Inleiding tot de Verborgenheid
De Schrift is voor velen een gesloten boek, ook al wordt het trouw gelezen. Men weet er geen weg in, ziet er geen hoofdlijnen door lopen. De grondoorzaak is, dat men Israël uit het oog heeft verloren. Israël is de sleutel tot ontsluiting van Gods Woord en het middel om door te dringen tot de diepere waarheden ons gegeven bij monde van Paulus. Om deze sleutel in handen te krijgen, moet men beginnen de Schrift, waar mogelijk, letterlijk te nemen. dan zal men zien, dat het O.T. in hoofdzaak spreekt Israëls historie en toekomst. Tal van profetieën wijzen Israëls toekomstig herstel en grootheid aan onder Christus als Opperkoning. Die lijn van Israël wordt in de Evangeliën voortgezet. Velen menen, dat we hier tot iets geheel nieuws komen. Men vergeet daarbij, dat Christus een dienaar geworden is der Besnijdenis om de beloftenissen der vaderen te bevestigen, Rom. 15:8. Die vaderen zijn Israëls vaderen, Rom. 9:4. Christus kwam dus om Israëls beloften te bevestigen. De Heidenen zouden daarna delen in Gods heil, Rom. 15:9. Maar eerst in de tweede plaats. Israël had de voorrang. Christus werd allereerst tot hen gezonden. Hij was de Koning van het Koninkrijk der Hemelen. En dit Koninkrijk is de heerschappij van Israël over de koninkrijken der aarde, Dan. 2:44, 7:27. Zij zijn het volk der heiligen des Allerhoogste. Als inleiding tot de stukken over: "Om en over de Verborgenheid"
willen we in enkele artikelen aangeven, dat de Evangeliën handelen over Israël en dat er verschil is tussen het evangelie der Besnijdenis en Voorhuid. Alleen op deze wijze is Paulus' unieke roeping te verstaan. I. De Evangeliën en Israëls beloften Christus kwam niet allereerst om de "Kerk" te stichten. Hij Zelf getuigde, dat Hij niet gekomen was om de Wet of de Profeten te ontbinden maar om die te vervullen, Mt. 5:17. "Want voorwaar zeg Ik u, totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één titel van de Wet voorbijgaan totdat het alles zal zijn geschied". Paulus noemt Hem in Rom. 15:8 een dienaar der Besnijdenis. Eerst na Israël zouden de Heidenen komen; Rom. 15:9. " en de Heidenen God vanwege de barmhartigheid zouden verheerlijken". God zond Hem eerst tot Israël, om hen te zegenen, Hand. 3:26. Christus verbood Zijn discipelen te gaan op de weg der Heidenen of in enige stad der Samaritanen, zij moesten alleen gaan tot de verloren schapen van het Huis Israëls, Mt. 10:5,6. Aan hen moest gepredikt worden het Koninkrijk der Hemelen, vs. 7. Het is van belang nog nader op het Israëlitisch karakter der Evangeliën te wijzen. Mt. 1:1 opent die sfeer:"Het boek des geslachts van Jezus Christus, den Zoon van David, den Zoon van Abraham". Als Zoon van David erft Hij Davids troon, 2 Sam.7, Ps. 89, als Zoon van Abraham heeft Hij recht op het Land Kanaän, Gen. 12:7, 13:15, 17:8. De Wijzen vragen naar de geboren Koning der Joden, Mt. 2:2. De zending van Christus' apostelen betreft, zoals gezegd, uitsluitend Israël, 10:5-7. Elia komt om alles eenmaal weder op te richten, 17:12. En Elia was en is voor Israël, Mal. 4:5. Alleen voor hen die het Koninkrijk der Hemelen aannamen, kon Johannes als Elia aangemerkt worden, Mt. 17:11. Boven het kruis stond:"Jezus de Nazarener, de Koning der Joden, Mt. 27:37. Markus, hoewel meer de Knecht des Heren uitbeeldende, spreekt mede van het Koninkrijk van vader David, Mk 11:9, 10. Bij Lukas vinden we hetzelfde Israëlitisch karakter. De Heere wordt door de engel aangekondigd als Koning over het Huis Jakobs, 1:31-33. Huis Jakobs wijst in het O.T. steeds Jakobs natuurlijke nakomelingen aan. Zie Gen. 46:27; Ex. 19:3; Jes. 14:1 e.a. Aan Christus wordt de troon van Zijn vader David gegeven, 1:32. Maria zingt over het opnemen van Israël, Zijn knecht, 1:54, Zacharias spreekt van het oprichten van een hoorn der zaligheid (d.i. macht ter