III. Israëls onvervulde 5. EZECHIEL
INLEIDING.
In Ezechiël komen 13 datums voor. Zie hfdst. 1:1-2; 3:16; 8:1; 20:1; 24:1; 29:1;
26:1; 30:20, 31:1; 32:1; 3217; 33:21; 40:f; 29:17. Zij vallen alle in de gevangenschaptijd
van Jojachin en wel in het 5de, 6de, 7de, 9de, 10de, 11de, 12de, 25ste en 27ste jaar. Er
is dus 13 jaar onderbreking. (Zie 33:1 en 40:1). De laatste datum is 29:17. A1 1:1-12:28 De Verwoesting.
A2 35:1-48:35 Het Herstel.
EZECHIEL 11, 16. Ez. 11:15-20
Dit deel spreekt van het wegnemen van het stenen hart. Is dit geschied bij de terugkeer uit Babel? Zo ja, waarom zegt Rom. 11:25 dan, dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is en Hand. 28:27, dat het hart van dit volk (Israël) dik geworden is? Deze uitspraken bewijzen duidelijk dat Ez. 11 nog niet vervuld is. Het N.T. spreekt over Israëls verharding gedurende deze bedeling. Ez. 16 leert ons niet alleen het herstel van Israël, maar ook van Sodom. Men leze dit hoofdstuk. Vs. 53-63.
Als er één tekst is, die Israëls herstel bewijst, is het deze. Nog nimmer is Sodom tot heden teruggekeerd tot zijn vorige staat. De Here Jezus bevestigt dit door te zeggen: "Doch Ik zeg u, het zal het land Sodom verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan u." Mt. 11:24. Sodom zal dus terugkeren, zoals het was, de Dode Zee verdwijnen of veranderd worden. En dan zal ook Israël hersteld worden. Deze konklusie is onweersprekelijk, tenzij men de H. Schrift niet gelooft. Maar dan houdt alle betoog ook op. Sodom betekent hier niet Jeruzalem, maar heeft betrekking op het Sodom, van Gen. 19. Sodom had niet Jeruzalems voorrechten. Zijn overtreding is geringer dan die van Juda. Zie Mt. 11:23.
Op grond van een nieuw verbond wordt Israël hersteld. Niet uit uw verbond, dat is
het oude van Sinaï (Jer. 31), maar op grond van "Mijn Verbond" d. i. het Nieuwe, dat
van Gen. 17:8. Daartoe moet Israël gebracht worden onder "den band des verbonds",
Ez. 20:37. En dit geschiedt in de toekomst, als de Here hen uit de volken uitvoert Ez.
20:34, als Hij met hen recht, vs. 35. Israël wordt weer ingebracht in het landschap Israël,
vs. 42.
EZECHIEL 34. Vs. 12-13
De bergen Israëls is een term die 12 x in Ezechiël voorkomt n.l. in 6:2 en 3; 19:9; 33:28; 34:13; 36:1, 1, 4 en 8; 39:2, 4 en 17. Hij is niet te "vergeestelijken" en moet consequent uitgelegd worden als te zijn de bergen van het land Kanaän (zie hfdst. I.). Daar wordt Israël dus weer vergaderd en geweid. Men zou kunnen menen, dat dit reeds geschied is in de dagen van de Here Jezus, Dat is echter slechts een voorvervulling van dit woord geweest. Toen heeft de Here Zijn schapen opgezocht en er weliswaar enige tezamen gebracht, maar nog lang niet alle. Hij zegt daarom:
Men meent meestal, dat dit schapen uit de Heidenen zijn. Dat nu is uitlegkundig niet zo. Het beeld van de schapen wordt steeds van Israël gebezigd. Er staat dan ook: "andere" Gr. "allos" d.w.z. iets anders van dezelfde soort. Had de Here de heidenen bedoeld, dan had Hij "heteros" gebruikt, andere van een andere soort, uit andere volken. Het woord van Joh. 10 doet zien, dat de bijeenbrenging in tweeën geschiedt. Ez. 34 wijst daar ook op. Eerst is er sprake van opzoeken, vs. 11 ("God heeft Zijn volk bezocht") daarna van redden uit alle de plaatsen, waarheen zij verstrooid zijn ten dage van de wolk en van de donkerheid, d.i. in de dag des Heren, die een dag van duisternis en donkerheid zal zijn, een dag van wolken en dikke duisterheid, Joël 2:2. Dan worden ze uitgevoerd en vergaderd in het Land Israëls. Dan wordt ten volle vervuld Joh. 10:27-28:
Zie verder Ez. 34:14-16. Zij zullen zeker wonen, in de woestijn en slapen in de wouden, zegt Ez. 34:25. En zij zullen de Heidenen niet meer tot roof zijn, vs. 27. Als dit vervuld was, zouden de Joden in 70 niet door de Romeinen weggevoerd zijn. Vs. 29:
EZECHIEL 36. 36:8-12
Dan zegt de Here, waarom Israël onder de Heidenen verstrooid is, n.l. vanwege des bloeds wil en der drekgoden vs. 18, En dan volgt waarom de Here hen herstelt: vs. 23.
