Uit Israëls Profetie

I. Opvatting, uitlegging en
inspiratie van de profetie

b. Enige bijzondere termen

Het is gewenst van het bovenstaande algemeen gedeelte enkele toepassingen te geven door enige termen te bespreken.

BERGEN ISRAELS.
De term "Bergen Israëls" komt 17 maal voor in Ezechiël en uitsluitend daar alleen.

  • Het eerst in Ez. 6:2, 3: "Mensenkind, zet uw aangezicht tegen de bergen Israëls en profeteer tegen dezelve en zeg: Gij bergen Israëls, hoort het woord des Heren: Zo zegt de Here tot de bergen en tot de heuvelen, tot de beken en tot de dalen: Zie, Ik, Ik breng het zwaard over u en Ik zal uw hoogten verderven. Daartoe zullen uw altaren woest worden en uw zonnebeelden verbroken worden en Ik zal uw verslagenen nedervellen voor het aangezicht uwer drekgoden". Men leze het hoofdstuk verder. Dan ziet men, dat het oordeel over Israël wordt aangekondigd.

  • Ez. 39:9. Jojakims stem zou niet meer gehoord worden op de bergen Israëls. (Vs. 2: één van de welpen is Joahas, zie 2 Kon. 23:31, 2 Kron. 36:1, de andere is Jojakim, 2 Kon. 24:1; 2 Kron. 36:6). Dat is dus vervuld.

  • Ez. 33:28. "Want Ik zal het Land tot een verwoesting en tot een schrik stellen en de hoovaardij zijner sterkte zal ophouden en de bergen Israëls zullen woest zijn, dat er niemand overgaat". Enz. Ook dit is vervuld.

  • Ez. 34:13. "En Ik zal ze uitvoeren van de Volken en zal ze vergaderen uit de landen en brengen ze in hun Land en zal ze weiden op de bergen Israëls..." Zie ook vs 14.

  • Men leze voorts Ez. 35:12; 36:1, 4, 8.

  • Ez. 37:22. "En Ik zal ze maken tot een enig volk in het Land op de bergen Israëls en zij zullen allen te samen een enigen koning hebben en zij zullen niet meer twee volken zijn, noch voortaan in twee koninkrijken verdeeld zijn." Enz. Dit is nog niet vervuld. Wat nu te geloven? Dit. Uit Ez. 6, 19, 33 en 36 blijkt, dat de bergen Israëls in Palestina liggen. Eerbied voor Gods woord vordert, dat we in Ez. 37 onder bergen Israëls hetzelfde verstaan en er niet wat anders van maken.

Zo ook in Ez. 38:8, 39:2, 3, 17. Gog en Magog komen op de bergen Israëls. Even in het midden latende, hoe dit opgevat moet worden, is dit woord in elk geval onvervuld, want volgens Op. 20 geschiedt dit eerst na de duizend jaar, lang nadat Christus is wedergekomen. Hoe nu dit woord op te vatten? Op grond van het voorafgaande menen we, ons consequent houdend aan wat de Schrift leert, dat ook hier de letterlijke betekenis volgehouden moet worden. Op de letterlijke bergen Israëls zal Gog zijn einde vinden. God bedoelt, wat Hij zegt. De vervulling ligt in de toekomst. Waarom zou "bergen Israëls" hier nu wat anders moeten betekenen? De Schrift legt zichzelf uit, bijzonder wat deze termen betreft.

LAND ISRAELS.
De term Land Israëls, Hebr.: Adàmàh Israël, d.i. woonland van Israël, vonden we 17 maal in Ezechiël.

  • Ez. 7:2: "Voorts gij mensenkind, zo zegt de Here Here van het Land Israëls: Het einde is er, het einde is gekomen over de vier hoeken des Lands."

  • Ez. 11:17 "...alzo zegt de Here Here: Ja, Ik zal ulieden vergaderen uit de volkeren en Ik zal u verzamelen uit de landen, waarin gij verstrooid zijt en Ik zal u het Land Israëls geven".

  • Ez. 12:19 "Alzo zegt de Here Here van de inwoners van Jeruzalem in het Land Israëls: Zij zullen hun brood met kommer eten en hun water zullen zij met verbaasdheid drinken, omdat hun land woest zal worden van zijn volheid, vanwege al het geweld dergenen, die daarin wonen"... Zie vs 22. Ez. 13:9; 18:2; 21:2, 3; 25:3, 6; 33:24; 36:6. Oordelen over het Land of vermelding van het land (In Ez. 20:38 en 42 heeft men Landschap Israëls vertaald. Hier staat dezelfde term, adàmàh Israël. Vs. 38 ziet op het oordeel, vs. 42 op het herstel).

  • Ez. 37:12 "Ziet, Ik zal uw graven openen en Ik zal ulieden uit uw graven doen opkomen en Ik zal u brengen in het Land Israëls," Die "u" zijn de dorre doodsbeenderen, die het ganse Huis Israëls voorstellen.

