en de kracht Zijner opstanding
2. De Geest van Wijsheid en van Openbaring 2.1 Kennen wij onze Hoop?
Zij die de hoop van de Handelingengemeente, de hoop van 1 Thess. 4:13-18 en 1 Cor. 15:51-55 (de hoop op een opname) nemen als de vertolking van hun hoop, hebben duidelijk nog geen weet en geen kennis van de hoop van de gemeente van de verborgenheid, die de Apostel Paulus na Handelingen bekend heeft gemaakt. Zij staan nog steeds stil bij de voorbijgegane hoop uit de Handelingenperiode dat nog tijdens het leven van de Apostelen de Heer Jezus zou wederkomen op aarde, waarbij als een integraal onderdeel van deze (weder)komst deze Handelingengemeente de Heer tegemoet zou gaan in de lucht om Hem te verwelkomen. Als de Apostel Paulus na de terzijde zetting van Israël in Hand. 28 van Godswege de roeping van de gemeente der verborgenheid bekend mag maken, toont hij dat aan die roeping van die gemeente ook een hoop verbonden is, die de gelovigen in die tijd nog niet kenden. Paulus maakt zich ernstig zorgen bij het schrijven van de brief waarin hij deze verborgenheid bekend maakt, dat de gelovigen deze proclamatie, deze bekendmaking, niet op zijn waarde zouden schatten en dat zij aan haar inhoud voorbij zouden gaan. Dat zij vast zouden blijven houden aan zegeningen, beloften en hoop, die nu teruggetrokken zijn en momenteel niet meer actueel zijn. Dit brengt Paulus direct op zijn knieën, (Ef. 1:15-23). Zijn dankgebed gaat over in voorbede en hij bidt voor de lezers van zijn brief. Deze brief die bekend is geworden als de Efeze brief, is in werkelijkheid een algemene brief geweest, die aan alle gemeenten in die tijd werd verzonden vanuit Rome. Het was een kopie-brief voor alle gemeenten, zie maar Ef. 1:1 waar de vertalers '[Efeze]' expres tussen teksthaken hebben geplaatst, omdat in veel handschriften '[Efeze]' niet voorkomt. In plaats daarvan is er een open plek [..........] waar de naam van de desbetreffende plaatselijke gemeente kon worden ingevuld. De grote groep van Paulus medewerkers zorgden voor de verspreiding vanuit Rome van deze proclamatie-brief van de verborgenheid aan alle plaatselijke gemeenten in die tijd. Als Paulus deze belangrijke brief schrijft, dan is hij zo bezorgd voor de lezers of zij wel de cruciale inhoud zullen begrijpen, dat hij voor hen begint te bidden, (Ef. 1:15-23). Paulus doet voorbede voor de lezers. En let wel, niet alleen voor de lezers van toen, maar ook voor de lezers van nu! Paulus bidt daar voor u en voor mij, mijn beste lezer, beseffen wij dat wel? Hij bidt voor allen die deze brief zullen lezen, dat God de Vader hen een geest van wijsheid en van openbaring mag geven, niet alleen dat zij de Nieuwe Mens, (Christus als Hoofd gegeven aan de gemeente, die Zijn Lichaam is) recht en volkomen zouden leren kennen, maar ook zouden weten en zouden leren kennen welke hoop aan die nieuwe roeping, die nu bekend wordt gemaakt, verbonden is. De gelovigen in die tijd waren goed bekend met de hoop, waar de Apostel
Paulus in de Handelingenperiode over gesproken en geschreven had, (1 Thess.
4:13-18, 1 Cor. 15:51-55). Die hoop, uitgedrukt in de hoopvolle uitroep
'Maranatha', vertaald 'Jezus komt!' of 'Heer Jezus kom?', bestond uit
de hoop op een opstanding van de ontslapenen uit de graven, het veranderd
worden van de levenden en het daarna gezamenlijk de Here tegemoet gaan
in de lucht bij Zijn Komst, Zijn parousia, Zijn wederkomst, om vervolgens
samen met Hem op aarde neder te dalen. Maar nu de komst van het koninkrijk
en de wederkomst van Christus en alles wat hiermee samenhing, teruggetrokken
en uitgesteld werd wegens de onbekeerbaarheid van Israël en een nieuwe
bedeling bekend werd gemaakt, was het van het grootste belang dat de gelovigen
o.a. ook deze nieuwe hoop die aan deze nieuwe roeping verbonden was, zouden
leren kennen. En Paulus bidt ernstig dat de Vader der heerlijkheid, ons
zal geven! Wat zal geven, (Ef. 1:17-18)?