Israël is niet alleen verstrooid, maar ontheiligt 's Heren naam onder de Heidenen. Het neemt niet alleen heidense gewonten aan en heidense leer, maar het werkt daarmee tegen God in. De Jood is tot een vloek onder de Heidenen (Zach. 8:13) en ontheiligt daarmee Gods naam te meer. Door zijn actie zal hij in de Antichristelijke tijd voeren tot totale Godloochening. Van veler heidenen zonde is de Jood de prikkel (Schunnig toneel, bioscoop, anti-Goddelijke actie in pers en maatschappij, handel). 36:24-28
Dit alles toeft nog. Israël moet nog komen in de wedergeboorte, die hier aangegeven wordt. Dat dit zo is, leert ons Mt, 19:28:
Men leze hier niet: dat gij die Mij gevolgd zijt in de wedergeboorte. Christus is immers nimmer wedergeboren, dus niemand kan Hem daarin volgen. Bovendien kan men niemand volgen in de wedergeboorte, aangezien men in de wedergeboorte volkomen passief is. 't Is God die wederbaart. Alle pogingen om; wedergeboren te worden, zijn ijdel. De Here Jezus zei daarom tot Nicodemus: Gij lieden moet wederom (Gr. van boven) geboren worden. Niet, gij moet u zelf wederbaren. In Mt. 19 is er dan ook geen sprake van een volgen in de wedergeboorte. Elk die Grieks leest ziet, dat de vorm hier geen richting aanduidt, maar een rust, een tijdruimte dus. De Here Jezus zeide dus: "Gij zult in de wedergeboorte van Israël, d.i. gedurende de tijd, dat die plaats heeft, zitten op 12 tronen, oordelende de geslachten Israëls." Over dit oordeel nu heeft Ez. 36:21 het:
Volgens Mt. 19 is de Wedergeboorte toekomstig, want nog nimmer is Christus' woord vervuld. Daarom is de vervulling van Ez. 36 ook toekomstig. Op Israël ligt nog een deksel, 't is nog niet bekeerd tot God, 2 Cor. 3. Vanzelf is dus ook toekomstig vs. 33:38. "Ten dage als Ik u reinigen zal van alle uw ongerechtigheden, dan zal Ik de steden doen bewonen en de eenzame plaatsen zullen bebouwd worden. En het verwoeste land zal bebouwd worden, in plaats dat het een verwoesting was voor de ogen van een ieder, die er doorging. En zij zullen zeggen: Dit land dat verwoest was, is geworden als een hof van Eden en de eenzame en verwoeste en verstoorde steden zijn vast en bewoond" (zie Jes. 51:3). Eeuwenlang is het land, mede door Turkse afpersingen en knevelarijen, gedoemd geweest woest te blijven liggen. Het moest aan zijn sabbatten een welgevallen hebben. Onderwijl zou Israël in het land zijner vijanden zijn. Het land zou rusten, Lev. 26:34: "Alle de dagen der verwoesting zal het rusten, vermits het niet rustte in uw sabbatten, als ge daarin woondet" Lev. 26:35. Hierin zal een keer komen. Het zal worden als de hof van Eden. Ten dage als Israël ondertrouwd wordt, zal Ik, spreekt de Here, den hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren en de aarde zal het koren verhoren mitsgaders de most en de olie, Hos. 2:20-21.