behoudenis) in het Huis Davids, 1:69, een verlossing van "onze", d.i. Israëls vijanden, van een gedenken aan Zijn heilig verbond, van de eed aan Abraham gedaan, van het geven van kennis der zonden aan Zijn volk, Israël, 1:68-80. Simeon lofzingt over de heerlijkheid van "Uw volk Israël", 2:32. "Hij zelf verwachtte de vertroosting Israëls, 2:25. Anna sprak tot allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten, 2:38. De Emmaüsgangers verwachtten de verlossing van Israël, 24:21. En Christus Zelf zei, dat Hij door lijden tot Zijn heerlijkheid moest ingaan. Dat is de heerlijkheid die Hij zal hebben op de troon Zijner heerlijkheid, Mt. 25:31, op de troon van Zijn vader David. Thans zit Hij in de heerlijkheid des Vaders, zie Op. 3:21. Johannes is eveneens Israëlitisch. Nathanaël ziet Christus als Koning Israëls, 1:50. Nikodemus moest de dingen die de Heere sprak, weten, 3:10. Hoe kon dat, als de Heere niet voortzetten en uitwerkte wat het O.T. leerde? De Heere doelde op het geestelijke en nationale herstel. Zie Ez. 36. Velen uit Israël menen, dat Hij de Christus is, 7:41. Die komen zou uit het zaad Davids, vs 42. Christus verwijst naar het leven der toekomende eeuw, dat Hij geven kan en belooft daarin hetzelfde, als wat de Heere deed in Gen. 13:15. Hij spreekt van het Herder zijn, hfdst. 10 waar Ezechiël ook over spreekt, Ez. 34. Al deze en nog meer trekken tonen aan, dat Christus werkelijk een dienaar der Besnijdenis was. Hij kwam tot het Zijne, tot Zijn volk Israël om hen te brengen uit het dienstknecht-zijn tot het zoon-zijn, uit de toestand van een kind (die in het begin niet verschilt van die van een dienstknecht, Gal. 4:1) tot de staat van een zoon. Dit is de betekenis van de term: "aanneming tot kinderen" (letterlijk: het stellen in de zoonstand) Rom. 9:4, wat God met Israël voor had. Het "mijn evangelie" van Paulus is een aparte lijn waarlangs God naast Israël werkte. Het is de uitwerking van een voor Israëlitische bedeling en vervat de Abrahamietische beloften, waarvan het een deel uitmaakt. De belofte echter zelf is rijker. God is veelvoudig in zegening. Om Paulus' evangelie te verstaan, moet men het nationale van Jood en Heiden laten vallen en opklimmen tot het bovennationale wat positie betreft. In Christus is noch Jood noch Griek, Gal. 3:28. Zij die tot deze groep behoren, worden gesteld tot zegen voor de volken, Gal. 3:8. Vanzelf staan zij er dan boven. Uit een en ander blijkt het verschil met Christus' bediening op aarde voor Israël. Hij kwam tot het zijne, de Zijnen namen Hem niet aan. Ook niet na de Pinksterdag. Nu begint God langs een nieuwe lijn te werken, die reeds vroeger in beginsel aanwezig was, maar die nu ten volle doorgetrokken wordt in door Paulus' bediening en waarvan de voorzetting gevonden wordt in een bijzondere, later geopenbaarde, verborgenheid. Hiervoor zie men de stukken over: "Om en over de Verborgenheid"
II. Het Evangelie des Koninkrijks Allerwegen wil men "het evangelie", de goede tijding, verkondigen. Zonder te weten, dat hét evangelie niet bestaat maar er slechts evangeliën zijn. Men moet steeds vragen: Wèlk evangelie moet gebracht worden. Eén der evangeliën is het Evangelie des Konings. Deze term vindt men slechts drie maal, n.l. Mt. 4:23, 9:35 en 24:14. Dus uitsluiten in Mattheus. Welke inhoud heeft nu dit evangelie? Deze, dat God aan Israël het koninkrijk dat er vroeger was onder David en Salomo, nog heerlijker en tevens blijvend wil oprichten aan datzelfde volk Israël. Een der duidelijkste voorzeggingen daarvoor vindt men in Dan. 2:44:
Zo ook Dan. 7:27