Voor de duidelijkheid zouden wij twee woorden in onze bijbel kunnen onderstrepen, namelijk de woorden 'opdat' en 'zodat'. 'Opdat Hij u geve ......... , zodat gij weet ..........'. Paulus bidt dus voor ons dat wij drie zaken zouden weten: de hoop Zijner roeping, de rijkdom der heerlijkheid Zijner erfenis en de grootheid Zijner kracht. En om deze drie dingen te leren kennen, is het noodzakelijk dat de Vader der heerlijkheid ons drie dingen geeft: de geest van wijsheid, de geest van openbaring en verlichte ogen des harten. 2.2 Een Geest van Wijsheid
Paulus zei tegen de Corinthiërs:
Om de hoop van Zijn roeping, de heerlijkheid van Zijn erfenis en de grootheid Zijner kracht te leren kennen, daar heb je geestelijke wijsheid voor nodig. Daarvoor schiet menselijke wijsheid te kort. Geestelijke wijsheid is van essentieel belang om de diepere waarheden van onze roeping te leren verstaan, waarmee de Vader ons roept. Die geestelijke wijsheid doet men niet op op een universiteit. Je kan er alleen maar voor bidden of de Vader je die wil geven door je te laten opwassen van kind tot zoon. Paulus zegt: 'wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid, niet van deze wereld' en ook 'Maar wij spreken de wijsheid Gods, in verborgenheid, die bedekt was, welke God te voren verordineerd heeft tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was' (1 Cor. 2:6-7 St). Maar Paulus kon die verborgen wijsheid niet aan de Corinthiërs kwijt. En hij vervolgt:
Het ontbrak de Corinthiërs aan wijsheid, geestelijke wijsheid, doordat zij nog jonge kinderen (Statenvertaling) waren in Christus. En een jong kind onderscheidt niets. 'Maar' zegt Paulus 'de geestelijke [mens] onderscheidt wel alle dingen' (1 Cor. 2:15 St). En voor deze geest van wijsheid bidt Paulus, namelijk de bekwaamheid om geestelijk te kunnen onderscheiden. Daar gaat het om. Dat wij geestelijk onderscheid kunnen maken in de dingen die verschillen. Veel gelovigen kunnen dat niet en verstaan daarom ook niet Paulus boodschap over de verborgenheid, omdat zij nog jonge kinderen in Christus zijn. Zij verstaan hun roeping niet, waarmee de Vader hen roept van voor de grondlegging der wereld, omdat zij geen onderscheid kunnen maken. Zij begrijpen de rijkdom der heerlijkheid niet van hun erfenis, die zich bevindt in het bovenhemelse aan de rechterhand des Vaders in Christus. Waarom niet? Zij zien het niet. Zij kennen de kracht niet, waarmee de Heilige Geest werkte in de opstanding van Christus. Daarom gaan teksten, zoals 'Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding (Filp. 3:10 St) hun bevattingsvermogen te boven. Waarom? Door hun onvermogen om geestelijk te kunnen onderscheiden. En daarvoor bidt Paulus dat de Vader der heerlijkheid ons zal geven een geest van wijsheid. 2.3 Een Geest van Openbaring
'Openbaring' betekent hier vanuit het grieks 'ontsluiering' in de betekenis van het verwijderen van een sluier. En Paulus bidt hier dat de Vader der heerlijkheid ons zal geven 'een geest van ontsluiering', of nog beter vertaald: 'een geestelijke ontsluiering' om Hem recht te kennen. En dat hebben wij nodig. Als bijvoorbeeld een jood Jes. 53 leest over de knecht des Heren, dan ligt er voor hem een geestelijke sluier over. Hij ontdekt de Here Jezus er niet in. Terwijl de Heiland er toch zo duidelijk in wordt getoond. Maar hij ziet het niet. Hoe komt dat? De sluier van de traditie ligt er over heen, de sluier van de traditionele uitleg van de Talmoed, de uitleg van de rabbijnen. En wat zegt de traditie? Wie is die knecht des Heren? Christus? Nee, de rabbijnen leren: 'Dat is Israël'. Zo vormt de traditie voor de jood een sluier over Gods Woord, waardoor zijn ogen bedekt worden en hij niet zien kan. Datzelfde gevaar loert net zo goed bij ons om de hoek, evenals in de dagen van Paulus. Tot Hand 28 had men van Paulus alleen onderwijs ontvangen vanuit zijn eerste bediening. En in zijn eerste bediening gedurende de Handelingen had hij volgens eigen zeggen nooit buiten Mozes en de profeten om gepredikt of geleerd, maar nu met de Efeze brief wel. Hij sprak nu niet meer over de zegeningen van Abraham, maar over alle geestelijke zegeningen, waarmee wij gezegend zijn in de hemelse gewesten. En nu bidt Paulus voor ons dat niet de sluier van de traditie over zijn brief mag vallen, maar dat de Vader ons zal geven een geestelijke ontsluiering om Hem, onze Heiland, de Here Jezus Christus, recht te leren kennen.