Israëls natuurlijk levensonderhoud zal dus gewis zijn, zie les. 62:8-9. Zij zullen niet
tevergeefs arbeiden les. 65:22-23, want ze zijn het zaad van de gezegenden des Heren. "Tot u zal niet meer gezegd worden: de verlatene en tot uw land zal niet meer gezegd
worden: het verwoeste, maar gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar en uw land:
het gebouwde, want de Here heeft een lust aan u en uw land zal getrouwd worden, Jes.
62:4.
EZECHIEL 37. A B1 D1 1, 2 Het gezicht gezien.
B2 D2 11 het gezicht uitgelegd.
E2, vs. 12-14, nader ontledend, zien we:
E2 F1 12- Zo zegt de Here.
F2 -14 spreekt de Here.
Ez. 37 is zeer bekend. De profeet wordt "in den geest". D.w.z.: hij ontvangt een visie uit hoger sferen. Zie ook. 1:1, 3; 8:3; 11:24, 25; 40:2, 3. Ez. 37:1-11 wordt ook "vergeestelijkt". Hoewel men dan vs. 1-14 leest, gaat men over vs, 1-11 zijn uitlegging geven en die van God Zelf in vs. 12-14 wordt weggelaten. Wij brengen die thans naar voren. 37:11-14
Hier staat zeer duidelijk, dat de Here Israël in zijn Land zal brengen. In Babel zuchtte Israël er over, dat hun beenderen verdord waren, hun verwachting was afgesneden. De terugkeer na 70 jaar maakte aan deze toestand geen einde. Israëls vroegere heerlijkheid keerde nimmer weer. Het werd als begraven onder de Heidenen en is dit eeuwen lang geweest. Het moet uit die graven opstaan en opnieuw in het land gebracht worden. Vs. 1-11 laat meer dan een faze zien in het proces van de herstelling. Eerst nadert been tot been, dan wordt het skelet met vlees, zenuwen en een huid overtrokken. Het lichaam is er dan, doch dood. Eerst als de geest komt, komt er leven in. Men kan deze verzen symbolisch en ook letterlijk nemen. Symbolisch: In onze tijd nadert been tot been, het Jodendom begint zich een geheel te gevoelen. Het Zionisme wil over het skelet zenuwen en vlees brengen, verbindingsdraden en opvulling trachten aan te brengen. Men zal niet verder komen dan tot een dood lichaam. Er is geen geest in. Eerst als God Zijn Geest schenkt, zal er waar leven komen. Dan zullen zij de Here kennen, zien Die zij doorstoken hebben. Dan wordt lsraëls figuurlijke opstanding uit de doden. "Wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden." Rom. 11:15. Dan zal het volk een levende eenheid vormen onder David zijn koning. Maar wat nu met de gestorven Israëlieten heengegaan voor deze tijd aanbreekt? Hun wacht een dubbele opstanding. De letterlijke komt er dan bij. God zal ook letterlijk de graven openen en Zijn volk ook uit die graven doen komen om naar het Land Israëls te doen optrekken. We hebben reeds opgemerkt, dat Huis Israël Huis Israës is, en geen volk uit de Heidenen betreft. (Zie Jeremia).
In Ez. 37:15-28 wordt ons het herstel van de eenheid in Israël geleerd. Dit deel valt
uiteen in tweeën, vs. 16-19: het teken en vs. 20-28: de betekenis. De strukturen zijn
deze:
H1 vs. 16-19. J1 h1 15,16 De stok van Juda.
H2 vs. 20-28. L1 k1 20, 21 Herstel.