Waar het voorgaande ons geleerd heeft, wat het Land Israëls is, moeten we in Ez. 37 daar dezelfde uitlegging aan geven. Het is het letterlijke aardrijkskundig gebied tussen Egypte en de Eufraat. Waarom er iets anders van te maken dan de Geest neer laat schrijven?

In Ez. 38:18 en 19 lezen we, dat Gog in het Land Israëls zal komen. Betekent dat nu, dat hij tegen de "Kerk" zal optrekken? Zo ja, tegen welke Kerk? Of zal de "Kerk" weer een eenheid worden? Laten we de Schrift nemen, zoals God die gegeven heeft. Waarom het ons moeilijk gemaakt met allerlei andere verklaringen? Laten we de les, die God ons leerde over het Land Israëls in het geheugen houden en zeggen: Als het begin van Ezechiël ons leert, dat het Land Israëls een aardrijkskundig gebied is, is het onlogisch en tot grote verwarring voerend, in het slot van dezelfde term iets anders te maken b. v. een geestelijke gemeenschap of wat dan ook, Ieder heeft dan recht er van te maken, wat hij wil. In geen enkel officieel stuk veroorlooft men zich, wat men ten opzichte van de Schrift meent te moeten doen. En wat men doet, strijdt tegen alle taalwetten en openbaring, rede en logica.

Daarbij komt nog iets. 't Is niet de vraag, wat wij er van menen te moeten maken, maar deze: Wat verstonden de Israëlieten er onder? Als zij de term opvatten als Land Israëls, zouden zij dan later niet tot God Kunnen zeggen: "Maar Here, Gij zeidet: Land Israëls, en nu is het de "Kerk", die wij gans niet Kenden ! Blijven we ons zelf gelijk en zeggen we: Deze term betekent steeds hetzelfde, maar er is een tussenruimte tussen het vervulde en nog niet vervulde deel, over dat Land Israëls, dan behoudt de Schrift z'n Kracht en blijft de profetie voor Israël staan.

LAND ISRAEL.
De term Arets Israël (niet Adàmàh Israël, zoals hierboven) vinden we 12 maal in het O.T.

  • 1 Sam. 13:19 "En daar werd geen smid gevonden in het ganse land Israëls".

  • Voorts 2 Kon. 5:2, 4; 6:23; (1 Kron. 13:2); 22:2; 2 Kron, 2:17; 30:25; 34:7; Ez. 27:17.

  • Ez. 40:2 "In de gezichten bracht Hij mij in het Land Israëls."

  • Ez. 47:18 Vanaf vs. 13 worden ons de grenzen van de twaalf stammen Israëls beschreven. Het Land Israëls grenst in deze beschrijving in het Oosten aan de Jordaan, In Ezechiël vinden we dus drie maal deze term, Waar we weer de maatstaf van de Schrift aanleggen, moeten we deze term steeds letterlijk nemen. Ez. 40 ziet het Huis in het Land Israël. Dit Huis is er nog nimmer gezien. Ez. 40 wacht dus op een toekomstige vervulling, Zo ook Ez. 47.

Men ziet, dat we zo uitleggende, niet onze eigen maatstaf aanleggen, maar die van de Schrift. We moeten het aan God over laten, wanneer Hij het nog niet vervulde zal vervullen. Tevens ziet men, dat we, als we de norm in de H.S. zelf zoeken, allen tot dezelfde uitkomst Komen. Als het Land Israëls, dan werkelijk het Land Israël is, d.i. het aardrijkskundig gebied ten oosten van de Middellandse zee, en niet iets anders, dan blijft er maar één mening over t.o.v. Ez. 40 en 47. Dan moet, heeft God de waarheid gesproken, dit gedeelte toekomstig zijn. We geloven dan ook, dat de voorzegging eenmaal realiteit zal worden.

STEDEN ISRAELS.

  • 1 Sam. 18:6 "Het geschiedde nu, toen zij Kwamen en David wederkeerde van het verslaan van de Filistijnen, dat de vrouwen uitgingen uit al de steden van Israël met gezang en reien, den Koning Saul te gemoet met trommels, met vreugde en met muziekinstrumenten."

  • 1 Kon. 15:20 "En Benhadad hoorde naar den Koning Asa en zond de oversten van de heren, die hij had, tegen de steden Israëls en sloeg Ijon en Dan en Abel Beth Maächa en het ganse Kinneroth met het ganse land Naftali. Zie ook 2 Kron. 16:4.

  • 2 Kon. 13:25 "...Joas sloeg hem (Benhadad) driemaal en bracht de steden Israëls weder."

  • Ez. 39:9 "En de inwoners van de steden Israëls zullen uitgaan en vuur stoken en branden van de wapenen, zo van schilden als van rondassen, van bogen en van pijlen, zo van handstokken als van spiesen en zij zullen daarvan vuur stoken zeven jaar."

