in allen'. De tussenliggende verzen maken duidelijk wat Christus in die 1000 jaar als de Koning der koningen allemaal verrichten moet, onder andere het teniet doen van al zijn vijanden, vers 24-26:

  • het teniet doen van alle heerschappij, alle macht en kracht, vers 24 (SV)
  • de laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood, vers 26 (SV)

Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. (1 Cor. 15:25)

In de tweede plaats dienen wij ons te realiseren, dat ‘komst' het Griekse parousia is, dat weergeeft niet alleen puur de komst, maar ook de hele duur van het aanwezig zijn van Christus. Parousia duidt op heel de periode van Christus' heersen als Koning totdat. Die periode van Christus' heerschappij vangt aan bij zijn komst, wordt uitgeoefend tijdens zijn aanwezigheid gedurende 1000 jaar en eindigt wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, vers 24. Dit teniet doen, is het uitschakelen van al zijn vijanden. Dat katargeo geen ‘redding' betekent, kunnen wij wel zien aan de laatste vijand die teniet gedaan wordt, namelijk de dood. Als laatste in een reeks van vijanden wordt de dood geworpen in de poel des vuurs met het gevolg dat hij in de nieuwe schepping niet meer gevonden wordt, Openb. 20:14; 21:4. De dood bekeert zich niet. Hij wordt teniet gedaan, uitgewist en niet meer gevonden. Dit vinden wij voortdurend bij het gebruik van katargeo:

  • t.a.v. de dood - 2 Tim. 1:10,
  • t.a.v. de duivel - Hebr. 2:14,
  • t.a.v. de beheersers dezer eeuw - 1 Cor. 2:6,
  • t.a.v. de wetteloze, de zoon des verderfs - 2 Thess. 2:8.

Satan en zijn twee beesten worden net als ‘de dood' in de poel des vuurs geworpen, waar ze teniet gedaan, uitgewist en daarna niet meer gevonden worden, Openb 19:20; 20:10; Ez. 28:18-19. Katargeo betekent definitief de vijand uitschakelen en hem ter dood brengen. Het is oorlog. En net zoals in de tweede wereldoorlog de Nazi's definitief werden verslagen en de Nazi-kopstukken in het Neurenberg proces ter dood veroordeeld werden, zo wordt Satan met zijn engelen en zijn twee beesten verslagen, waarna deze kopstukken ter dood worden veroordeeld en geworpen worden in de poel des vuurs. ‘Onttronen' is daarom te zwak uitgedrukt. Katargeo is teniet doen, uitwissen.

En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen. (Gen. 3:15)

Dit verdelgen geldt ook voor het valse deel van het afvallige deel van Israël, dat omgekomen is in de grote verdrukking, maar dat voor de grote witte troon zal staan en waar zal blijken dat een deel geen waarachtige gelovigen waren, maar waarachtige volgelingen van de Antichrist en aanbidders van de draak, ‘Satan', Openb. 13:4. Ook zij worden geworpen als zaad van de slang in de poel des vuurs, (Openb. 20:15), net als de levende kinderen van de boze bij de wederkomst van Christus, ‘het onkruid' dat in de vurige oven geworpen zal worden en met vuur zal worden verbrand, (Matth. 13:39-40,42), terwijl de kinderen van het koninkrijk, ‘het koren', bijeengebracht wordt in de schuur, (Matth. 13:30). Voortdurend zien wij dat in Gods Woord het zaad van de slang, alles en iedereen die ‘uit hem' is, het oordeel wordt aangezegd:

  • Kaïn was uit de boze, 1 Joh. 3:12,15; 5:16-18
  • De kinderen des duivels zijn uit de duivel, 1 Joh. 3:10, 8
  • De toehoorders waren uit hun vader, de duivel, Joh. 8:44
  • De kinderen van de boze, Matth. 13:39
  • De schriftgeleerden en Farizeeën waren zaad v/d slang, Matth. 23:31-33
  • Een deel van de hemelse machten, Col. 2:15; Openb. 12:7-9; 1 Cor. 15:24
  • Gevallen engelen en hun nageslacht, Gen. 6:4; Jud. 6-7; 2 Petr. 2:4
  • De Rephaim, Num. 13:33; Deut. 3:1-13

Satan's zaad wordt volledig uitgeroeid en niet meer gevonden. Na hun verdelging staan ze nooit meer op. Niemand zal ooit meer aan hen terugdenken, Jes. 26:14.