2.4 Hem recht kennen Toch was deze openbaring van Christus als de Jezus van Nazareth nog niet volkomen, nog niet volledig. Dit is de openbaring van Christus in Zijn vernedering. Christus op deze wijze kennen, betekent Hem kennen als Jezus. De naam Jezus is de aardse naam van Christus. Zo kennen de meeste gelovigen Hem. Men kent Hem dan met een aardse blik. Maar dit is nog een beperkt kennen van Hem. Men kent Hem niet ten volle. Men kent Hem als Jezus. Zo spreekt men over Hem. Zo zingt men over Hem. Voor hen echter die Hem volledig hebben leren kennen door een geest van wijsheid en een geest van ontsluiering, klinkt dit spreken en zingen over Hem als Jezus haast beledigend en oneerbiedig in de oren. Want Christus is veel meer dan Jezus. Na Zijn vernedering en Zijn gehoorzaamheid tot de dood, ja tot de dood des kruises, heeft God Hem uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken. En de grote vraag is of ons zien op Hem door de geestelijke wasdom zich verder zal ontwikkelen, zodat wij Hem scherper gaan zien en Hem gaan ontdekken, als de verhoogde en verheerlijkte Here in de hemelse gewesten, het bovenhemelse. Velen kennen Hem! Ja, maar hoe kennen zij Hem? De openbaring van de verborgenheid van Christus werd aan velen openbaar en bekend bij de vleeswording. Al de heiligen, Zijn apostelen en profeten spraken hierover naar de mate (de één wat meer, de ander wat minder) dat zij kennis hadden van Christus.
Als je echter bij het lezen van Paulus je een begrip probeert te vormen van zijn inzicht in de verborgenheid van Christus, dan kom je echter tot de ontdekking dat Paulus' inzicht veel verder reikt dan enig ander, want hem is 'Het Geheimenis' geopenbaard, wat hij in de Efeze brief na Hand. 28 bekend heeft gemaakt. Velen konden van Christus getuigen hoe zij Hem hadden gezien en ontmoet en hoe Hij had rondgewandeld op aarde. Kortom zij konden getuigen van Christus' aardse loopbaan, Christus in Zijn vernedering. Maar dit was nog een ten dele kennen, een onvolkomen kennen (1 Cor. 13:9-12). Paulus echter openbaart na Hand 28 Christus ten volle en volkomen. En hij maakt bekend dat de verhoogde en de verheerlijkte Christus is 'de Heiland plus een woonstede'. Dat Hij als Hoofd gegeven is aan een lichaam, de gemeente. Deze openbaring van het laatste stukje van de openbaring van de verborgenheid van Christus is 'Het Geheimenis'. Dat geheimenis betreft de gemeente, het lichaam van Christus. Het betreft u en mij die door genade zo één gemaakt zijn met Hem. De openbaring van de verborgenheid van Christus betreft Christus en Zijn Lichaam, Zijn woonstede in de geest. Het openbaart wie de verhoogde Christus nu is. En wij ontdekken dat Christus als de verheerlijkte Heer niet alleen is in de hemelse gewesten, maar dat op diezelfde positie ook een gemeente een plaats is gegeven, die Zijn Lichaam is. Die vormt met Hem een volkomen eenheid. Hoofd en lichaam is een levenseenheid. Het is een nieuw geschapen wezen in Hemzelf, de nieuwe mens. Deze openbaring t.a.v. de gemeente, die Zijn lichaam is, werd exclusief gegeven aan Paulus. Dit is 'De verborgenheid', 'Het Geheimenis'. Niets in welke vorm dan ook was hierover bekend in de Schrift. Zijn samenstelling, zijn sfeer van zegen, zijn tijd van verkiezing zijn stuk voor stuk uniek. Nergens anders door de hele openbaringsgeschiedenis van de Schrift is ooit geopenbaard dat gelovige Heidenen tezamen met Christus zouden zitten in de hemelse gewesten met Hem als Hoofd en zij als Zijn Lichaam. Nergens anders in heel de Schrift is ooit geopenbaard dat gelovige Joden en gelovige Heidenen geschapen zouden worden tot één nieuwe mens in absolute gelijkwaardigheid. Nergens was ooit bekend, dat deze