Vier maal wordt ons buiten de profetie om geleerd, wat "steden Israëls" zijn. Zelfs worden er enige genoemd. Zullen we nu de vijfde maal de viervoudige les vergeten en zeggen, dat we het niet weten of in 't geheel niet geloven, dat Israël in zijn steden zal Komen? Wij voor ons geloven, dat we nu de vijfde maal "steden Israëls" maar voor steden in het land Kanaän moeten houden en de vervulling van Ez. 39 in de toekomst moeten stellen en wel na wat geschied zal zijn in Op. 20:1-6.

STEDEN VAN JUDA.

  • 2 Sam. 2:1 "En het geschiedde daarna, dat David den Here vraagde, zeggende: Zal ik optrekken in een van de steden van Juda?"

  • Jer. 1:15 "Want zie, IK roep alle geslachten der koninkrijken van het Noorden en zij zullen komen en zetten een iegelijk zijn troon... tegen alle steden van Juda."

  • Jer. 4:16 "... daar komen hoeders uit verren lande en zij verheffen hun stem tegen de steden van Juda."

  • Jer. 33:10 "Alzo zegt de Here: In deze plaats, waarvan gij zegt: Zij is woest, dat er geen mens en geen beest in is, in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem, die zo verwoest zijn, dat er geen mens en geen inwoner en geen beest in is, zal wederom gehoord worden de stem van de vrolijkheid en de stem van de blijdschap, de stem van de bruidegoms en de stem van de bruid, die zeggen: Looft den Here der heerscharen, want de Here is goed, want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid (d.i. in de toekomende eeuw)".

Wie het hoofdstuk doorleest, zal zien, dat het veel verder reikt dan het herstel uit Babel (Zie vs. 17-26). Moeten we in die steden van Juda nu geestelijke steden van de "Kerk" zien? Of eenvoudig geloven, wat God ons bij monde van Jeremia leert?

JUDA EN JERUZALEM.

  • Jes. 1:1 "Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem..."

  • Jes. 2:1 "Het woord, dat Jesaja, den zoon van Amoz, gezien heeft over Juda en Jeruzalem."

Moet dat laatste nu de "Kerk" zijn? Wat is dan de berg van het Huis des Heren, wat de bergen, wat de heuvelen? Waarom moet men "Heidenen" letterlijk nemen, alsmede Volken, maar het andere symbolisch, oneigenlijk? Men blijve reëel en neme ook in Jes. 2:1 Juda en Jeruzalem letterlijk. De vervulling ligt dan in de toekomst. Jes. 3:1 "Want de Here Here der heerscharen zal van Jeruzalem en van Juda wegnemen den stok en den staf, allen stok des broods en allen stok des waters". Is het nu weer het letterlijke Juda en Jeruzalem, omdat het een oordeel betreft? Zie voorts Jer. 4:5; 17:20; 19:7; 27:20.

Jer. 33. Men leze dit mooie hoofdstuk in z'n geheel. Wij brengen alleen vs. 15 en 16 naar voren:

  • "In die dagen (n.l. van de wederoprichting van Israël) en te dier tijd, zal Ik David een Spruit der gerechtigheid doen uitspruiten."

Dit betreft Christus in Zijn tweede komst, waar van 2 Joh. 7 volgens de grondtekst zegt: "Want er zijn vele verleiders in de wereld gekomen, die niet belijden, dat Jezus Christus in het vlees komende is" (niet: gekomen is, zoals de St. Vert. zegt; zie ook de Kanttekeningen).

Vs. 15 gaat nu verder:

  • "En Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde." Is dit woord al vervuld? Zien we Christus' rechterstoel al opgericht op de aarde? Immers neen.

Nu komt vs. 16:

  • "In die dagen en te dier tijde zal Juda en Israël verlost worden en Jeruzalem zeker wonen en deze is, die haar toeroepen zal (d.i. wat over haar uitgeroepen zal worden): De Here onze gerechtigheid."

Als men letterlijk neemt, dat Christus op aarde recht en gerechtigheid zal doen, neme men ook letterlijk, dat in die dagen Juda en Isräel verlost zal worden. Zie voorts Jer. 40:1; 52:3.

  • Joël 3:1- "Want zie, in die dagen en te dier tijde, als Ik de gevangenis van Juda en Jeruzalem zal wenden..."

In welke dagen? Dat zegt ons Joël 2:31. In de dagen, waarvan staat: "De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, eer die grote en vreselijke dag des Heren komen zal". In die dagen nu wordt de gevangenis van Juda en Jeruzalem gewend.

  • Joël 3:20 "Maar Juda zal blijven in der eeuwigheid en Jeruzalem van geslacht tot geslacht."

In eeuwigheid wil zeggen in de toekomende eeuw, Uit de parallelwoorden: Van geslacht tot geslacht blijkt, dat die eeuw een tijdsruimte is. Hoe men een en ander op de "Kerk" wil toepassen, is een raadsel.

Voor wie het Woord in zijn kracht laat staan, is het een duidelijk bewijs, dat God Israël weer gedenken zal en over Juda en Jeruzalem ook dit woord zal vervullen. Voor, wie vasthoudt aan de letterlijke betekenis, is duidelijk de tussenbedeling te zien.