Dat was en is nog het goede nieuws voor Israël. Dat geldt niet voor de "Kerk". Deze kan zich niet anders dan daarover verblijden omdat het God is Die dit laat verkondigen en het elk schepsel past, niet alleen Zijn daden goed te keuren, maar er zich ook over te verblijden. Te meer waar dit de vrede op aarde zal brengen. In de dagen van Johannes de Doper was het Koninkrijk der Hemelen nabij gekomen. En wel door de geboorte en de presentering van de Koning. Zijn heraut leidde Hem in bij Israël. Ja meer, de Koning Zelf kondigt het koninkrijk aan. Een stuk van Zijn vernedering. Welk aards vorst toch kondigt zijn eigen komst aan in zijn rijk of gewest? En toch moest de Heere dat doen omdat Zijn voorloper gevangen gezet werd. Wat was de inhoud van Christus prediking? Het O.T. Een korte beschrijving er van geeft Lukas in hfdst. 4:17-21. Hier vindt men een citaat uit Jes. 61:1 en 2a. Dan zegt de Heere:"Heden is deze Schrift in uw oren vervuld. "Had Israël in Hem de Beloofde der vaderen gezien, dan had ook het volgende kunnen plaats hebben, de dag der wrake, een jaar der vergelding om Sions twistzaak, Jes. 34:8. Het is Israëls eigen schuld dat het onder de macht der Heidenen gebleven is: het verwierp de van God Gezondene. En te groter is zijn schuld waar Christus het land doorging, goed doende:"En Jezus omging geheel Galilea lerende in hun synagogen en predikende het evangelie des Koninkrijks en genezende alle ziekte en kwaal onder het volk" Mt. 4:23. 9:35. Al de genezingen wijzen er op, welke toestand er intreden zou als het Koninkrijk werd opgericht. "Alsdan zullen der blinden ogen opengedaan worden en der doven oren zullen geopend worden. Alsdan zal de kreupele springen als een hert en de tong des stommen zal juichen...", Jes. 35:6. De Heere wijst de discipelen van Johannes daarop, Mt. 11:5. Men lette er op, dat Jes. 35 spreekt van het eerst ter wraak komen met de vergelding Gods, "Hij zal komen en ulieden verlossen", Jes. 35:4. De Heere wilde Israël dus verlossen van al zijn vijanden, Luk. 1:68, 71-75 en Zijn volk rust en vrede, genezing en heil geven. Dat was de goede tijding voor Israël. Israël verwierp zijn Vorst. Het bleef daarom in de macht der vijanden. Ook omdat het andermaal de verhoogde Vorst niet wilde aan nemen. Daarom sneed God zijn lijn af. Voor immer? Het ware verdiend geweest. Dan - God is rijk in barmhartigheid. Wat voorzegt de Vorst:
Het einde is het einder van deze eeuw, Gr.: aioon, onjuist vertaald door wereld; Zie Mt. 24:3, 6. Dat wordt de goede tijding voor het weder in gunst aangenomen wordend volk als de tijd der verharding ophoudt, als het zich tot de Heere bekeert. Paulus leert ons het volgende:"Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij, (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan", Rom. 11:25. "Doch zo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen", 2 Cor. 3:16. Het Evangelie des Koninkrijks zal dus andermaal gepredikt worden. In de gehele wereld. Ook dit wordt verkeerd verstaan. Men meent dat het evangelie der behoudenis eerst in de gehele wereld moet gepredikt worden vóór Christus komt. Het Griekse woord, door wereld vertaald, is oikoumenè, wat betekent: beschaafde, geordende wereld der volken, bijzonder die rondom Israël zijn gelegen. Er staat niet, dat die volken dat evangelie zullen aannemen, er staat, dat het zal zijn tot een getuigenis voor alle volken. Israëls gelovigen zullen weer gaan prediken, dat de Here zegt:"Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion den berg Mijner heiligheid", Ps. 2:6. En verder:"Nu dan gij koningen, handelt verstandiglijk, laat u tuchtigen gij rechters der aarde, dient den Here met vreze en verheugt u met beving", vs. 10,11. Veel wordt er gesproken over het Koninkrijk der Hemelen, veel over het "het evangelie brengen". Men houdt in het oog, dat het Koninkrijk der Hemelen een rijk op aarde is, Israëls heerschappij over de volken en dat onder Christus als grote Davidszon, aan Wie God dit krachtens het Davidisch verbond (2 Sam. 7) beloofd heeft. Deze goede tijding zal Israël eenmaal mede horen en aanvaarden.