nieuw geschapen mens zou opgroeien tot een volkomen en volmaakte man, gereed om straks als bruidegom te huwen met een bruid. Dit deelgenootschap aan Christus Zelf; mede-opgewekt, mede-gezet, mede-erfgenaam, mede-lichaam en medegenoot met Christus, de nieuwe mens, de volkomen man; dit is de centrale boodschap van de Efeze en Colossenzen brief. Dit is Hem recht kennen, Dit is Hem leren kennen als Hoofd gegeven aan een Lichaam. Dit betekent daardoor jezelf leren kennen in Gods oog. Dat wij door genade met Christus zijn één gemaakt. Dit is de openbaring van 'De Verborgenheid'. Er zijn dus twee geheimenissen, twee verborgenheden in Efeze.
Zo Hem recht kennen en onze zegenrijke positie in Hem, vinden wij tegenwoordig alleen nog maar bij de enkeling. Voor de massa ligt over de verheerlijkte Christus aan de rechterhand des Vaders de sluier van de traditie. Deze versluiering kwam al aan het eind van Paulus' leven. De christenheid nam Paulus' blijde boodschap over Christus en Zijn gemeente van het Ene Lichaam niet aan. Vanaf dat moment hing er een sluier over. De traditionele uitleg van de Efeze brief versluiert Paulus' boodschap over de verborgenheid, zodat de meeste gelovigen het niet zien en het niet ontdekken. Men neemt de nieuwe boodschap van de nieuwe bedeling na Hand. 28 niet aan. Men blijft staan in de Handelingen en probeert angstvallig alles te handhaven wat toen der tijd actueel en in werking was. Zodoende wordt de hele openbaring van de verborgenheid van Christus voor velen versluiert. Zo blijft men stilstaan in een voorbijgegane bedeling en leert men de Zoon nooit recht kennen en omgekeerd leert men nooit zichzelf recht kennen, zoals God ons nu ziet. Dan blijft Christus, de Heer der heerlijkheid en de hoop der heerlijkheid voor je verborgen. Daarom bad Paulus de Vader der heerlijkheid voor een geestelijke ontsluiering, namelijk dat wij niet stil zouden blijven staan bij de voorbijgegane boodschap van de Handelingen, de pinksterboodschap, maar dat wij zouden vergeten hetgeen achter ligt en wij ons zouden uitstrekken naar de nieuwe blijde boodschap over Christus, Hij die als Hoofd gegeven is aan de Gemeente, Zijn Lichaam. De openbaring van Christus ligt vaak bedolven en versluierd onder een dikke laag stof van de traditie. Tegenwoordig is het kenmerk van de prediking helaas dat men de Heer maar ten dele kent en zo weinig over Hem en van Hem bekend maakt. De prediking is zo vaak arm en karig. Daarnaast is tegen-woordig ook het karakter van de geestelijke liederen, een onvolkomen en kinderlijk kennen van onze Heiland, de Here Jezus Christus. Uit de liederen blijkt dat men Hem maar gedeeltelijk kent, namelijk alleen als Jezus in zijn aardse gestalte. Men kent Hem niet verhoogd en verheerlijkt. Men ziet Hem nog door een spiegel in raadselen, terwijl Hij ons na de Handelingen volkomen is geopenbaard, (1 Cor. 13:9-12). Wat men waarachtig nodig heeft, is een geestelijke ontsluiering, de geest van openbaring, waar Paulus voor bad. Zodat wij Hem recht leren kennen, ten volle, van elke sluier ontdaan; de openbaring van de verborgenheid van Christus, (Ef. 3:4) met als diepste ontsluiering de openbaring van 'De Verborgenheid' Hoofd en Lichaam, (Ef. 1:20-23; 3:2-3; 3:6-9). Voor hen die over het onderwerp van 'De Verborgenheid' Hoofd en Lichaam, een verdere studie willen maken, wil ik verwijzen naar LW van februari 1996 met als titel 'Het Samen-Lichaam'. 2.5 Verlichte Ogen uws Harten