  • Zach. 14:14 "En ook zal Juda te Jeruzalem strijden..."

  • 14:21 "Ja alle potten in Jeruzalem en in Juda zullen den Here der heerscharen heilig zijn,"

Ook dit is letterlijk te nemen. Waarom niet? Consequentie voert tot helderheid.

HUIS JUDA.
De onderzoeker ga dit zelf na, na de tekst gelezen te hebben waarin het Huis Juda. het eerst genoemd wordt. Dat is 2 Sam. 2:4.

  • "Daarna kwamen de mannen van Juda en zalfden aldaar (n.l. te Hebron) David tot koning over het Huis Juda".

Dat is dus de stam van Juda. Zie voorts: 2 Sam. 2:7, 10, 11; 1 Kon. 12:21, 23; 2 Kon. 19:30; 1 Kron. 28:4; 2 Kron. 11:1; 19:11; 22:10; Neh. 4:16; Jes. 22:21; 37:31; Jer. 3:18; 5:11; 11:10, 17; 12:14; 13:11; 31:27; 33:14; 36:3; Ez. 4:6; 8:17; 25:3, 8, 12; Hos, 1:7: 5:12, 14; Zef. 2:7; Zach. 8:13, 15, 19; 10:3, 6; 12:4.

De norm kan hier gemakkelijk aangelegd worden. Men blijve zich ook bij deze termen gelijk. En al gaat dan de vervulling uit boven deze bedeling, daarom behoeft men de maatstaf niet te veranderen. We hebben alleen te zeggen: De tijd van de vervulling van vele gedeelten is nog niet geweest, maar zal eenmaal komen.

HUIS ISRAELS.
Uit Ex. 16:31 leren we, wat het Huis Israëls is. "En het Huis Israëls noemde zijn naam Man." Dat Huis Israëls waren de twaalf stammen, uit Jakob gesproten.

  • Ex. 40:38 "Want de wolk des Heren was op den Tabernakel bij dag en het vuur was er op bij nacht voor de ogen des gansen Huizen Israëls in al hun reizen."

  • Zie voorts Lev. 10:6; 17:3, 8, 10; 22:18; Num. 20:29; Joz. 21:45; Ruth. 4:11.

  • Jes. 5:7 "Want des Heren der heerscharen wijngaard is het Huis Israëls." Zie ook 8:14: 14:2.

  • Jes. 46:3 "Hoort naar Mij, O Huis Jakobs en het ganse overblijfsel van het Huis Israël, gij die van Mij gedragen zijt van den moederschoot af en opgenomen van de baarmoeder af."

  • Jes. 63:7 "Ik zal de goedertierenheden des Heren vermelden, den veelvoudigen lof des Heren, naar alles wat de Here ons heeft bewezen en de grote goedheid aan het Huis Israël, die Hij hun bewezen heeft naar Zijn barmhartigheden en naar de veelheid Zijner goedertierenheden."

Moet dit nu slaan op de "Kerk", omdat het een schone belofte is? Of zou de Here nu ook de twaalf stammen bedoelen? Wie buigt voor de Schrift, zegt: Huis Israëls is... Huis Israëls d.i. de twaalf stammen uit Jakob geboren.

Men ga verder zelf na: Jer. 2:4, 26; 3:18, 20; 5:11, 15; 9:26: 10:1; 11:10, 17; 13:11; 18:6, 6; 23:8; 31:31; 33; 33:14, 17. Ez. 3:1, 4, 5, 7, 7, 17; 4:,3, 4; 6:11; 8:6, 10, 11, 12; 9:9; 11:5, 15; 12:6, 9, 10, 24, 27: 34:30; 35:15; 36:10, 17, 21, 22, 32, 37; 37:11, 16; 39:12, 22, 23, 25, 29; 40:4; 43:7, 10; 44:6, 6, 12, 22; 45:6, 8, 17, 17.

Men passe weer de regel toe. In het begin van Ezechiël is Huis Israël de twaalf stammen. Waarom nu niet in Ez. 37, 38, 40, 44, 45? Men houde consequent aan de letterlijke betekenis vast. Zulke termen blijven de hele Schrift door konstant. God bedoelt steeds hetzelfde Huis. Niet de "Kerk", maar Israël is het onderwerp van de O.T. profetie. Men make zich geheel eigen met die gedachte en zie de profetische tussentijd.

HUIS JAKOBS.
We vinden deze term het eerst in Gen. 46:27: "Alle de zielen van het Huis Jakobs, die in Egypte kwamen, waren zeventig zielen". Men ziet, een eenvoudige duidelijke les: Huis Jakobs betekent: Jakobs natuurlijke afstammelingen.

  • Ex. 19:3 "En Mozes klom op tot God en de Here riep tot hem van den berg, zeggende: Aldus zult gij tot den Huize Jakobs spreken en den kinderen Israëls verkondigen..".