Ezechiël moet een hout nemen en daarop schrijven: Voor Juda en voor de Kinderen Israëls, zijn metgezellen, d.i. voor Juda, de hoofdstam van het vroegere rijk Juda en de tot Juda behorende, een deel daarmee vormende stammen. Hij moet een tweede hout nemen en daarop schrijven: Voor Jozef, het hout van Efraïm en van het ganse Huis Huis Israëls, zijn metgezellen, d.i. voor Efraïm, de hoofdstam van het vroegere rijk Efraïm en de met deze stam een geheel vormende andere stammen. Daarna moet hij de houten samenvoegen tot één hout. De verklaring van dit teken wordt in vs. 26-28 gegeven. In 't kort samengevat is het dit: Juda en Efraïm met de bij hen behorende andere stammen zullen tot één volk worden. 37:21-22
Wij nemen deze woorden letterlijk. We hebben reeds uiteengezet, dat de bergen Israëls de aardrijkskundige hoogten zijn in Palestina en houden ons daar ook hier aan. (Zie hfdst. I). Daaruit volgt, dat dit woord nog nimmer vervuld is. Efraïm en Juda is nog niet verenigd, de twee volken zijn niet tot een volk geworden, er is nog niet één koning over hen. 37:23.
Hoe zou dit woord vervuld zijn bij Israëls terugkeer uit Babel waar de Jood nog overal woont en overal zondigt, waar geheel Israël nog onrein is. 37:24
Ook dit wil men "vergeestelijken", David is dan Christus. Maar zal dan Kanaän de plaats zijn waar al de gelovigen eenmaal zullen wonen? Dat zal men dan moeten aanvaarden, want, verder lezend, staat er: 37:25
Men lette er wel op: In het land, dat Ik Mijn knecht Jakob gegeven heb. Dat is niet de hemel, maar Kanaän. Deze zinsnede laat zich niet vergeestelijken. En wie mocht menen, dat dit betrekking heeft op Israëls terugkeer uit Babel, loopt vast met de tijdsbepaling: tot in eeuwigheid. Waarom dit vers niet eenvoudig genomen, zoals het er staat? Waar men meende het beter te weten kwam men van de eene duisternis in de andere. Waar men Israël niet meer zag, zag men ook niet in, wat met David bedoeld werd en wist men hier geen andere verklaring van te geven, dan dat David Christus moest zijn. De vroegere David kon geen koning in der eeuwigheid zijn, meende men. Wie inziet, dat de toekomende eeuw ook een tijdsperiode is, wie vasthoudt aan wat God zegt, leert uit dit woord wat anders en neemt het letterlijk op. Hierbij zij nog opgemerkt, dat het woord hier door eeuwigheid vertaald, elders door eeuw is overgezet. (Zie deel II). 37:26
Als dat nu mede de "hemel" moet voorstellen van de N.T. gelovigen, waarom is er
dan nog sprake van een heiligdom en een tabernakel, waarom nog van een heiligdom,
waarom zijn er nog heidenen? Dat alles is onverklaarbaar. 't Is eenvoudig als we dit
letterlijk nemen zoals het er staat. In de toekomende eeuw krijgt Israël zijn ceremoniën
terug, rijst er op de tempel, die des Heren Spruit bouwen zal, Zach. 6:12, zal God Israël
heiligen, zoals we zagen in Ez. 36, staan ze in de "Wedergeboorte" , is David
theocratisch vorst onder de Here, d.i. Christus, wordt Israël gaandeweg ingezet in het
land aan de aartsvaderen beloofd, zal het in Gods inzettingen leren wandelen, wijl ze
een nieuw hart en een nieuwe geest ontvangen. Dat alles heeft plaats onder het nieuwe
verbond, dat berust op betere beloftenissen, wijl het bevestigd is op Christus, niet op het
woord van de wensen. Israël beloofde éénmaal: "Al wat de Here gesproken heeft zullen
wij doen." Ex. 24:7 en 19:8. Dat woord hielden ze niet. Het nieuwe verbond berust op
Hem, Die gezegd heeft: Ik kom om Uw wil te doen, Hebr. 10:9. En in die wil zijn zij,
met wie het nieuwe verbond gesloten is, geheiligd. En wijl de dood van de
Verbondsmaker tussenbeide gekomen is, ontvangen zij de beloftenissen van de eeuwige
erve, Hebr. 9:15.