Hier hebben wij ditzelfde woord 'verlichten'. Om de bediening van de verborgenheid van de Apostel Paulus te kunnen vatten, te kunnen zien, moeten onze ogen worden verlicht, de ogen van ons hart. Het zijn innerlijke ogen. En Paulus bidt de Vader dat Hij ons verlichte innerlijke ogen zal geven, opdat als hij verder in zijn brief de bediening van de verborgenheid in het licht stelt en uitlegt (toont wat het inhoudt), wij het zullen zien. Want het is zien, zien op de verheerlijkte Christus zittend aan de rechterhand des Vaders. Daar heb je innerlijke verlichte ogen voor nodig. Als wij die niet bezitten, dan falen wij. Dan overkomt ons hetzelfde als het volk Israël. Dan zal je ziende zien, maar geenszins opmerken. Dan zijn onze ogen toegesloten, opdat wij niet zien met onze ogen en geloven, (Hand. 28:26-27). Dan kan ons overkomen, dat wij ook tegen Gods boodschap in verzet komen; dat wij de blijde boodschap, het evangelie van het geheimenis (Ef. 6:19) verwerpen. Dat wij niet willen luisteren naar Paulus, als hij in de opdracht van God ons uitlegt, wat de bediening van de verborgenheid inhoudt. Daarom bidt Paulus voor ons. Paulus die zo goed weet, hoe belangrijk de relatie is tussen zien, ogen en het hart. Hij bidt dat wij mogen ontvangen verlichte ogen des harten, opdat wij het mogen zien, opdat wij het allemaal mogen opmerken, zodat ons hart brandend in ons wordt, als wij de verheerlijkte Christus zien aan de rechterhand Gods en onszelf ontdekken in Hem als Zijn Lichaam (met Hem mede levend gemaakt, met Hem mede opgewekt en met Hem mede gezet in het bovenhemelse). Dat wij de verheerlijkte Christus zullen zien en met ons hart zullen verstaan, wat de bediening van de verborgenheid inhoudt. De statenvertaling heeft 'verlichte ogen uws verstands'. Ons hart (dat is ons denken, ons verstand) wordt verlicht, zodat wij kunnen vatten en verstaan welke hoop Zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is Zijner erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot Zijn kracht is aan ons, die geloven. 2.6 Zodat Gij zoudt weten En ook, opdat gij zoudt weten, hoe rijk de heerlijkheid is Zijner erfenis bij de heiligen. Voor de meesten is dit niet te volgen. Maar het zijn bijbelse woorden, bijbelse termen. Paulus zegt 'opdat gij zoudt weten'. Dat was zijn grote verlangen. Opdat gij zoudt weten, hoe rijk de heerlijkheid is Zijner erfenis bij de heiligen. Wat is die heerlijkheid? Wat is die erfenis? Opdat gij zoudt weten, zegt Paulus. Opdat gij zoudt weten, hoe overweldigend groot Zijn kracht is aan ons, die geloven. Mijn beste lezer, dit zijn geweldige dingen. Het zijn de drie grote onderwerpen, die Paulus in zijn brief ontvouwt. Daar doet Paulus ons weten, welke hoop Zijn roeping wekt, hoe rijk die heerlijkheid is van Zijn erfenis, en hoe groot die kracht is aan ons, die geloven. En om dat allemaal te kunnen vatten en zien, bidt Paulus voor een geest van wijsheid en van openbaring, opdat ons hart en ons verstand verlicht mogen worden, zodat wij het zien, geloven en weten.
2.7 Welke Hoop wekt Zijn Roeping?
Het gebed van onze Heiland aan de Vader der heerlijkheid in de nacht voor Zijn kruisiging is verhoord geworden. Na het kruis is Hij ten derde dage opgestaan en is Hij opgenomen in heerlijkheid (1 Tim. 3:16). Heel het profetische woord getuigt van al het lijden dat over Christus zou komen, maar ook van al de heerlijkheid daarna (1 Petr. 1:11). God heeft Hem opgewekt uit de doden en heeft Hem heerlijkheid gegeven, zegt Petrus (1 Petr.1:21). Christus had Zijn heerlijkheid afgelegd en had de gestalte van een dienstknecht aangenomen en was aan de mensen gelijk geworden. Hij heeft Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood des kruises. Hij stortte Zijn bloed tot verzoening van onze zonden. Christus loste het probleem van de zonde op en het probleem van het loon (het gevolg) van de zonde, namelijk de dood. De dood, waar ieder mens door de zonde deel aan heeft.