Doden herleven niet, schimmen (Rephaim) staan niet op; daarom hebt Gij hen bezocht en verdelgd en alle gedachtenis aan hen uitgeroeid.

Maar het probleem is dat de traditionele theologie de hele ongelovige mensheid voor de grote witte troon zet en in de poel des vuurs doet belanden. Maar dit is in werkelijkheid niet het geval. Alleen de kinderen van de boze delen in het oordeel van de duivel en zijn engelen, (Matth. 25:41), de poel des vuurs, de tweede dood. Wij begrijpen dat door deze voorstelling van zaken sommigen hebben getracht een uitweg te zoeken en daardoor bereid zijn in te stemmen met de leer der universele verzoening. Maar de Schrift is duidelijk genoeg. Nergens leert de Schrift een opstanding uit de poel des vuurs, de tweede dood. En daarmee valt de gehele leer van de universele verzoening ineen.

Niet allen worden gered, wel velen, zie LW nr. 29 hoofdstuk 4.2. En dat zien wij terug in het tweede dat Christus in zijn heersen als Koning in Zijn parousia verricht. Hij doet niet alleen teniet, daarnaast onderwerpt Hij, 1 Cor. 15:27-28. Dit onderwerpen hupotasso is verbonden met tagma ‘rangorde' uit vers 23, want hupotasso is ook een Griekse militaire term. Het hield in het rangschikken van de troepen en deze op militaire wijze onder het bevel van een leider plaatsen. Het betekent het groeperen van alle schepselen op de juiste plaats in hemel en op aarde volgens het voornemen der eeuwen door middel van heersen. Bij heersen en onderwerpen denken wij al snel aan wrede onderwerping en een tirannieke heerschappij. Zo manifesteert het zich in deze wereld onder de macht der zonde. Als wij echter gaan naar de mens in het paradijs, dan krijgt de mens de volgende opdracht:

En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. (Gen. 1:28)

Dit onderwerpen en heersen is niet een onderdrukken en tiranniseren, maar een regeren en besturen. In feite volvoert Christus straks als de laatste Adam de opdracht, waarin Adam faalde. Aan de andere kant is het geen slap bestuur. Het heeft een duidelijk doel voor ogen to telos het einde. Wie niet horen wil, moet maar voelen, Ps. 2. Het is of onderwerping of teniet gedaan worden Met de Zoon valt niet te spotten.

7 Ik wil gewagen van het besluit des HEREN: Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt. 8 Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. 9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk. 10 Nu dan, gij koningen, weest verstandig, laat u gezeggen, gij richters der aarde. 11 Dient de HERE met vreze en verheugt u met beving. 12 Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg niet te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen! (Ps. 2:7-12)

Het is belangrijk dat wij zien dat alle vijanden onder Christus' voeten worden gelegd, waar ze teniet worden gedaan, verpletterd en vermorzeld. Terwijl aan de andere kant de overigen onderworpen worden en als verlosten onder Zijn Hoofd worden geplaatst en gerangschikt. Dit is het Oosterse beeld van de overwinnaar. Het is of onder het Hoofd of onder de voet. En Christus' heersen als de Koning der koningen en als de Here der heren zal niet eindigen, voordat dit volledig zal zijn geschied. De verzen 24-28 laten ons zien hoe Christus hierin slaagt.