  • Jes. 2:5 "Komt gij Huis Jakobs en laat ons wandelen in het licht des Heren". Zie vs. 6.

  • Jes. 8:17 "Daarom zal ik den Here verbeiden, Die Zijn aangezicht verbergt voor den Huize Jakobs."

  • Jes. 10:20 "En het zal geschieden te dien dage, dat het overblijfsel Israëls en de ontkomenen van het Huis Jakobs niet meer zullen steunen op dien, die ze geslagen heeft, maar zij zullen steunen op den Here, den Heilige Israëls."

  • Jes. 14:1 "Want de Here zal Zich over Jakob ontfermen en Hij zal Israël nog verkiezen en Hij zal ze in hun land zetten en de vreemdeling zal zich tot hen vervoegen en zij zullen het Huis Jakobs aanhangen."

  • Jes. 29:22.

  • Jes. 46:3 "Hoort naar Mij, o Huis Jakobs en het ganse overblijfsel van het Huis Israëls..."

  • Jes. 48.1.

  • Jes. 58:1 "... verkondig Mijn volk hun overtreding en het Huis Jakobs hun zonden."

  • Jer. 2:4; 5:20; Ez. 20:5; Am. 3:13; 9:8.

  • Ob. 17, 18 "Maar op den berg Sion zal ontkoming zijn en hij zal een heiligheid zijn en die van het Huis Jakobs zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten. En Jakobs Huis zal een vuur zijn en Jozefs Huis een vlam en Ezau's Huis tot een stoppel,"

  • Mich. 2:7 ; 3:9.

Rechte Schriftopvatting neemt alles letterlijk voor de twaalf stammen Israëls. Zo legt men er geen subjektieve mening in, maar gelooft men eenvoudig Gods Woord, zoals het ons gegeven is. De consequentie daarvan is, dat men ook letterlijk neemt Luk, 1:31, 33: "Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden." Dat neemt de orthodoxe Christen reëel, niet ideëel. Christus is werkelijk Gods Zoon, niet maar zo genoemd vanwege Zijn uitnemendheid als ideaalmens.

"En God zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven". Dat neemt de orthodoxe gelovige meestal geestelijk. Wij vragen echter: Heeft Davids troon ooit in de hemel gestaan? Of is David koning van de Kerk geweest?

"En Hij zal over het Huis Jakobs Koning zijn." Dat heet dan de "Kerk" te zijn. Het waarom kunnen wij niet inzien. Wij menen, dat God meent, wat Hij zegt. Christus zal werkelijk Koning zijn over het Huis Jakobs, d.i. over de twaalf stammen van Israël. Er stond immers boven het kruis: "De Koning der Joden". Is dat soms een leugen geweest? Daarenboven heet Hij vier maal in het N.T. de Koning Israëls. Zie Mt. 27:42; Mk. 15:32; Joh, 1:50; 12:13. Dat wordt Hij dan ook eenmaal, Aan de maatstaf, dat Huis Jakobs ook in het N.T. betekent de twaalf stammen van het letterlijke volk Israël, moet ook in het N, T. vastgehouden worden, willen we er geen eigen mening op na houden. God zal ook dit woord in de toekomst vervullen. Eenmaal zal Israël Christus als zijn Koning erkennen en vereren.

ZAAD ISRAELS.
Deze term komt 7 maal voor in het O.T., n.l. in 2 Kon. 17:20; 1 Kron. 16:13; Neh. J:2; Ps. 22:24; Jes. 45:25 en Jer. 31:36, 37. Hij heeft steeds betrekking op Israël, ook in Ps. 22. Er zij op gewezen, dat in Ps. 22 tussen vs. 22 en 23 de tussenbedeling ligt, waarop we reeds gewezen hebben. Vanaf vs. 23 is deze psalm toekomst. Dus ook vs. 24: "Gij, die den Here vreest, prijst Hem, al gij zaad Jakobs, vereert Hem en ontziet u voor Hem, al gij zaad Israëls." (Ook vs. 28: "Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot den Here bekeren, en alle geslachten der Heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden. Want het Koninkrijk is des Heren en Hij heerst onder de Heidenen"). Men leze verder deze mooie Messiaanse psalm van vernedering en toekomstige heerlijkheid van Christus.

JAKOB EN ISRAEL.
Deze term komt in Jesaja voor in hfdst. 9:7; 14:1; 27:6; 29:23; 40:27; 41:8, 14; 42:24; 43:1, 22, 28; 44:1, 2, 21, 23; 45:4; 48:1, 12; 49:5, 6. Hiermee wordt niet de "Kerk" aangeduid, maar Israël. Men zie slechts:

  • Jes. 14:1 "Want de Here zal Zich over Jakob ontfermen en Hij zal Israël nog verkiezen en Hij zal ze in hun land zetten".