EZECHIEL 38 EN 39. Deze trekt op naar het "dorpland", tegen degenen, die in rust zijn, die zeker wonen, die altemaal wonen zonder muur en geen grendel noch deuren hebben, 38:11. Dat Israël na de Ballingschap steden met muren had, is bekend uit het N.T. Gog en Magog trekken op tegen een volk, dat uit de Heidenen verzameld is, 38:12. Nog nimmer is vervuld, dat Israël 7 maanden het land gereinigd heeft, 39:12 en 7 jaren van het hout gestookt heeft, 39:9. En dat dit zo is, blijkt uit De Openbaring, lang na Ezechiël geschreven. Die leert ons, dat de Gog en Magog eerst in de toekomst verschijnen. Daarmee staat onwedersprekelijk vast, dat deze profetie niet vervuld is. Nu is er tweeërlei uitlegging, de letterlijke voor Israël of de symbolische, tot vaagheden vervallende. Gog en Magog stellen daarbij de wereldmacht voor, die zich tegen het christendom verheft in de eindtijd, Israël is dan het "geestelijk Israël" de ware gelovigen. Hoe men dan de maanden en jaren verklaart, wat de bergen Israëls zijn, 38:8, dat mogen de voorstanders van deze leer uitleggen, wij voor ons menen, dat, als bergen Israëls in Ez. 6-2, 3; 19:9; 33:8, hetekent: bergen in Israëls land, de bergen Israëls in 34:12; 36:1, 1, 4, 8; 38:8 en 39:4 ook in Israëls land Kanaän zijn. 38:18, 19 zegt duidelijk dat Gog optrekt tegen het land Israëls, d.i. het land van de Israëlieten, zoals Egypteland het land van de Egyptenaren is. Wij voor ons wensen niet aan deze letterlijke uitspraken te wringen en er niets anders van te maken. Daarvoor is in 't geheel geen aanleiding. Wij vatten dit alles op, zoals het er staat, als toekomstige historie. We leren daaruit, dat Israël hersteld wordt, dat het rustig in zijn land zal wonen, volgens Openb. 20 1000 jaar en dat "na vele dagen", "in het laatst der jaren", 38:8, Gog en Magog in het "dorpland" komt. Hieruit volgt dus ook, dat de 1000 jaren van Op. 20 toekomstig zijn en aanvangen met 's Heren wederkomst, Op. 19, en niet met Zijn hemelvaart, zoals men veelal in een deel van de Christenheid leert. Duizend jaren woont Israël in rust, dan komen de vijanden. Gog is een verzamelnaam voor de volken ten Noorden van Palestina. Het land van de Magog duidt hun land aan, Mesech en Tubal ¹.
In Rosh ziet men dan Rusland ²,
Mesech zoekt men in Oost-Klein-Azië, Tubal bij de Kaukasus, Perzië ten Oosten van de Tigris, de Moren in Ethiopië = Cush, d.i. ten Zuiden van Egypte, Lybië = Put, Gomer = Noord Klein-Azië, Togarma = Armenië en Parsis = 't Sevilla van thans. Men ziet hoeveel er nog onvervuld is. Men ziet ook, dat de toekomende eeuw, niet de eeuwighid is van onze Westerse begrippen. Immers daarin zijn jaren en maanden gelijk aan de onze. Men ziet verder, dat de gewoonten maar niet plotseling veranderen, Ook dan begraaft men en stookt men nog. Wie de dingen aanvaardt zoals ze staan, krijgt hoe langer hoe meer perspektiet. Dan wordt De Openbaring al vast wat duidelijker. Nadat Satan ontbonden is, heeft hij een kleine tijd vrij spel en verleidt de Volken in de vier hoeken van de aarde om tegen Israël op te trekken. Er zal evenwel vuur van de hemel nederdalen en hen verslinden. Op 20:9. Voor Israël is nog een grote toekomst weggelegd. God heeft immers tot Abram gezegd: Ik zal u tot een groot volk maken. God heeft Zijn volk, dat Hij te voren gekend heeft, niet verstoten. Hij moge voor een klein ogenblik hen verlaten hebben, met grote ontfermingen, zal Hij ze vergaderen, Jes. 54.7. In een