24 daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. 25 Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft. 26 De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood, 27 want alles (panta) heeft Hij aan zijn voeten onderworpen. Maar wanneer Hij zegt, dat alles (panta) onderworpen is, is blijkbaar Hij uitgezonderd, die Hem alles (ta panta) onderworpen heeft. 28 Wanneer alles (ta panta) Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles (ta panta) onderworpen heeft, opdat God zij alles (panta) in allen (en pasin). (1 Cor. 15:27-28)

Op de volgende wijze vervult de Zoon zijn opdracht in Zijn heerschappij als de Koning der koningen. Hij doet alle vijanden teniet en onderwerpt alles (panta) niets uitgezonderd. Maar wanneer de Zoon zegt, dat alles (panta) onderworpen is, is blijkbaar Hij Zelf uitgezonderd. Hij Zelf is dan nog niet onderworpen. Daarom zal ook de Zoon, wanneer dit alles (ta panta) Hem onderworpen is, Zichzelf aan God de Vader onderwerpen. Dan is het einde, to telos, het doel bereikt, wanneer Hij het koningschap ,letterlijk ‘het koninkrijk', aan God de Vader overdraagt, opdat God zij alles (panta) in allen (en pasin).

1 Cor. 15:20-28 is voor aanhangers van de leer der universele verzoening een geliefd gedeelte. Het wordt vaak geciteerd en er wordt heel veel van gemaakt. Men leest in dit gedeelte een aantal dingen die er niet staan. Zodoende wordt het meer inlegkunde dan uitlegkunde.

Het eerste dat men inleest, is ‘de voleinding der eeuwen' in vers 24. Vervolgens hevelt men alle verzen (24-28) naar de nieuwe schepping over. In plaats dat Christus eenmaal na Zijn komst als de Koning der koningen 1000 jaar heerst in de toekomende eeuw, laat men Christus voor een tweede maal heersen op de nieuwe aarde en in de nieuwe hemel. In de nieuwe schepping zou Hij dan nog eens een keer al zijn vijanden onttronen en alles onderwerpen. Men beroept zich hierbij op Openb. 21:8,27 en 22:2,15 waaruit zou blijken dat in de nieuwe schepping nog zondaars, de tweede dood en ziekten aanwezig zijn. Het tweede dat men inleest, is dat de laatste vijand, die onttroond wordt, niet de dood van Adam is, maar de tweede dood, vers 26. Dit zou dan tot gevolg hebben dat iedereen uit de poel des vuurs bevrijd wordt. Hierna draagt Christus het koningschap aan God de Vader over opdat God zij alles in allen. Maar dit is wel een heel gekunstelde uitleg.

8.6.a. Heerst Christus twee keer?

Volgens deze uitleg blijkt Christus op eens twee keer te heersen als de Koning der koningen en de Here der heren, namelijk na Zijn komst op de dag des Heren gedurende 1000 jaar en nog eens een keer op de dag Gods in de nieuwe schepping. Wij begrijpen dat de leer der universele verzoening nog een extra aioon nodig heeft om e.e.a. kloppend te krijgen. Want als wij verlangen dat alle schepselen verlost worden die tot de poel des vuurs ‘de tweede dood' veroordeeld worden aan het eind van de 1000 jaar, dan kunnen wij natuurlijk niet gebruiken dat tevens aan het eind van die 1000 jaar Christus het koninkrijk aan God de Vader overdraagt bij de schepping van de nieuwe hemel en aarde, zodat God zij alles in allen en daarmee het einddoel van Christus' heerschappij al is bereikt. Maar denken wij werkelijk dat Christus Zijn taak als Koning zo slecht vervult en dat Hij aan één aioon van 1000 jaar niet genoeg heeft? Heeft Hij aan het eind van de 1000 jaar, ‘de toekomende aioon', niet al zijn vijanden teniet gedaan? Wordt Satan niet aan het eind van de 1000 jaar in de poel des vuurs geworpen en iedereen die bij hem behoort? Wordt de dood niet als de laatste vijand samen met het graf aan het eind van de 1000 jaar in de poel des vuurs geworpen? Is de mensheid niet voldoende onderworpen en gerangschikt in de 1000 jaar van de Messiaanse heerschappij van Christus, evenals de engelenwereld en de bovenhemelse wereld? Natuurlijk wel. Maar men plaatst zichzelf voor enorme moeilijkheden als men net als de traditionele theologie de levendmaking van allen die in Adam gestorven zijn, vers 20-23, niet plaatst ten tijde van Christus' wederkomst, waar ieder in zijn rangorde wordt opgewekt, maar deze algemene opstanding der doden plaatst aan het einde van de 1000 jaar voor de grote witte troon, waar het oordeel eigenlijk alleen het afvallige deel van Israël uit de grote verdrukking betreft.