III. Het Evangelie der Voorhuid en dat der Besnijdenis In Gal. 2:7 staan de opmerkelijke woorden: "Maar daaren-tegen, als zij zagen dat mij het evangelie der voorhuid toebetrouwd was, gelijk aan Petrus dat der besnijdenis". We leren hieruit, dat Paulus' goede tijding die hij predikte heet: het Evangelie der Voorhuid (d.i. der Heidenen) en Petrus' boodschap het Evangelie der Besnijdenis, (d.i. de Joden, Israël). De vraag is nu: Zijn dat Evangeliën met gelijke inhoud, predikte Paulus hetzelfde als Petrus? Wat het Evangelie der Besnijdenis is, kan men vinden in onze vorige uiteenzetting: Het Evangelie des Koninkrijks. 't Is een blijmare voor Israël. Na Christus' opstanding is de prediking van dit evangelie voortgezet. Dat blijkt uit Hebr. 2:3 en 4:
Men ziet hieruit, dat wat Christus begonnen heeft, voortgezet is door de apostelen die Hij, op aarde zijnde, geroepen heeft. God gaf medegetuigenis door de Pinkstergaven. Het Evangelie des Koninkrijks werd dus voortgezet, alleen het aantal wonderen en tekenen nam toe. Dit had de Here Jezus dan ook beloofd. "Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden, die in Mij gelooft, de weken die Ik doe, zal hij ook doen, en zal meerdere doen dan deze want Ik ga henen tot Mijn Vader", Joh. 14:12: De Here voorzei dus Zijn discipelen, dat zij nog meerder werken, d.i. meerder in aantal, zouden doen, want Zijn wondertekenen op aarde hielden op nu Hij naar de Vader ging en zij bleven langer jaren arbeiden dan Hij. Het Evangelie des Koninkrijks werd dus voortgezet en er werd gesmaakt" Het goede Woord Gods en de krachten der toekomende eeuw". Hebr. 6:5. Had het Evangelie der Voorhuid nu dezelfde inhoud? Laat ons deze vraag niet verwarren met een andere, n.l. deze: Geschiedde er door Paulus' hand ook wonderen en tekenen en krachten en hadden andere ook veel dingen gemeen met Israël? Dit laatste moet volmondig toegegeven worden. Barnabas en Paulus verhaalden te Jeruzalem, "wat grote tekenen en wonderen God door hen onder de Heidenen gedaan had", Hand. 15:12. En Paulus kon dan de Corinthiërs schrijven, dat het hun aan geen gave ontbrak, 1 Cor. 1:7 en aan de Galatieërs:"want Die in Petrus krachtiglijk werkte tot het apostelschap der Besnijdenis, Die werkte ook krachtiglijk in mij onder de Heidenen", Gal. 2:8. In Corinthe en andere gemeenten had men allerlei gaven, zie 1 Cor. 12:8-10. Met der erkenning dezer feiten is evenwel de eerste vraag nog niet beantwoord. Dat de Heidenen ook die gaven kregen was om Israël tot jaloersheid te verwekken. De gaven waren dus niet om het verschil tussen Jood en Heiden uit te wissen, maar in stand te houden. Israël moest er door geprikkeld worden om zijn roeping op te volgen. Door hun misdaad (niet: val zoals de St. Vert. zegt) n.l. om het heil gepredikt door de apostelen der Besnijdenis niet te aanvaarden, is de zaligheid de Heidenen geworden om hen tot jaloersheid te verwekken, Rom. 11:11. We komen nu tot de beantwoording der eerste vraag: Had het Evangelie der Voorhuid dezelfde inhoud als dat der Besnijdenis? Deze vraag is eenvoudig voor hen, die duidelijk gezien hebben, wat het Evangelie des Koninkrijks is. N.l. de prediking dat God op aarde een rijk wil oprichten, waarin Israël een priesterlijk koninkrijk is, dat heerst over de Volken