kleine toorn moge Hij Zijn aangezicht voor hen een ogenblik verborgen hebben, maar met eeuwige goedertierenheid, Hebr. goedertierenheid van de eeuw, zal Hij Zich over hun ontfermen vs. 8. Veelal zegt men, dat de profeten spraken in oosterse beelden, dat men ze niet letterlijk moet nemen en er veel inkleeding bij is. Wij willen hier wijzen op een feit, dat de letterlijkheid van de Schrift bevestigt. In 39:9 is sprake van verschillende wapenen: schilden, rondassen, handstokken, speren. Ziet ge wel, zegt men, dat dit inkleding is: de moderne wijze van oorlogvoeren heeft geheel andere wapenen. Mogen wij onder het oog brengen, dat in de 1000 jaar als Satan gebonden is geen oorlog meer geleerd wordt, men ook geen wapenen vervaardigt, dat die juist omgesmeed worden, Jes. 2:4. Hieruit volgt dat men in de "kleine tijd", die Satan heeft, geen moderne wapenen kan bereiden en terug moet keren tot de primitieve, eenvoudige, voor de hand liggende. Verre dus, dat we hier met Oosterse inkleding te doen hebben, staan we hier voor een
naakte werkelijkheid, die de letterlijkheid van de Schrift bevestigt. Als men slechts de
bedelingen en aionen onderscheidt. Zonder die is de Schrift onverklaarbaar. Voor wie
de Schrift verklaart naar de bedelingen, vallen de z.g. ongerijmdheden weg. Men lette
daartoe op de dingen, die verschillen en beproeve die.
EZECHIEL 40-48. B. B1 40:1-44:31 Het Huis.
B2 46:19-24 Het Huis.
40:2. Ezechiël wordt in de gezichten Gods gebracht in het land Israëls. Wat het land Israëls is zagen we reeds. We willen van een en ander evenwel iets herhalen. De term land-Israëls komt 3 maal in Ezechiël voor. 12 maal in het 0.T.. Het eerst in 1 Sam. 13:19, waaruit blijkt dat het het letterlijke grondgebied van Israël is. In Ez. vinden we de term in 27:17, 40:2 en 47:18, We nemen hem ook hier letterlijk.
In het Land Israëls ziet Ezechiël op "een zeer hoge berg", "als een gebouw ener
stad". Die zeer hoge berg is wel die van Jes. 2:2. Verder ziet hij een Huis, vs. 5. Dit
heet in 45:4 het Heiligdom. Het is zowel Tempel 41:1 als Huis, 40:5. De best
omschrijvende naam is wellicht "Tempelpaleis". Dit willen we nu beschrijven en dit
bewerken, enigszins vrij en verkort naar gegevens uit de Companion Bible.
HET HEFOFFER.
HET HEILIGDOM. Daar binnen was de Binnenste Voorhof van 300 bij 300 meetrieten, dus: 990 bij 990 M., waarin de afgesneden plaats lag, 41:12-15, 42:1, 10, 13, en de Tempel, elk 100 meetrieten, zodat er een rechthoek was van 200 bij 100 meetrieten, d.i. 660 bij 330 M. In het midden van het Heiligdom stond het altaar, voor het Huis, 40:47. De Tempel zelf is het Paleis. In het midden van de afgesneden plaats staat het altaar, de Ariël, 12 el in het vierkant, 43:16. Het altaar is het middenpunt van het Heiligdom en niet het Huis of de Tempel, die er ten Westen van staat. De Tempel is het Paleis of de Residentieplaats van Messias. Met de bij het Heiligdom liggende stad verbonden gezien, spreekt de Heilige Schrift over de stad des Groten Konings, Mt. 5:35, Ps. 48:3. Daar zal Hij, de Heerlijkheid des Heren, van tijd tot tijd resideren om de zaken van de volken te beslechten. In Ez. 43:2-6 zien we de heerlijkheid des Heren, die volgens hfdst, 10:4, 18 en 11:23 tempel en stad verlaten heeft, het heiligdom weder binnenkomen door de Oostpoort 43:4 en 44:1. Deze zal dan gesloten worden en alleen nog gebruikt worden door de Vorst, 44:3, 46:1, 2, 12, wellicht de opgewekte David 37:24, 25.
Van uit het Huis zullen wateren vlieten en zich in tweeën splitsen, langs de beken
zal veel geboomte groeien aan beide zijden en zij zullen levenwekkend zijn, 47:1, 7, 8.
Er zullen vissers staan en goede vangsten hebben, vs. 10. De vrucht is tot spijs en het
blad tot heeling, vs. 12. HET HEILIGDOM VAN EZECHIEL.
DE AFMETINGEN. Op de tweede schets is te zien, dat de bezitting van de stad ten Zuiden van het Heiligdom. ligt. In Ps. 48 heet het: "schoon van gelegenheid (d.i. schoon van verhevenheid) een vreugde van de ganse aarde is de berg Sion aan de zijden van het Noorden, de stad des Groten Konings", Ps. 48:3. Dat de "bezitting van de stad" parallel zal liggen met de zeer "grote vallei", die de Olijfberg zal scheiden en van oost naar west zal lopen, Zach. 14:4, 5, schijnt wel duidelijk. De stad van de Grote Koning zal daarom in een schitterende positie liggen aan de Noordzijde van deze grote vallei, schoon van verhevenheid. Zoals het oude Sion zich verhief, uit het Kedrondal, zal "Sion de stad onzes Gods" in majestueuze verhevenheid gezien worden, zich verheffende uit de noordzijde van de zeer grote vallei, waardoor de wateren zullen vlieten, die de woestijn zullen doen bloeien als een roos, 47:8 en Jes. 35. Men heeft hier tegenin gebracht, dat het grote Heiligdom niet in de juiste verhouding zal staan t.o.v. het land Kanaän. Men gaat daarbij uit van de grenzen van het tegenwoordige land en dat is onjuist. Als men dat verdeelt onder de 12 stammen, zoals vele kaarten dat doen, dan beslaat het Heiligdom 1/5 deel er van. En dit is zeker buiten de goede proportie. Deze opvatting is echter geheel onjuist. We wezen er reeds op, dat in Gen. 15 iets anders beloofd is dan men meestal leert. De rivier van Egypte is niet de Sihor, maar de Nijl. Als we die grenzen aannemen, Nijl-Eufraat dus en Grote zee (Middellandse Zee) tot de Oostzee, 47:18, wat wellicht de Perzische Golf is, terwijl de "inham van Egypte" te dien dage geslagen zal worden, Jes. 11:15, dan krijgen we een zo grote uitbreiding dat alle bezwaar vervalt. Dan zijn daarbij ingesloten de Arabische en Syrische woestijnen en de vlakten van Babel. Een schoon vaderland, waardig bezeten te worden door een machtig volk, Micha 4:7. Het overblijfsel moge dan in 't eerst stukken verkrijgen aan weerszijden van het Heiligdom, maar het bezit zal zich gaandeweg uitbreiden en ten deel vallen aan de rechtvaardigen, die het "aardrijk" zullen beërven. Ook zij, die in Gosen in geloof gestorven zijn en nimmer in enig stamgebied ingedeeld werden, beërven dan het land van hun vijanden. Zij, die in de woestijn gevallen zijn en vergeving van zonde verkregen, staan op in die woestijn en krijgen hun bezitting. De stroken mogen dan voor het overblijfsel zijn, Israël wordt door de Here verlost met een eeuwige verlossing (Hebr. verlossing van de eeuwen.) De Here voorziet in het steeds groter wordende Israël door thans nog woeste en ongekultiveerde landstreken. Er moge ook hier rangorde in heerlijkheid en nabijheid zijn, vele eersten mogen de laatsten wezen, maar God zal Zijn woord vervullen: Aan U en Uwen zade, zal Ik al dit land geven tot in eeuwigheid. En meer dan dat. Niet alleen tot in de toekomende eeuw, maar ook tot in nog verdere tijden want Luk. 1:31-33 zegt:
De Here zal meer geven dan Hij beloofd heeft, Hij is een verrassend God, die de goede wijn tot het laatst bewaart. De Heilige Israëls zal groot zijn in het midden van Sion, zie Jes. 12:4-6. HET GANSE HEFOFFER VAN EZECHIEL 48:20
Totale lengte: 25000 meetrieten = ± 82½ KM. Het ganse Hefoffer is in drieën verdeeld, voor de Levieten, voor de Priesters, voor Vorst en Volk van de Stad. Het deel van de Priesters bevat "Het Heiligdom". Het derde deel bevat twee deelen voor de Vorst, een deel voor de Stad (dat onheilig zal zijn 48:15) en twee ter bebouwing voor hen, die de Stad dienen 48:18. De Stad krijgt dus een oppervlakte ongeveer zoo groot als de afstand: Den Haag-Leiden en Den Haag-halfweg Gouda in het vierkant.