8.6.b. De voleinding der eeuwen in 1 Cor 15?

Tevergeefs zoeken wij naar de voleinding der eeuwen in 1 Cor 15. Nergens staat dat vermeld. Dat zouden wij dan moeten lezen in vers 24 in het woord ‘het einde' to telos en vervolgens dit interpreteren als een hele tijdsperiode waar vers 24-28 over zou gaan. Maar daar staat niet sunteleia de voleinding zoals in Hebr. 9:26, maar to telos het einde, zoals het zo vaak gebruikt wordt:

  • het einde daarvan is de dood, Rom. 6: 21
  • hun einde is het verderf, Filp. 3:19

Toen de apostel de woorden schreef: ‘daarna het einde' welk doel had hij toen op het oog? ‘Dat God zij alles in allen', vers 28. En wanneer zou dat doel bereikt zijn? Wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt. Wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. Ofschoon het einde onmiddellijk wordt genoemd na de opstanding van hen die van Christus zijn bij Zijn komst, vers 23-24, wordt dit einde to telos niet bereikt zonder de oprichting van het koninkrijk en de heerschappij van Christus in de toekomende eeuw. Verkort weergegeven is het einddoel van 1 Cor. 24-28:

daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, ...... opdat God zij alles in allen.

Dit is ‘het einde'. Hier ‘voleinding der eeuwen' inlezen, is een uitvinding. Het is een valse kapstok voor een valse leer. De structuur die C.H. Welch geeft van 1 Cor. 15:24-28, geeft duidelijk weer welke stappen genomen moeten worden door Christus in de 1000 jaar van Zijn heerschappij in de toekomende aioon om dit doel te bereiken. Het teniet doen van ‘de dood' is er één van.


De structuur van 1 Cor. 15:24-28

A | 24 - Het einde
   B | a | 24 - Wanneer Hij het koninkrijk overdraagt aan God de vader
             b | 24 - Wanneer Hij alle heerschappij teniet doet
                c | 25 - Want Hij moet heersen
                   d | 25 - totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft
                   d | 26 - de laatste vijand die teniet gedaan wordt, is de dood
                 c | 27 - Alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen
             b | 27 - Wanneer Hij dat zegt, dat alles onderworpen is,
                            is Hij blijkbaar uitgezonderd
          a | 28 - Wanneer dit alles Hem onderworpen is,
                         zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan Hem
A | 28 - Dat God zij alles in allen.




8.6.c. De tweede dood in 1 Cor 15?

Ook hier zoeken wij weer tevergeefs naar in 1 Cor. 15. Het komt er niet in voor. De uitdrukking ‘de tweede dood' komt alleen voor in Openbaring. Openbaring is een bijbelboek dat veel later opgetekend is door Johannes. De Corinthiërs hadden nog nooit gehoord van de tweede dood. Stel dat Paulus hierop duidde in vers 26, dan hadden ze vol verwondering zich afgevraagd wat hij hiermee bedoelde. Wij mogen nooit een waarheid die later is geopenbaard, inlezen in eerdere bijbelgedeelten. Dat leidt altijd tot onjuiste Schriftinterpretaties. Bullinger geeft daar verschillende voorbeelden van in zijn boek ‘How to enjoy the Bible'. Wij moeten ons altijd verplaatsen in de positie van de hoorders, de geadresseerden van deze brief en zo 1 Cor. 15 lezen.

De vraag die Paulus in 1 Cor. 15 beantwoordde, was de vraag over de opstanding der doden. Sommigen van de Corinthiërs loochenden dat de doden zouden worden opgewekt. De dood hier in 1 Cor. 15 is de Adamitische dood, de dood van Adam, de dood van de mens. Alleen over deze dood wordt gesproken, nooit over de tweede dood. Dit kunnen wij nagaan. Het woord nekros ‘doden' komt herhaaldelijk voor, vers 12, 13, 15, 16, 20, 21, 29, 32, 35, 42 en 52. Deze verzen spreken over de opstanding van de doden, maar steeds gaat het over de Adamitische dood. Het woord apothenesko ‘sterven', komt vijf maal voor, vers 3, 22, 31, 32, 36. Maar ook hier is het beperkt tot de dood van Christus en de dood van Adam. Ook het woord thanatos ‘dood', dat in 1 Cor. 15:26 gebruikt wordt, komt vijf maal voor.