Wat is zonde? Zonde betekent 'het doel missen'. Door de zonde miste de mens het doel, wat de Schepper met de mens voor had, namelijk 'de heerlijkheid Gods'. En in plaats dat de mens deel heeft aan de heerlijkheid Gods, heeft hij in Adam deel gekregen aan de dood (het loon van de zonde). Maar Christus heeft het verlossingswerk volbracht door Zijn heerlijkheid af te leggen, door ons mensen gelijk te worden, en door Zijn zoenbloed te geven als naaste bloedverwant, als Losser, als Zoon des mensen, ons verlost van de zonde. Wij zijn losgekocht uit de slavernij der zonde. Christus heeft in Zijn opstanding onvergankelijk leven aan het licht gebracht, waardoor ook voor het gevolg van de zonde, 'de dood die tot alle mensen is doorgegaan', een remedie is gevonden. Hierdoor zal eens de dood, de laatste vijand, onttroond kunnen worden. Deze opstanding van Christus als eersteling houdt de belofte in, dat velen Hem in die opstanding in een onvergankelijk lichaam zullen volgen. Want waar er sprake is van een eersteling, is er ook sprake van hen die deze eerste zullen volgen, want anders is hij niet de eerste. Daarom houdt de opstanding en de verheerlijking van Christus de hoop en de belofte in, dat ook wij die Zijn lichaam zijn, zullen opstaan uit de doden in een verheerlijkt lichaam. Daarom is Christus Zelf, de Opgestane en uitermate verhoogde Christus, voor ons geworden de Hoop der heerlijkheid.
Christus is voor ons geworden de Hoop der heerlijkheid. Hij is Gods verlossende antwoord op de zonde en de dood. Alleen door Zijn verzoenend lijden en sterven beërven wij de heerlijkheid Gods, die wij door de zonde misten. Daarom is Hij onze Hoop. Op Hem stellen wij onze hoop en vertrouwen, Die geroepen is tot heerlijkheid. Wij weten door genade welke hoop Zijn roeping wekt. Zijn roeping tot heerlijkheid wekt de hoop voor de gemeente van het lichaam van Christus, dat wij Zijn heerlijkheid zullen zien en delen. Wij verwachten niet meer de dood, maar Zijn heerlijkheid. Daarom is ook de hoop die Zijn roeping wekt, ook de hoop die onze roeping wekt. In Ef. 4:4 zegt Paulus hierover, 'gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping'. Die hoop die Zijn roeping wekt en daarom ook onze roeping wekt, is heerlijkheid, Zijn heerlijkheid. Daarom is Christus Zelf voor ons, de Hoop der heerlijkheid (Col. 1:27) en mogen wij ook uitzien naar het verschijnen met Hem in heerlijkheid (Col. 3:4). Zodra wij door een geest van wijsheid onze verlichte geloofsogen richten op onze Heiland, Christus Jezus in de hemelse gewesten, en ons Zijn heerlijkheid ontsluierd wordt (de hoop die Zijn roeping wekt), dan is daar ook voor ons het moment gekomen om te ontdekken hoe rijk die heerlijkheid is. Ja, dat de Vader der heerlijkheid ons elke sluier van onze ogen afneemt, zodat wij gaan ontdekken, hoe rijk de heerlijkheid is Zijner erfenis bij de heiligen.