en hen tot God leidt, dat zijn middelpunt heeft in Jeruzalem, de stad des groten Konings, Mt. 5:35, zijn gebied in Kanaän en tot Koning Davids grote Zoon, Jezus Christus, de Koning der Joden, de Koning Israëls. Dàt Evangelie nu was wel een goede boodschap voor Israël en zijdelings ook voor de Heidenen, daar zij gezegd zouden en zullen worden in en door Israël, maar is toch niet het Evangelie der Voorhuid dat God aan Paulus toebetrouwd heeft. Paulus zegt, dat hij het Evangelie dat hij predikte onder de Heidenen aan de apostelen en anderen voorstelde d.i. aan hun oordeel onderwierp, Gal. 2:2. Hoe kon dat hetzelfde zijn als het hun eerst uiteengezet moest worden? Dan had hij eenvoudig kunnen zeggen: Ik predik hetzelfde als gij. Nu was dat niet het geval. Paulus zei dan ook, dat hij het niet van een mens ontvangen had of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus, Gal. 1:12. Het was het Evangelie der genade van Christus, 1:6 en had tot inhoud, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, "2:16, dat zij die uit het geloof zijn, gezegend worden met den gelovigen Abraham:, 3:9. Het Evangelie der Voorhuid vindt men vooral uitgewerkt in de Brief aan de Romeinen. Deze spreekt van geen koninkrijk voor Israël, maar van openbaring der kinderen (Gr.:zonen) Gods voor de zuchtende schepping (niet schepsel) tot bevrijding uit de dienstbaarheid, Rom. 8:19-21. Dit is een hoger sfeer van zegening. Evangelie der Besnijdenis en der Voorhuid verschillen dus.
IV. Het Evangelie der Voorhuid "Mijn Evangelie" De grote verwarring in de Christenheid en in het Christendom is gevolg van het niet onderscheiden van het tweeërlei evangelie dat ons genoemd wordt in Gal. 2:7. De oorzaak (die tevens weer gevolg is) is, dat men de sleutel tot de Schrift is kwijtgeraakt. Die sleutel is Israël. Evenmin als iemand in zijn gesloten huis kan komen zonder huissleutel, evenmin kan de Schrift geopend worden zonder het inzicht dat Israël het onderwerp is van het grootste gedeelte van Gods Woord. Zes zevenden der Schriften handelen over dit volk. Ze spreken van zijn historie, van zijn val en ook van zijn wederaanneming, voorzover dat nodig is om er kennis van te nemen. Waar nu Israëls herstel al spoedig geloochend is geworden in de Oude Christelijke Kerk, daar is de sleutel der Schriftuitlegging zoek geraakt. Het gevolg is geweest, dat men de inhoud der verschillende evangeliën niet verstaan heeft en dit heeft weer tot gevolg gehad, dat men alles dooreengemengd heeft. Zoo is een onontwarbaar theologisch kluwen ontstaan waar geen begin noch eind aan te vinden is. De Schrift spreekt van meer dan één evangelie, meer dan één goede tijding. God Die rijk is in barmhartigheid, is niet eenvormig in Zijn goede tijdingen. Bijzonder Paulus is de man, die Hij veel toebetrouwd heeft. Hij was Hem een uitverkoren vat in velerlei opzicht. Paulus heeft Gods roeping duidelijk verstaan en noemt de hem toevertrouwde goede tijding voor zijn eerste bedeling:"Mijn evangelie", Rom. 2:16, 16:25, het evangelie Zijns (Gods) Zoons, 1:9, dat der genade van Christus, Gal. 1:6, het evangelie der Voorhuid, 2:7. We merkten in onze vorige uiteenzetting reeds op, dat dit evangelie in een andere sfeer plaatst dan die van Israël. Aan Israël wordt gepredikt, dat