De "Kerk" heeft hemelse zegeningen. Van haar geldt niet, wat Jes. 14:1 van Jakob en Israël zegt. Waar hfdst. 14:1 ons leert, dat Jakob en Israël, Gods verkoren volk is, waaraan Hij het land Kanaän zal geven, moet men nu in het tweede deel van Jesaja aan de "Kerk" gaan denken en dus iets anders lezen, dan er staat, omdat deze teksten schone beloften inhouden? Men late die beloften staan voor Israël. Als de "Kerk ze zich toeëigent, verarmt ze Israël en verrijkt zich met een onrechtmatig deel, terwijl ze haar veel heerlijker bezit verwerpt. Laat elk zijn deel behouden en laten zij, die meer ontvangen dan Israël, er niet nog bij willen hebben, wat voor dat Volk bestemd is.

In Jesaja gaat het niet over ons. Onze toeeigening baat ons niet, we verliezen onze roeping uit het oog, als we Israëls beloften als over ons bestemd, nemen. Toeëigening van Israëls beloften leidt tot verwarring, onklaarheid, onzekerheid. God heeft voor Zijn volk Israël die dingen geschreven, aan hen die beloften gegeven. Voor ons andere. Al heeft Hij ze alle: nog niet vervuld, daarom blijven ze niet onvervuld. Te Zijner tijd zal Hij de lijn met Israël weer aanknopen.

Nog eens zij gezegd, dat toepassing iets anders is dan uitlegging. Evenals Hij Israël gedenkt, ondanks alles, wat zij gedaan hebben, evenzo gedenkt Hij Zijn kinderen, ook al zouden zij Hem voor een tijd vergeten. Bij de uitlegging gaat het over de vraag: Over wie gaat het in een Schriftwoord of profetie, tot wie is het woord gericht; bij de toepassing: Welke lering is er uit te putten. Jesaja nu handelt over Israël, niet over de "Kerk".

ISRAEL EN HET N.T.
Dat Israël Israël is, blijkt duidelijk uit het N.T. We vinden de naam Israël in Mt. 8:10; 9:33; Mk. 12:29; L. 1:54, 80; 2:34; 4:25, 27; 7:9; 2:21; Joh. 1:31; Hand. 1:6; 5:31; 13:23; Rom. 9:6, 6, 27, 31; 10:1, 19, 21; 11:2, 7, 25, 26; 1 Cor. 10:18.

Wie de moeite neemt, om deze teksten na te gaan, zal zien; dat op één keer na, steeds het volk Israël bedoeld wordt. Die éne keer is Rom. 9:6. In die tekst hebben we een woordspeling, die aan de norm echter niet te kort doét. Er staat: "Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn." De betekenis is: Niet allen, die uit de overwinnende Vader Jakob geboren zijn, zijn overwinnaars. Men ziet dat de naam in het geheel niet overgaat op de gelovigen, maar ook in de woordspeling tot Israël beperkt blijft.

KINDEREN ISRAELS IN HET N.T.
Deze term komt 14 maal voor in het N.T. en wel in Mt. 27:9; L. 1:16; Hand. 5:21; 7:23, 37: 9:15; 10-36; Rom. 9:27; 2 Cor. 3:7, 13; Heb. 11:22; Op. 2:14; 7:4; 21:12. De onderzoekende lezer ga ook deze teksten na. Hij zij zo consequent om de term in Op. 7:4 voor de letterlijke kinderen Israëls uit te leggen. De tekst luidt: "En ik hoorde het getal dergenen, die verzegeld waren, 144000 waren verzegeld uit alle geslachten Israëls." Zij, die menen, dat zij die 144000 verzegelden zijn, mogen inzien, dat hun mening zeer subjectief is; dat dit woord niet ons, maar Israël geldt. God heeft Zijn volk, dat Hij tevoren gekend heeft, niet verstoten. Hij knoopt de lijn met Israël weer aan in en door Jakobus' brief.

In De Openbaring vinden we daarvan de voortzetting. Niemand heeft het recht, om in de Kinderen Israëls iets anders te lezen, dan de Geest ons in het vorige geleerd heeft. Met een ander valt tevens de mening, dat Rome de grote Hoer, het grote Babylon is. Vele hedendaagse groepen menen dat. Noch de Kerk van de Reformatie, die in Rome Babylon ziet, noch de groepen, die in de ganse Christelijke Kerk Babylon zien, zijn consequent in de Schriftuitlegging. Geen van hun houdt tot het laatste toe vast, dat Kinderen Israëls letterlijk Jakobs nakroost is. Geen van hen zegt, dat De Openbaring geheel toekomstig is en voor Israël.

IN HET LAATST DER DAGEN.
We vinden deze term in de volgende teksten:

  • Gen. 49:1 "Daarna riep Jakob zijn zonen en hij zeide: Verzamelt u en ik zal u verkondigen, hetgeen u in de volgende dagen wedervaren zal." In het Hebreeuws staat hier dezelfde term, die op andere plaatsen vertaald is door: in de laatste dagen.

  • Num. 24:14 "Kom, ik (Bilaam) zal u (Balak) raad geven, en zeggen, wat dit volk u doen zal in de laatste dagen."