2.8 Hoe rijk is de heerlijkheid Zijner Erfenis bij de heiligen?
Na Hand 28:28 mocht de Apostel aan ons heidenen het evangelie der heerlijkheid bekendmaken, namelijk het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest, maar thans geopenbaard is aan zijn heiligen, (Col. 1:26). Ons heeft God willen bekendmaken, hoe rijk de heerlijkheid van dit geheimenis is onder de heidenen, (Col. 1:27). Dit geheimenis zo zagen wij in paragraaf 2.4 betreft de gemeente, het lichaam van Christus. Paulus maakt bekend dat de verhoogde en de verheerlijkte Christus als Hoofd gegeven is aan een lichaam, de gemeente. En God wil ons bekendmaken door de bediening van de Apostel Paulus (Col. 1:25), hoe rijk de heerlijkheid van dit geheimenis is onder de heidenen: Christus onder ons, de hoop der heerlijkheid, (Col. 1:27). Het verheerlijkte Hoofd is een lichaam gegeven. Dit laatste stukje van de openbaring van het geheimenis van Christus is de rijkdom van 'De Verborgenheid, Het Geheimenis'. Het openbaart wie de verhoogde Christus nu is. Wij ontdekken dat Christus als de verheerlijkte Heer niet alleen is gezet in de hemelse gewesten, maar dat op diezelfde positie ook een gemeente een plaats is gegeven, die Zijn Lichaam is. De rijkdom der heerlijkheid is dat wij met Hem een volkomen eenheid vormen, een levenseenheid: Wij zijn Zijn Lichaam. En omdat wij Zijn lichaam zijn, komen wij Hem toe. Het geheim is niet dat wij een erfdeel hebben ontvangen. Het is niet onze erfenis, waar het in de tekst Ef. 1:18 over gaat. Het gaat in de tekst over Zijn erfenis. En wij komen Hem toe. Wij zijn Zijn erfdeel geworden, zoals Ef. 1:11 ons laat zien in de statenvertaling, die hier correct vertaald heeft:
Wij zijn Zijn erfdeel. Wij zijn Zijn Lichaam, Zijn woonstede in de geest. Zijn erfenis is daarom te vinden 'bij de heiligen' of nog beter vertaald 'in de heiligen'. Wij komen Hem rechtmatig toe en vanaf de dag dat wij Hem toebehoren, eist Hij Zijn erfdeel op, namelijk dat waar Hij is, ook wij zijn zullen als Zijn Lichaam. Dit is niet alleen een toekomstige zaak, maar bovenal ook een zaak van het heden. Die rijkdom van Zijn heerlijkheid zal niet alleen straks bij ons heengaan in en aan ons werken bij de uitopstanding uit de doden als wij opstaan zullen in een verheerlijkt lichaam gelijk aan het Zijne, maar werkt nu al met kracht in ons, zodat Christus in ons leven gestalte krijgt en zo verheerlijkt wordt.
Dit brengt ons direct bij het derde, wat wij zouden moeten weten. 2.9 Hoe groot is Zijn Kracht aan ons, die geloven?
Die kracht is de werking van de sterkte van Gods' macht. Dat die kracht in zijn werking overweldigend groot is, blijkt wel uit het feit, dat daardoor Christus opstond tussen uit de andere doden en ten tweede Hem zette aan Gods rechterhand. En diezelfde kracht werkt ook aan ons, die geloven. In hoofdstuk twee van de Efeze brief ontdekken wij, hoe overweldigend groot die kracht al aan ons heeft gewerkt.
Wij ontdekken dat diezelfde kracht waardoor Christus opgewekt werd en gezet werd in de hemelse gewesten, ook al in ons gewerkt heeft. Dat ook wij reeds zijn levend gemaakt, zijn opgewekt en een plaats zijn gegeven in de hemelse gewesten. Alles wat het Hoofd is ondergaan (levend gemaakt, opgewekt en gezet), heeft ook Zijn Lichaam ondergaan. Daarom lezen wij van een drievoudig 'mede', in het grieks 'sun', (wat betekent: mede, samen of gelijk). Wij zijn met Christus mede levend gemaakt, mede opgewekt en mede gezet in de hemelse gewesten. Hoofd en Lichaam hebben deze werking van deze overweldigende grote kracht samen ondergaan. Het Hoofd heeft dit in de eerste plaats ondervonden, toen Hij ten derde dage opstond uit het graf en opvoer boven alle hemelen, maar in de tweede plaats zal ook ieder lid van het Lichaam van Christus dit ondervinden in zijn persoonlijk leven nu en ook straks ondervinden, op het moment wanneer hij in Christus ontslaapt en in een verheerlijkt lichaam opstaat. Mogelijk begint het nu ons te dagen, wat die overweldigende grote kracht aan ons is, als zo'n gemeenschap met Christus de onze is. Deze kracht (dunamis) is de kracht van Zijn opstanding. Die kracht heeft twee werkingen, namelijk een praktische werking in ons leven nu 'Het voorwaarts gaan in de kracht Zijner opstanding' en een letterlijke werking bij ons heengaan 'De uitopstanding uit de doden, wanneer ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen'. Dit bespreken wij in het volgende hoofdstuk.
....................... enz.
|