Alles is dus groots. Het kan ook niet anders:
"DE Here IS ALDAAR"
HEILIGE WERKELIJKHEID. 44:5-17
Wij vragen of men dit vergeestelijken kan en zo ja, hoe dan. Men make er zich niet
met enkele algemeenheden af, maar legge in finesses, tot in onderdelen alles "geestelijk" uit. Het geestelijke is evenzeer aan wetten gebonden als het natuurlijke. Men lere ons
die dingen naar vaste wetten te "vergeestelijken". Men verklare ook, wat die
geestelijke spijs-, zond-, schuld-, brand- en dankoffers zijn van Ez. 42:13, 43:18, 27.
Wie "geestelijke" zond- en schuldoffers brengt, houdt dus toch ook nog een
slachtoffer over voor de zonde!
ONVERVULD.
WAT ER NIET IS.
DE WATEREN UIT HET HUIS.
HERSTEL VAN LAND, STAMMEN EN STAD. In 48:1-29 vinden we de Stammen met hun erfdelen, in 48:30-35, de Stad met zijn 12 poorten. De naam er van zal zijn: "Jehovah-Shammah", d.i.: De Here is aldaar. We vragen nogmaals. Moet dit vergeestelijkt worden? Zo ja, hoe dan? Zo neen, wanneer is dit dan letterlijk vervuld? Waarom is de letterlijke vervulling buitengesloten? Men zal er ons op wijzen, dat men, als men Ez. 40-47 letterlijk neemt, moet komen tot het herstel van de ceremoniën en dat er geen herstel van de ceremoniën plaats vindt, omdat Hebr. 10:18 zegt, dat waar vergeving is er geen offerande voor de zonde meer overblijft. Kunnen er daarom geen offers gebracht worden, die terugwijzen op het offer? Er staat: geen offer meer betreffende de zonde. Waren de O.T. offers dan wel voor de zonde, of waren het alleen afschaduwingen van het offer. En kunnen de latere offers dat ook niet zijn? Verder staat er: Geen offer meer voor de zonDE, d.i. de wortel van het kwaad. Dit laat ruimte voor offers voor zonDEN, schuld en zondoffers en brand-, spijs- en dankoffers, die ook zonder zonde kunnen gebracht worden als uitdrukking van algehele toewijding, van naderen tot God. (Zie Dl III Veelvuldige wijsheid). In geen geval wrikke men door een tekst, die heel wel een andere verklaring toelaat, heel de vastheid van de Schrift weg, door van geestelijke vervulling te spreken. Er staat geschreven. Laat ons aanvaarden zoals het er staat, God licht vragend over 't onbegrepene. Maar niet het onbegrepene "begrijpelijk" maken door het "ongrijpbaar" te maken, d.i. er iets van te maken. Alle Gods woord staat: "in der eeuwigheid". Ook Zijn woord, dat Hij aan Ezechiël gegeven heeft.
|