  • Deut. 4:30: "Wanneer gij in angst zult zijn, en u al deze dingen zullen treffen, in het laatst der dagen, dan zult gij wederkeren tot den Here, uw God en Zijner stem gehoorzaam zijn."

  • Deut. 31:29: "Want ik weet, dat gij het na mijn dood zekerlijk zult verderven en afwijken van den weg, dien ik u geboden heb; dan zal u dit kwaad in het laatste der dagen ontmoeten, wanneer gij zult gedaan hebben, dat kwaad is in de ogen des Heren, om Hem door het werk uwer handen tot toorn te verwekken."

  • Jes. 2:2 en Mich. 4:1: "En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het Huis des Heren zal vastgesteld zijn op de top van de bergen en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen en tot denzelven zullen toevloeien alle Heidenen."

  • Jes. 23:20 en 30:24: "Des Heren toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij zal gedaan hebben en tot Hij zal hebben daar gesteld de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen zult gij daarop met verstand letten."
  • Jer. 48:47: "... Maar in het laatste der dagen zal Ik Moabs gevangenis wenden."

  • Jer. 49:39: "Maar het zal geschieden in het laatste der dagen, dat Ik de gevangenis Elams wenden zal, spreekt de Here."

  • Ez. 38:16: "... in het laatste der dagen zal het geschieden, dat Ik u aanvoeren zal tegen Mijn Land." Die "u" is Gog.

  • Hos. 3:5: "Daarna zullen zich de Kinderen Israëls bekeren tot den Here hun God en zoeken David hun koning en zij zullen vrezende komen tot den Here hun God en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen."

  • Dan. 2:28: "Maar daar is een God in den hemel, Die verborgenheden openbaart. Die heeft den koning Nebukadnézar bekend gemaakt, wat geschieden zal in het laatste der dagen."

Wie deze teksten doorloopt, zal zien, dat deze term altijd betrekking heeft op de toekomst. Ook Gen. 49 is toekomstig en slaat niet op Israëls historie, zoals we die tot heden kennen. Vader Jakob ziet veel verder. De term wijst op een tussenruimte. Het laatste der dagen of de laatste dagen zijn meestal de laatste dagen van deze aioon, d.i. van deze wereldgang of eeuw. De term wijst met andere op profetische diepte, op perspectief.

HUIS DES HEREN.
De laatste term, die we behandelen zullen, is: "Huis des Heren". Veelvuldig komt hij voor, te vaak om aan te halen. Echter uitsluitend in het O.T., niet in het N.T. De eerste maal in Ex. 23:19, waar Israël geboden wordt de eerstelingen van de vruchten te brengen in het Huis des Heren Zijns Gods. Daaruit en uit vele andere teksten blijkt, dat het Huis des Heren de zichtbare woning van de Here was in het Land van Israël, waar men offerde en de drie grote feesten vierde.

Ons weer consequent houdend aan wat de H. S. ons leerde in Ex. 23:19, 34:26; Deut. 23:18; Joz. 6:24; Richt. 19:18; 1 Sam. 1:7, 24; 3:15; 2 Sam. 12:20; 1 Kon. 3:1; 6:1 e.a.. nemen we deze term "Huis des Heren" in Jes. 2:2 en Mich. 4:2 ook letterlijk op.

In Jes. komt hij voor in 2:2; 37:1, 14; 38:20, 22; 66:20.

In 37:1 en 14 gaat Hiskia op in het Huis des Heren, d.i. het letterlijk zichtbare Huis, de Tempel, in 38:20, 22 wordt ook de Tempel bedoeld. Zou Jes. 2:2 en 66:20 dan niet Gods zichtbare heiligdom zijn, dat eenmaal weer in Israël zal geplaatst zijn? Wij voor ons menen dat stellig. Op grond van de inspiratie. Als God "Huis des Heren" zegt, bedoelt Hij daarmee, wat Hij ons zelf reeds eerder daarvan leerde. In 2 Thess, wordt geleerd, dat de Antichristus zal zitten in de tempel Gods, waarin gesteld zal zijn de gruwel der verwoesting Mt. 24:15. Als Israël dus gedeeltelijk in zijn land terug is — door Zionisme b. v. — zal het zijn tempel weer opbouwen en deze zal door de Antichristus misbruikt worden voor zijn doeleinden. De tempel zal dan door Christus vervangen worden door een nieuw Huis des Heren. "Des Heren Spruit zal des Heren tempel bouwen", Zach. 6:92. Wij geloven in de letterlijke bouw van de tempel onder Messias' regering.

Huis des Heren komt in Ez. voor in 8:14, 16; 10:19; 11:1; 44:4, 5. Gaan we ook hier nog na, wat er onder verstaan wordt. Ez. 8:14 "En Hij bracht mij tot de deur van de poort van het Huis des Heren." Hier wordt de tempel mee bedoeld, zie vs. 3. Ez. 8:16 "En Hij bracht mij tot het binnenste voorhof van het Huis des Heren." Ook hier blijkt, dat de Tempel bedoeld is. Ez. 10:19 In deze tekst wordt beschreven, hoe de heerlijkheid van de God Israëls het Huis des Heren verlaat, zie vs. 18.