God een andere Profeet zou verwekken, groter dan Mozes, naar Hem moest men horen, Hand. 3:22; wie Hem niet hoorde, zou uitgeroeid worden uit het volk, vs. 23. Hun werd er op gewezen, dat zij kinderen de profeten waren en van het verbond dat God met de vaderen opgericht had om in hen alle geslachten der aarde te zegenen, 3:25; Christus wordt voorgesteld als Davids grote Zoon, 2:25-36, Hij is de Wederoprichter der dingen die God voorzegd heeft in de profeten, 3:21. Dit alles beperkt Hem tot Israël. Hiervan was de Heiden vreemdeling. In het Evangelie der Voorhuid geeft God wat anders. Hierin opent Hij een hogere sfeer. De belofte hiervoor was reeds aan Abraham gegeven in Gen. 15:5 en 6: Uw zaad als de sterren des hemels, het geloof gerekend tot rechtvaardigheid. Dit is de korte inhoud ervan. Het erfdeel is nu niet alleen het Land Kanaän of zelfs de aarde, maar ook de hemelen, Gods rijke schepping boven ons met z'n wondere geheimen en grote krachten. En dit wordt niet gegeven krachtens enige voorrang zoals aan Israël het Koninkrijk op aarde, maar krachtens geloof in Christus als Zoon Gods. Dit is geen sfeer om, maar boven Israël; niet in, maar boven de Besnijdenis, Rom. 4:10. De beloften daarvoor liggen niet in de wet, maar zijn door de rechtvaardiging des geloofs, Rom. 4:13. In deze sfeer is men erfgenaam Gods en mede-erfgenaam met Christus, Rom. 8:17; niet met Hem als Davids zon, maar als Gods Zoon, 8:29. Die de Eerstgeborene is onder vele broederen. Eerstgeborene n.l. uit de doden, vs. 34. Paulus' evangelie heeft tot inhoud de genadewerkingen die voortvloeien uit de dood en opstanding van Christus. Deze zijn in hun werking eerst door zijn evangelie openbaar geworden. Voor Israël was Christus' dood een verlossing van de vloek der wet, voor de Heiden wordt hij een positieve zegen daar Christus juist door Zijn dood en opstanding de weg baant tot het plaatsen in de hogere sfeer. Men ziet zo hoe Paulus' evangelie Israëls sfeer niet opheft maar bevestigt. Het is niet zo dat het heil van Israël nu universeel (wereldwijd) is geworden, dat de Kerk die in Israël in nationale windselen heet te liggen, nu vrij maakt en wereldkerk doet worden, dat Israëls sfeer een tussenbedeling is om tot het wereldheil te komen. Het is zo, dat God in Paulus een nieuwe sfeer opent waarvan Hij aan Abraham reeds perspectief gegeven heeft, die Hij in Jozefs positie voorafschaduwde en waartoe in de geest de afzonderlijke gelovige in het O.T. wel opgeklommen is, maar waarvan het toch voorbehouden was die eerst door Paulus te doen bekendmaken aan de Heidenen zonder Israël daarmee te verwerpen of de roeping van dat volk ongedaan te maken. Dit is niet verstaan noch door de Jood, noch door de Kerk. De Jood kon het niet verdragen dat de Heiden gaven kreeg en verstond niet dat het was om hem verder te leiden. De Kerk heeft het niet verstaan, omdat zij deed wat Paulus reeds voorzag: roemen tegen de afgehouwen takken. God heeft de Jood tijdelijk terzijde gezet, Hij zou de ingeënte takken ook niet sparen, Rom. 11:20, 21. Ze zijn reeds afgehouwen, alleen zijn zij nog niet ten volle verdord, omdat god de vrucht er van wil inzamelen. De takken, de uitwendige vormen, worden verworpen. Het Christendom zal verdorren. Mede volgens Paulus' evangelie.
|