  • Want, dewijl de dood er is door een mens, vers 21
  • De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood, vers 26
  • De dood is verzwolgen in de overwinning, vers 54
  • Dood, waar is uw overwinning?, vers 55
  • De prikkel des doods is de zonde, vers 56

Maar ook deze vijf teksten gaan uitsluitend over de dood van de mens. Indien wij concordant vertalen, kan onmogelijk 1 Cor. 15:26 over de tweede dood gaan. De dood in 1 Cor. 15 is de Adamitische dood ‘in Adam'. Dit sluit allen in, die ‘in Adam' sterven ‘het hele mensengeslacht', maar sluit ook iedereen uit, die niet ‘in Adam' sterft. Wie ‘in Adam' sterft, zal in de Christus levend gemaakt worden bij Zijn komst; ieder in zijn rangorde, maar Satan en zijn engelen en al zijn zaad sterven niet ‘in Adam' omdat ze niet ‘uit Adam' zijn en zij zullen daarom ook niet in de Christus worden levend gemaakt.

Het bijbelboek Openbaring spreekt van begin tot eind over de tweede dood. Indien er een opstanding zou zijn uit die tweede dood en als dit het hoogtepunt zou zijn van Gods voornemen ‘universele verzoening', dan zou dit toch met name in dit bijbelboek uitgebreid verkondigd moeten worden. Maar niets van dit al vinden wij in Openbaring. Aanhangers van de leer der universele verzoening geven dit toe, maar vol trots beweren zij dan dat Paulus in 1 Cor. 15 verder kijkt dan Johannes in Openbaring.

8.6.d. Ziet Paulus in 1 Cor. 15 nog verder dan Johannes?

Men beweert bij deze uitleg van 1 Cor. 15:20-28, dat Paulus hier nog verder ziet dan Johannes in Openbaring 21 en 22. Verder dan Openbaring 21 en 22? Dat is nogal wat. Nu moeten wij weten dat de gemeente van Corinthe nogal een probleemgemeente was. Het geestelijk niveau stond niet op een hoog peil.

1 En ik, broeders, kon niet tot u spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus. 2 Melk heb ik u gegeven, geen vast voedsel, want dat kondt gij nog niet verdragen. Ja, dat kunt gij ook nu nog niet, 3 want gij zijt nog vleselijk. Want als er onder u nijd en twist is, zijt gij dan niet vleselijk, en leeft gij niet als onveranderde mensen? (1 Cor. 3:1-3)

Men was geestelijk niet gegroeid en Paulus kon zijn boodschap niet aan hen kwijt, 1 Cor. 2:1 - 3:3. Hij kon niet tot hen spreken als tot geestelijke mensen. Hij kon alleen maar tot hen spreken als tot onmondigen in Christus en hij kon ze slechts melk geven. Laten wij één ding met elkaar vaststellen, de eerste Corinthe brief is geen vast voedsel, maar melk geschikt voor geestelijke baby's in het geloof. Het is geen vast voedsel. Dat zouden ze niet kunnen verdragen.

Nu, de uitleg die de alverzoeningsleer aan 1 Cor. 15:24-28 geeft, maakt van dit gedeelte zware kost, waarbij Paulus ver over de hoofden van de Corinthiërs heen zou spreken. Dit geeft al aan, dat hier in deze teksten zaken worden gezocht die er niet in staan en Paulus ook niet bedoelde. Wat hier in 1 Cor. 15 vermeld staat, is melk. Eenvoudige dingen, die door de Corinthiërs verstaan konden worden. Dingen die pasten bij het toekomstbeeld dat de Corinthiërs hadden op grond van de profetische geschriften, zoals: ‘De opstanding van Christus als de eersteling'; ‘Zijn komst en de opstanding der doden, specifiek van de ontslapen Corinthische gelovigen'; ‘De oprichting van het koninkrijk en het heersen van Christus' en ‘Daarna het einde, waarbij de dood teniet gedaan zou worden'. Paulus treedt helemaal niet buiten de grenzen van de toekomstverwachting op grond van het O.T. Het zijn allemaal aspecten van het koninkrijk en het was allemaal eenvoudig door de Corinthiërs te volgen. Het is melk, geen vast voedsel. Laten wij hier toch geen zaken introduceren die hier niet staan.

Dat Paulus in 1 Cor. 15 verder zou kijken dan Johannes in Openb. 21 en 22 is gewoonweg onmogelijk, want Paulus kan hier in 1 Cor. met de Corinthiërs niet verder gaan dan het tenietdoen van de laatste vijand ‘de dood' en het overdragen van het koninkrijk aan God de vader, opdat God zij alles in allen. Hij kan nog niet met hen spreken over de nieuwe schepping en de verzoening zoals hij dat in de tweede brief doet, 2 Cor. 5:17-21. Het is eerder andersom. Johannes kijkt in Openb. 21 en 22 verder dan Paulus hier in 1 Cor. 15 met de Corinthiërs kijken kan. Paulus stipt alleen maar het einddoel aan “opdat God zij alles in allen”, maar hij licht dat verder niet toe.

Trouwens dat Christus in de nieuwe schepping alles nog eens nieuw zal gaan maken, (Openb 21:5), berust op een verkeerde uitleg van Openb. 21-22. In Openb. 21:1-4 krijgen wij een korte blik:

  • vers 1, In de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde.
  • vers 2, in de nieuwe hemel zien wij het nieuwe Jeruzalem, dat verder besproken wordt in Openb. 21:9-26.
  • vers 3-4, op de nieuwe aarde zien wij het paradijs, dat verder toegelicht wordt in Openb. 22:1-5.

Het is niet zo moeilijk om te zien dat in Openb. 21 de blik in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde in vers 5 en 6 onderbroken wordt en dat Hij die op de troon zit tegen Johannes zegt: ‘Zie je dat Ik alle dingen nieuw maak?' En dat Hij tegen Johannes zegt:: ‘Schijft het op!'. En dat Hij constateert in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde: ‘Zij zijn geschied', vers 1-4, het nieuwe Jeruzalem en het paradijs.

5 En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. 6 En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. (Openb. 21:5-6)

Maar dit wil niet zeggen, dat Christus op de nieuwe aarde alles nog eens nieuw moet maken, zoals de alverzoeningsleer ons wil doen geloven. Zij zijn geschied en Christus wijst daarop. En dan volgt er een aansporing en een waarschuwing voor de geadresseerden van het bijbelboek Openbaring , die wij al in Openb. 2-3 tegenkwamen, namelijk ‘wie overwint', vers 7, die zal deze dingen beërven. ‘Wie niet overwint', vers 8, zijn deel is in de poel des vuurs, de tweede dood, zie ook Openb, 2:7, 11, 17, 26; 3:5, 12, 21. Maar dat wil niet zeggen, dat die lafhartigen, die ongelovigen, die verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars in de nieuwe schepping zijn! Die beërven dit niet. Hun deel is in de poel des vuurs, de tweede dood. Dit zelfde geldt voor Openb. 22:14-15, waar wij in de epiloog van het bijbelboek Openbaring (Openb. 22:6-21) ons allang niet meer bevinden op de nieuwe aarde of in de nieuwe hemel, maar nog eens de waarschuwing voor de lezer herhaald wordt, wie hier allemaal van zullen genieten en wie niet. Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; en wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. Wie zijn gewaden gewassen heeft, heeft recht op het geboomte des levens in het paradijs en mag ingaan in de hemelse stad, vers 14, maar wie niet, die staat er buiten, vers 15. Die lezer van Openb. krijgt hier nooit deel aan en die zal nooit die stad binnenkomen.

En in haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand, die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam. (Openb. 21:27)

De interpretatie dat in de nieuwe schepping nog zondaars zijn, berust op een misvatting. Openb. 21:7-8, 27 en 22:11-15 zijn waarschuwingen voor de lezer, (de geadresseerden van Openbaring) en behoren niet tot de visioenen en de beschrijving van de nieuwe schepping, die Johannes ontvangt in Openb. 21-22. Daarom is het ook niet waar dat de poel des vuurs, ‘de tweede dood' zich nog in de nieuwe schepping bevindt, omdat hij in Openb. 21:8 genoemd wordt in de waarschuwing aan het adres van de lezer van het bijbelboek Openbaring, Openb. 22:18-19. En de genezing van de volkeren dan in Openb. 22:2? Dit woord ‘genezing' is therapeia. Het komt maar vier maal voor in het N.T. en het betekent, ‘bedienen', ‘tot dienst zijn' en wel in een heel bijzonder verband.

Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn dienstvolk gesteld heeft om hun op tijd hun voedsel te geven? (Mattheüs 24:45)

En de Here zeide: Wie is dan de trouwe, de verstandige rentmeester, die de heer over zijn bedienden zal stellen om hun op tijd hun deel te geven? (Lukas 12:42)

Hieruit blijkt dat de volkeren niet ziek zijn in het paradijs, maar dat ze bediend worden met geestelijk voedsel van de boom des levens en dat ze drinken van het water des levens, opdat deze volkeren die in de 1000 jaar van Christus heerschappij werden wedergeboren en gerangschikt, nu verder mogen groeien in het geloof in het paradijs Gods. Natuurlijk volgen er nog aionen, waarin men zal groeien naar de volwassenheid in het geloof. Teksten zoals Ef. 2:6-7; 1:4; Col. 1:22 spreken over die aionen, waar met name de gemeente van het Ene Lichaam een rol in zal vervullen. Maar hier in Openb. 21-22 is alles in volmaakte harmonie ondanks het onderscheid tussen het nieuwe Jeruzalem en het paradijs. Want alles is door Christus gerangschikt volgens het voornemen der eeuwen. God Zelf woont bij de mensen, (Openb. 21:3), en Hij Zelf wist de tranen van hun ogen. God is alles. Als een kind het evangelie hoort en Christus aanvaardt, is Christus dan niet alles voor hem? En als dat kind groeit naar de volwassenheid in het geloof in zijn verdere leven, blijft Christus dan niet alles voor hem? God is alles in allen in de nieuwe schepping in welk geloofstadium men zich ook bevindt. Dit zal werkelijkheid zijn in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde.

In de nieuwe schepping vinden wij geen zondaars, zonden of ziekten. Er is geen zee, (21:1), geen dood, geen rouw, geen geklaag, geen moeite, (21:4), niets onreins, (21:27), niets vervloekts, (22:3) ook geen ‘tweede dood', waar al die zondaren van Openb 21:8,17; 22:15 in geworpen zijn. Uitdrukkelijk wordt tot twee maal toe herhaald dat de eerste dingen voorbij zijn gegaan, (Openb. 21:1,4), en dat de dood en het graf volledig geliquideerd zijn. Het is daarom eenvoudig te bedenken dat allen die geworpen zijn in deze verwoestende poel van vuur en zwavel ‘niet meer zijn', zoals ook de zee, de dood, etc. niet meer zijn. Het is daarom eenvoudig te beseffen dat zij allen volkomen voorbij zijn gegaan net zoals de eerste hemel en de eerste aarde. Dat er ergens nog een ontelbare schare zich bevindt van ongeredde mensen, die tot in eeuwigheid gepijnigd worden, zoals de orthodoxie ons wil doen geloven, valt niet te rijmen met deze duidelijke woorden: “De eerste dingen zijn voorbijgegaan”. Net zo is het niet voor te stellen dat de tweede dood ergens nog in de nieuwe schepping Satan en allen die bij hem behoren, aan het louteren is om deze later te doen opstaan, zoals de leer van de universele verzoening ons wil doen geloven. De eerste dingen zijn voorbijgegaan.


8.7 Alle knie zal zich buigen en alle tong zal belijden

En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles (ta panta) wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. (Openb. 5:13)

De paralleltekst van Openb. 5:13 is Filp. 2:9-11, waar ook alle knie van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, zich buigt voor de Here Jezus en belijdt dat Jezus Christus de Here is tot eer van God, de Vader. Zo op het eerste gezicht lijken alle schepselen in Openb. 5:13 symbolisch hun knie te buigen en Christus te belijden als Hij de boekrol, het testament van de schepping, in ontvangst neemt als het Lam staande als geslacht, Openb. 5:1-12. Maar pas op. Er is een beperking in vers 13 ta panta. Als alle schepselen in absolute zin zonder enige uitzondering de Here zouden prijzen, waar komen dan die vijanden vandaan waarover wij in de volgende hoofdstukken van Openbaring zo uitgebreid lezen? Ta panta, niet alles wat daarin is, aanbidt en prijst Hem. Dat blijkt wel, want bijvoorbeeld in Openb. 16:9,11 lezen wij:

En de mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden de naam van God, die de macht heeft over deze plagen, en zij bekeerden zich niet om Hem eer te geven. (Openb. 16:9)

Het valt niet te rijmen dat de mensen die hier de naam van God lasteren en weigeren Hem de eer te geven in Openb. 5 God en het Lam aangebeden hebben, zie ook Openb. 16:11. Ta panta laat ook hier weer zien, hoe nauwkeurig Gods Woord is en dat wij in Openb. 5:13 geen algemene aanbidding kunnen inlezen of dat dit spreekt van een universele verzoening. In Openb. 5 zijn wij er getuige van, dat Christus als enige waardig is om het testament van de schepping te openen en haar zeven zegels te verbreken. Hierbij aanvaardt Hij het koningschap over de wereld, de kosmos, Openb. 11:15-18. In Openb 5:13 staan wij bij de aanvang van Zijn koningschap en ontdekken wij dat er nog vijanden zijn die teniet gedaan moeten worden, die hun knie voor Hem niet buigen en Hem niet belijden, (denk ook aan ‘onder de aarde', de put des afgronds, Gen. 1:2; Openb, 9:1-3, 13:1; 17:8) . In Filp. 2:9-11 echter bevinden wij ons aan het einde van Zijn koningschap van 1000 jaar, als Hij al zijn vijanden evenals de laatste vijand ‘de dood' teniet doet in de poel des vuurs en Hij alles onderworpen heeft. Dan is daar het buigen van alle knie en de belijdenis van alle tong. Dit belijden exomologeisthai is overigens geen afleggen van een geloofsbelijdenis, maar het moeten toegeven en erkennen dat Jezus Christus de Here is.

9 Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, 10 opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, 11 en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader! (Filp. 2:9-11)

In deze brochure hebben wij gezien welke heerlijke zegeningen voor de gelovige in de wederverzoening te vinden zijn. Wij zijn tot één nieuwe mens geschapen, één lichaam met onze Here als ons Hoofd. Wij zijn gezet heilig en onbesmet en onberispelijk als hemelburgers in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde en verzoend met de bovenhemelsen, die aan Gods kant staan. Wij mogen delen in het erfdeel van de Eerstgeborene in het Heilige der Heiligen in het licht. Niet alleen Christus, maar ook wij zijn in Hem uitermate verhoogd. Wat een rijkdom van genade. Van universele verzoening is ons niets gebleken in alle onderzochte teksten. Wij ontdekten dat de wederverzoening in Ef. 2 en Col. 1 niet toekomstig is en niet universeel. Ook leerden wij door het onderscheid tussen panta en ta panta, dat niet alles uit God is en dat niet alle dingen uit Hem, door Hem en tot Hem zijn. Wij zagen dat Satan en het zaad dat ‘uit hem' is, uitgeroeid wordt in de tweede dood waar geen opstanding uit is. Na de verwijdering van sommigen zal God zijn alles in allen. Maar dat zal niet bereikt worden door de redding van allen.


....................... enz.



Bent u geïnteresseerd geraakt?

Bestel de brochure

    





© Levend Water