Ez. 11:1 handelt over dezelfde letterlijke Tempel.

Moeten we nu in Ez. 44:4, 5 aan een geestelijk "Huis des Heren" denken? Daar staat in vs. 4: "De heerlijkheid des Heren had het Huis des Heren vervuld" en in vs. 5 "... en hoor met uw oren alles, wat Ik met u spreken zal van alle inzettingen des Huizes des Heren."

Het gaat hier over de beschrijving van Ezechiëls Tempel, beter Tempelpaleis. Kan daar Israël iets anders onder verstaan dan de Tempel? Kan men met Ezechiëls eerste hoofdstukken voor zich, aan de gemeente van het Nieuwe Testament denken? Voor ons eist èn het gezag van de Schrift èn de consequentie van uitlegging, dat we èn in het begin èn in het eind van Ez. er de letterlijke tempel door aangeduid zien. Wel niet hetzelfde gebouw, maar toch de Tempel in de stad Jeruzalem, de eerste onder het Oude Verbond, de laatste onder het Nieuwe Verbond, dat met Israël gemaakt zal worden. Jes. 31.

In Zacharia dezelfde zaak. We vinden de term in hfdst. 8:9; 9.1:13; 14:20, 21.

In hfdst. 8:9 is sprake van het leggen van de grond voor het Huis des Heren, het bouwen van de Tempel. In 11:13 wordt de prijs; die men de Here waard achtte, in het, Huis des Heren geworpen. Letterlijk de Tempel. Maar als men nu komt tot hfdst. 14:20, 21, dan wil men dat gaan vergeestelijken. Vs 20: "De potten van het Huis des Heren" moeten dan iets anders dan letterlijke potten zijn. Wat geestelijke potten zijn, is ons onbekend en wat met geestelijke potten gedaan moet worden, evenzo. Vs. 21: "Er zal geen Kanaäniet meer zijn in het Huis des Heren" wil men geestelijk doen betekenen: Er zal geen zondaar meer verblijven in de Gemeente van Christus. Er staat echter bij "te dien dage" en dat verwijst naar de tijd van hfdst. 14:16. Wie vs. 21 vergeestelijkt, moet hetzelfde doen met het gehele hoofdstuk. Dan moet hij ook Christus' wederkomst vs. 3-4 geestelijk nemen. Maar dan is er geen letterlijke, werkelijke wederkomst. Met het een valt ook het ander.

Wij voor ons menen, dat Ezechiël en Zacharia parallel lopen en beide het in de laatste hoofdstukken hebben over de toekomstige Tempel, die des Heren Spruit zal bouwen, Zach. 6:12.

CONCORDANTE SCHRIFTSTUDIE.
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt voldoende, hoe wij de H. Schrift willen onderzoeken. Waar enigszins mogelijk, moet de maatstaf van de vergelijkende Schriftstudie gebruikt worden, Men raadplege dus volledige concordantiën, vergelijke alle gelijkluidende plaatsen, leze die ook in hun verband en late zich zo door de H. Geest leren.

Meer dan ooit is thans hernieuwd onderzoek nodig en moeten objektieve, d.i. buiten eigen mening liggende maatstaven gebruikt worden. Bij termen als wij noemden, is het licht de objectiviteit, de maatstaf van de Schrift, te handhaven. Bij werkwoorden moet het wortelbegrip opgespoord en het gebruik in alle teksten en in het verband onder het oog gezien worden. De H.S. is op zichzelf volmaakt. En het O.T. èn het N.T. vormen een geheel afgesloten geheel, dat organisch d.i. uit één geheel vormende delen is opgebouwd. Hoe meer de H. Geest het Woord der Schrift belicht, des te meer zal de Goddelijke bouw en organische geleding gezien en bewonderd worden. En tegelijk daarmee zal diezelfde Geest de individueele Toepasser zijn en de Schriftuurlijke Mystiek tot haar recht doen komen.

Te weinig is door de Reformatie de H.S. op deze wijze doorzocht. Vandaar dat de meeste dingen, indien al waar, onsamenhangend zijn. De Reformatie heeft ons niet de volle Schrift wedergegeven. Dat wordt thans min of meer bewust gevoeld. En waar men zich tot onderzoek zet, ziet men, dat de St. Vertaling vaak op vele plaatsen, die voor het heden van betekenis worden, onvolkomen is, hoe treffelijk ze ook voor die tijd was. Concordant onderzoek is onmisbaar. Een concordante vertaling moge onmogelijk zijn, toch kan er dieper op de wortelgedachten ingegaan worden en daarmee de traditionele opvatting of op hoger plan gebracht of gecorrigeerd worden. God geve daarvoor de arbeiders.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden