De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk II
Voorwerpen van Aanbidding

Deel I
Drieëenheid in eenheid



Indien er deze algemene overeenstemming is tussen het systeem van Babylon en Rome, dan stelt men zich de vraag: "Houdt de overeenkomst hier op?" Het antwoord hierop is: "Absoluut niet". Indien we slechts de oude Babylonische mysteries gaan vergelijken met het systeem van Rome, dan zullen we zien hoeveel het ene bij het andere is gaan lenen. Deze mysteries waren lange tijd in donkere wolken gehuld, maar nu begint die duisternis weg te trekken. Een ieder die zich de minste moeite heeft getroost om de Griekse, Egyptische, Fenisische of Romeinse iteratuur te lezen, weet welke plaats de mysteries in deze landen innamen, en dat onkanks de plaatselijke verschillen, deze mysteries uit de verschillende landen in elk wezenlijk opzicht dezelfde waren. Welnu, net zoals de woorden van Jeremia, die we reeds hebben aangehaald, ons aantonen dat Babylon de oorspronkelijke bron was van waaruit al deze systemen van afgoderij zijn uitgezwermd, zo hebben ook de bewijsvoeringen van de meest vooraanstaande historici, op zuivere historische gronden, tot dezelfde gevolgtrekking geleid. (1)

Zonaras (2) leert ons dat de getuigenissen van oude auteurs, die hij had geraadpleegd, tot het resultaat leiden waarover wij het hier hebben. In verband met rekenkunde en astronomie zegt hij: "Er wordt verteld dat deze twee wetenschappen van de Chaldeeën op de Egyptenaren werden overgedragen en van deze laatsten op de Grieken".

Indien de Egyptenaren en de Grieken van de Chaldeeën de rekenkunde en de astronomie hebben overgenomen, en dit op het moment dat deze wetenschappen heilig waren in Chaldea en het monopolie waren van de priesters, dan toont dit in voldoende mate aan dat zij hun religie vanuit dezelfde bron hebben afgeleid. Zowel Bunsen als Layard zijn bij hun onderzoekingen tot dezelfde bevinding gekomen. De verklaring van Bunsen is dat het religieuze systeem van Egypte van Azië kwam, "en van het eerste rijk van Babel." (3) Layard op zijn beurt, alhoewel hij het systeem van de Chaldese Wijzen op een gunstiger manier beschouwt dan mijns inziens de feiten van de geschiedenis rechtvaardigen, zegt over dat systeem: "Het is overduidelijk dat deze primitieve aanbidding terug te brengen is tot een vroege datum, en wij hebben het tweevoudige bewijs van zowel de gewijde als de profane geschiedenis, dat zij haar oorsprong vond bij de bewoners van de Assyrische vlakten. Men gaf haar het etiket van 'volmaaktheid' en men geloofde dat ze de oudste van de religieuze systemen was, zelfs voorafgaand aan dit van de Egyptenaren (Egyptüs vero antiquiores esse MAGOS Aristoteles nuctor est in primo de Philosophia libro. Theopompi Frag.)". (4)

Hij voegt hier aan toe: "De overeenkomst van vele Assyrische leerstellingen met deze van Egypte wordt tevens aangetoond door Prophyrus en Clemens"; en in verband met hetzelfde onderwerp citeert hij de volgende passage van Birch over de cilinders en monumenten van Babylon: "De tekens van de Dierenriem ... tonen ondubbelzinnig aan dat de Grieken hun begrippen en schikkingen van de Dierenriem (en bijgevolg ook hun mythologie die erin verweven was) afleidden van de Chaldeeën. De identiteit van Nimrod met het sterrenbeeld Orion kan niet genegeerd worden." (5)

Ook in zijn geleerd werk over de Eleusische mysteries, komt Ouvaroff tot dezelfde conclusie. Na het feit te hebben aangehaald dat de Egyptische priesters de eer voor zich opeisen van het inbrengen van de eerste elementen van het polytheïsme bij de Grieken, besluit hij aldus: "Deze positieve feiten zouden mogen volstaan als bewijs, zelfs zonder de overeenstemming van ideeën, dat de mysteries die in Griekenland werden overgeplant, en daar verenigd werden met een zeker aantal plaatselijke begrippen, nooit het karakter verloren van hun oorsprong, die teruggaat tot de bakermat van de morele en religieuze ideeën van de wereld. Al deze afzonderlijke feiten komen terug tot dat vruchtbare beginsel dat in het Oosten het centrum van wetenschap en beschaving plaatst." (6)

Indien we dus het bewijs hebben dat Egypte en Griekenland hun godsdienst van Babylon hebben overgenomen, dan hebben we het gelijkaardige bewijs dat het Religieuze systeem van de Feniciërs uit dezelfde bron kwam. Marobius toont aan dat het onderscheiden karakter van de Fenicische afgoderij geïmporteerd moet zijn geweest vanuit Assyrië, wat voor de klassieke schrijvers ook Babylon omvatte. "De aanbidding van de Architische Venus," zegt hij, "gedijde eertijds zowel onder de Assyriërs als dat nu het geval is onder de Feniciërs". (7)

Om nu de overeenkomst te bewijzen tussen de systemen van het oude Babylon en het pauselijke Rome, dienen we slechts na te gaan in hoeverre het systeem van het pausdom gelijkenis vertoont met het systeem dat gevestigd is in deze Babylonische mysteries. Bij de uitvoering van zo'n onderzoek zijn er aanzienlijke moeilijkheden te overbruggen; want net zoals in de geologie het onmogelijk is op elke plaats de diepe lagen te bereiken die zich onder het aardoppervlak bevinden, zo dienen ook wij niet te verwachten dat in elk land een volledig en harmonieus verslag zal gevonden worden van het gevestigde systeem aldaar. Maar nochtans, zoals de geoloog in staat is met een wonderlijke zekerheid vaststellingen te doen over de volgorde en de algemene inhoud van de verschillende aardlagen, door het onderzoeken van de inhoud van een kloof hier, een heuvel daar, en elders de verschillende aspecten van het oppervlak zelf, zo is het ook met de Chaldeeuwse mysteries. Datgene wat ontbreekt in het ene land wordt door het andere toegevoegd; en hetgeen in verschillende richtingen opduikt, bepaalt noodzakelijkerwijs het karakter van vele dingen die niet onmiddellijk aan het daglicht treden. Wanneer we dan de toegestane eenheid en het Babylonische karakter van de oude mysteries van Egypte, Griekenland, Fenicië en Rome als sleutel nemen die ons moet leiden in ons onderzoek, laten we dan stap voor stap de leerstelling en de praktijk vergelijken van de twee Babylons, het Babylon van het Oude en het Babylon van het Nieuwe Testament.

In de eerste plaats bemerken we dan de identiteit van de "voorwerpen van aanbidding" in Babylon en Rome. Net zoals de moderne Rooms Katholieken, erkenden de oude Babyloniërs formeel de eenheid van de godheid; en terwijl ze een ontelbaar aantal mindere godheden aanbaden, die volgens hun zeggen een zekere invloed hadden op het lot van de mens, erkenden zij duidelijk dat er Eén oneindige en Almachtige Schepper was, hoog verheven boven alle anderen. (8) Het merendeel van de andere natiën deed hetzelfde. "In de vroege eeuwen van de mensheid", zegt Wilkinson in zijn 'Oude Egyptenaren', "was het schijnbaar het universeel geloof dat er een almachtige godheid bestond, die alle dingen had geschapen; en de traditie leerde de mensen dezelfde begrippen over dit onderwerp, dewelke in latere tijden door alle beschaafde volkeren werden aangenomen." (9) "De Gotische religie" zegt Mallet, "leerde het bestaan van een opperste God, meester van het universum, aan wie alle dingen onderworpen en gehoorzaam waren." - (Tacitus de Morib. Germ.)

De oude IJslandse mythologie noemt hem "de bewerker van alles wat bestaat, het eeuwige, levende en ontzagwekkende Wezen; degene die de verborgen dingen onderzoekt, het Wezen dat nooit verandert." Zij schreef aan deze godheid "een oneindige macht, een grenzeloze kennis en een onvervalste rechtvaardigheid" toe. (10) We hebben er ook de bewijzen van dat dit het geloof was van de oude Hindoestaan. Alhoewel het moderne Hindoeisme miljoenen goden erkent, tonen de Indische heilige boeken dat het oorspronkelijk helemaal anders was. Majoor Moor, sprekend over Brahma, de opperste god van de Hindoes, zegt: "Van Hem wiens heerlijkheid zo groot is, is er geen beeld." (Veda) Hij "verlicht eenieder, verheugt eenieder, van hem komen alle dingen; hij is degene die hen die geboren worden laat leven, en tot wie alles moet terugkeren." (Veda) (11) In de "Raadsbesluiten van Manou" wordt hij gekarakteriseerd als "Degene die alleen de geest kan waarnemen; van wie het wezen ontgaat aan de uitwendige organen, die geen zichtbare delen heeft, ... die bestaat tot in alle eeuwigheid ... de ziel van alle wezens, degene die door geen wezen kan begrepen worden." (12) In deze passages zijn er enkele sporen van pantheïsme; de taal zelf getuigt echter van een veel zuiverder geloof dat onder de Hindoes heeft bestaan.

De Hindoes hadden niet alleen verheven ideeën over de natuurlijke volmaaktheden van God, maar er zijn bewijzen dat zij goed op de hoogte waren van het goedgunstige karakter van God, zoals dit zich openbaarde in zijn relaties met een verloren en schuldige wereld. Dit komt duidelijk naar voren in de naam Brahm, die zij aan de ene oneindige en eeuwige God toekenden. Men heeft al vele onbevredigende gissingen gedaan in verband met de betekenis van deze naam; maar indien men de verschillende uiteenzettingen die verband houden met Brahm zorgvuldig beschouwt, dan wordt het duidelijk dat de naam Brahm niets anders is dan het Hebreeuwse Rahm met de digamma als prefix, hetgeen zeer algemeen is voor woorden in het Sanskriet die van het Hebreeuws of het Chaldeeuws zijn afgeleid. Rahm in het Hebreeuws betekent "de barmhartige of het medelijden hebbende". (13) Maar Rahm betekent ook de schoot (14) of de ingewanden (15), als de zetel van het medelijden.

Welnu zulk een taal die we toegepast vinden op Brahm, de ene opperste God, kan niet te verklaren zijn dan op de veronderstelling dat Brahm dezelfde betekenis had als het Hebreeuwse Rahm. Alzo zien we dat de god Krisma, in één van de heilige boeken van de Hindoes, de volgende woorden gebruikt, als hij zijn verheven waardigheid, zijn goddelijkheid en zijn identiteit met de Allerhoogste bevestigt: "De grote Brahm is mijn schoot, waarin ik mijn foetus plaats, en waaruit alle dingen zijn voortgekomen. De grote Brahm is de schoot van alle verschillende vormen die ontvangen zijn in elke natuurlijke schoot." (16) Hoe zou men ooit zo'n taal toegepast kunnen hebben op "de Allerhoogste Brahm, de heiligste, de hoogste God, het goddelijk wezen voor alle andere goden; zonder geboorte, de machtige Heer, God der goden, de universele Heer," (17) behalve door de overeenkomst tussen Rahm "de schoot" en Rahm "de barmhartige"? Hier vinden we dan dat Brahm juist dezelfde is als "Er-Rahman", "de geheel-barmhartige" - een titel die de Turken van toepassing brengen op de Allerhoogste, en waarvan de Hindoes, ondanks hun huidig diep religieus verval, ooit hadden geweten dat "de heiligste, hoogste God" ook "de God van barmhartigheid" is, met andere woorden, dat hij "een rechtvaardige God is en een Heiland". (18)

Wanneer we de interpretatie van de naam Brahm verder uitdiepen, dan zien we hoe nauwkeurig hun kennis over de schepping overeenstemde met het verslag over het ontstaan van alle dingen, zoals we dat in Genesis terugvinden. Van de Brahmanen is algemeen bekend dat zij, ten einde zichzelf te verheffen als een priesterlijke, half-goddelijke kaste, voor wie alle anderen dienden neer te buigen, gedurende vele eeuwen de mening waren toegedaan dat, terwijl de andere kasten uit de armen, het lichaam en de voeten van Brahma waren voortgekomen dat wil zeggen uit het zichtbare representatief en uit de manifestatie van de onzichtbare Brahm - zij alleen waren ontstaan uit de mond van de scheppende God. Nu vinden we in hun heilige boeken verklaringen die bewijzen dat vroeger een heel andere leerstelling werd onderwezen. Aldus wordt in één van de Veda's, ten aanzien van Brahma, uitdrukkelijk vermeld, dat "alle dingen uit zijn mond zijn geschapen". (19)

In deze passage heeft men de aangelegenheid getracht te verdonkermanen; maar indien men ze benadert vanuit de betekenis van de naam Brahm, welke we reeds hebben gegeven, wie kan dan twijfelen aan de juiste betekenis van deze passage, alhoewel ze tegengesteld is aan de hooghartige exclusieve aanmatigingen van de Brahmanen? Het betekent klaarblijkelijk dat Degene die sinds de val aan de mens was geopenbaard als de "barmhartige (20) en goedgunstige" (Ex.34:6), terzelfder tijd gekend werd als de Almachtige, die in het begin "sprak en het was er", "Hij gebood en het stond er", die alle dingen tot bestaan bracht door het "woord Zijner kracht." Na datgene wat nu is gezegd, kan een ieder, die de "Asiatic Researcher" (vol. VII p.293) raadpleegt, zien dat het grotendeels ten gevolge van een valse verdraaiing van deze goddelijke titel van de ene levende en ware God is. Een titel die voor zondige mensen zo dierbaar had moeten zijn dat zij verheven zou zijn boven alle vervalsing. (21)

De Babylonische erkenning van de goddelijke eenheid was zo volkomen afgodisch, dat Jehova, de levende God, zijn eigen volk streng veroordeelde er enige steun aan te verlenen: "Zij die zich heiligen en reinigen in de hoven volgens het ritueel van de Enige, (22) die zwijnevlees eten en het verfoeilijke, zelfs muizen, zij zullen allen tezamen omkomen". Jer.66:17) In de eenheid van die enige god van de Babyloniers, waren er drie personen, en om die leerstelling van de Drieëenheid symbolisch weer te geven gebruikten zij, zoals de ontdekkingen van Layard aantonen, de gelijkzijdige driehoek, net zoals men wel weet, dit ook gedaan wordt door de roomse kerk tot op deze dag. (23) In beide gevallen is zulk een vergelijking beslist beledigend voor de Eeuwige Koning, en is ze volkomen geschikt om de geest te verderven van degenen die het overpeinzen, of er geen gelijkenis bestaat of zou kunnen bestaan tussen zulk een figuur en Degene Die heeft gezegd:

"En met wie kunt gijlieden God vergelijken, en welke gelijkenis zult gij naast hem plaatsen?" (Jes.40:18)

In sommige kerken van het pausdom, zoals bv. in het klooster van de zogenoemde Trinitariërs van Madrid, bevindt zich een beeld van de drieënige god, met drie hoofden en één lichaam. (24) De Babyloniërs hadden iets soortgelijks. Mr. Layard geeft een afbeelding weer, in zijn laatste werk, van zo'n drieënige godheid, die werd aanbeden in het oude Assyrië. (25) (Fig.3).

De begeleidende gravure (Fig.4) van een andere godheid, die werd aanbeden door de heidenen van Siberië, is ontleend aan een medaille aan het keizerlijke kabinet van St. Petersburg, en die weergegeven wordt in "Jafeth" van Parson. (26)

De drie hoofden worden in Layards voorbeeld anders geschikt, maar beide hebben ongetwijfeld de bedoeling dezelfde grote waarheid symbolisch weer te geven met betrekking tot dat verheven mysterie van ons geloof, alhoewel al deze voorstellingen van de Drieëenheid noodzakelijkerwijs en volkomen de opvattingen naar beneden halen van degenen bij wie deze beelden worden gevonden. In Indië, wordt de opperste godheid in één van de oudste tempels van het land, ook op dezelfde wijze weergegeven; hij heeft drie hoofden op één lichaam en draagt de naam "Eko Deva Trimurti", "één god, drie vormen". (27) In Japan aanbidden de boeddhisten hun grote Boeddha als een god met drie hoofden, in dezelfde vorm en onder de naam van "San Pao Fuh". (28)

Al deze beelden bestaan reeds sinds oude tijden. Doordrenkt van afgoderij, was de erkenning van een Drieëenheid universeel bij alle oude natiën van de wereld; dit bewijst hoe de oorspronkelijke leerstelling over dit onderwerp diepgeworteld was in de mensheid, hetgeen zo duidelijk in Genesis naar voren treedt. (29) Wanneer we naar de symbolen kijken in de drieënige figuur van Layard, waarover we het reeds hadden, en ze nauwkeurig onderzoeken, dan bemerken we hoe zeer ze ons onderwijzen. Layard hecht aan de cirkel in die figuur de betekenis van "grenzeloze tijd". Maar de hiëroglifische betekenis van de cirkel is duidelijk anders. Een cirkel in het Chaldeeuws was "zero"; (30) en zero heeft ook de betekenis van "het zaad." Vandaar, dat volgens de geest van het mystieke systeem van Babel, dat grotendeels gebaseerd was op de dubbele betekenis van een woord, datgene wat voor de mens in het algemeen een zero, een cirkel was, voor de ingewijde daarentegen zero de betekenis had van "het zaad". Vanuit deze positie beschouwd, toont het drieënige embleem van de opperste Assyrische godheid duidelijk aan wat het oorspronkelijke patriarchale geloof was.

Als eerste is daar het hoofd van de oude man; vervolgens is er de zero of cirkel voor "het zaad"; en tenslotte de vleugels en staart van de vogel of duif (31) hetgeen, alhoewel godslasterlijk, de eenheid aantoont van de Vader, het Zaad of de Zoon en de Heilige Geest. Dit was de manier waarop de heidense afgoderij oorspronkelijk de drieënige God voorstelde en deze voorstelling bleef gangbaar tot zelfs de tijd na Sennacherib; nochtans zijn er bewijzen dat in een vroege periode, een belangrijke wijziging plaatsgreep in de Babylonische zienswijze ten aanzien van de godheid en de drie personen werden de Eeuwige Vader, de Geest van God geïncarneerd in een menselijk moeder, en een goddelijke Zoon, de vrucht van deze incarnatie.

Voetnoten

[1] Zie HERODOTUS, boek II, h.109, en DIOGENES LAERTIUS, Proëm. p.2.

[2] Boek I, p.34.

[3] BUNSEN, Egypt, deel I, p.444.

[4] LAYARD, Nineveh and its Remains, deel II, p.440.

[5] Idem pp.439, 440.

[6] OUVAROFF, Eleusinian Mysteries, boek II, p.20.

[7] Saturnalia, boek I, h.21, p.79.

[8] JAMBLICHUS, boek VIII, h.2. MACROBlUS, Saturnalia, p.65.

[9] WILKINSON, deel IV, p.176.

[10] MALLET, Northern Antiquities, deel I, pp.78, 79.

[11] MOOR, Pantheon, p.4.

[12] COL. VANS KENNEDY, Hindoo Mythology, p.270.

[13] ZIE PARKHURST, Hebrew Lexicon, sub voce, No.V.

[14] Idem. No.II.

[15] Idem. No.IV.

[16] MOON, Pantheon, "Chrishna", p.211.

[17] GITA, p.86, apud MOOR.

[18] Zie voor meer bewijs met betrekking tot Hindoe kennis over dit onderwerp het slot van de volgende paragraaf.

[19] Asiatic Researches, deel VII, p.294. Londen, 1807.

[20] Het woord dat in de grondtekst van Exodus wordt gebruikt, is precies hetzelfde als rahm, maar dan in een aparte vorm.

[21] Terwijl dit de betekenis is van Brahm, is de verwantschap groter met Deva, de geslachtsnaam voor "God" in India. Deze naam wordt algemeen afgeleid uit het Sanskriet, Div, "schijnen", - een andere vorm van Shiv, dat dezelfde betekenis heeft, en ook weer is afgeleid van het Chaldeese Ziv, "helderheid of pracht" (Dan.2:31); toen zon-aanbidding dan ook in het geloof van de aartsvaders een plaats had verworven, kwam de zichtbare pracht van het vergoddelijkte schijnsel in de naam tot uiting. Er is reden om aan te nemen dat "Deva" een meer eerwaarde oorsprong heeft, en dat het eigenlijk afkomstig is van het Chaldeese Thav, "goed", wat ook als Thev uitgesproken mag worden, en in de nadrukkelijke vorm als Theva of Thevo, "De Goede". De eerste letter, weergegeven met de Th, zoals door Donaldson in zijn New Cratylus is aangetoond, wordt over het algemeen uitgesproken als DH. Daarom wordt Dheva of Theva, "De Goede", vanzelf het Sanskriet Deva, ofwel Deo, "God", zonder de dubbelklank, zoals in het Latijnse Deus en het Griekse Theos de dubbelklank in het oorspronkelijke Thevo-s eveneens is vervallen, zoals novus in het Latijn het Griekse neos is. Deze visie geeft betekenis aan de uitspraak van onze Heer: "Eén is de Goede." (Matth.19:17).

[22] De woorden in onze vertaling luiden: "achter de ene man", maar vanuit de grondtekst is het woord "man" onjuist vertaald; het wordt door Lowth en vooraanstaande Midden-Oosten deskundigen dan ook toegegeven dat deze tekst moet worden weergegeven als: naar de gebruiken van Achad', d.w.z.: "De Enige". Ik ben mij ervan bewust dat sommigen er bezwaar tegen zullen maken om "Achad" te vertalen met "De Enige", mèt het lidwoord. Hoe weinig dit echter te betekenen heeft, moge blijken uit het feit dat "Achad" zònder het lidwoord gebruikt wordt in Deuteronomium, waar de Eenheid van de Godheid met klem wordt benadrukt: "Hoor, Israël: de HERE is onze God; de HERE is één!" Wanneer de eenheid van de Godheid met klem benadrukt moest worden, gebruikten de Babyloniërs de term "Adad". (Macrobii Saturnalia, deel I, h.23, p.73).

[23] LAYARD, Babylon and Nineveh, p.605. De Egyptenaren gebruikten ook de driehoek als symbool voor hun "drie-enige godheid". Zie MAURICE, Indian Antiquities, deel IV, p.445. Londen, 1794.

[24] PARKHURST, Hebrew Lexicon, sub voce, "Cherubim". Uit het volgende uittreksel uit de Dublin Catholic Layman, een gezaghebbend protestants dagblad, recentelijk in deze stad uitgegeven, en waarin de paapse voorstelling van de Drieeenheid wordt beschreven, kan worden afgeleid dat dichter bij huis een dergelijke beschrijving van de Godheid gevonden kan worden: "Boven aan de afbeelding is de Heilige Drie-eenheid weergegeven. Wij verzoeken met grote nadruk hier met gepaste eerbied over te spreken. God de Vader en God de Zoon worden weergegeven als een MAN met twee hoofden, één lichaam en twee armen. Eén van de hoofden ziet eruit als de gebruikelijke afbeeldingen van onze Heiland. Het andere is het hoofd van een oude man, omgeven door een driehoek. Vanuit het midden van deze figuur komt de Heilige Geest tevoorschijn in de vorm van een duif. Wij menen dat het voor elke christen zowel een pijnlijke als een weerzinwekkende ervaring zal zijn om naar de figuur te kijken." Catholic Layman, 17 juli, 1856.

[25] Babylon en Nineveh, p.160. Sommigen hebben gezegd dat de meervoudsvorm van de naam van God, in de Hebreeuwse tekst van Genesis geen verschil van mening toelaat over de leerstelling van de veelheid van personen in de Godheid, omdat in de meervoudsvorm hetzelfde woord wordt gebruikt voor heidense goden. Indien echter de hoogste godheid in nagenoeg alle heidense naties een drie-eenheid was, dan moge duidelijk zijn van hoe weinig belang dit bezwaar is.

[26] Japhet, p.184.

[27] COL. KENNEDY, Hindoo Mythology, p.211. Col. Kennedy maakt bezwaar tegen de toepassing van de naam "Eko Dera" op de drie-enige afbeelding in de grottempel te Elephanta, op grond van het feit dat die naam enkel de hoogste Brahmaan toekomt. Maar door dit te doen, is hij niet consequent, want hij geeft toe dat Brahmaan, de eerste persoon in deze drie-eenheidsvorm, gelijk wordt gesteld met de allerhoogste Brahmaan, en bovendien dat een vloek wordt uitgesproken over allen die zich van Brahmaan, Vishnu en Seva onderscheiden, de drie godheden die door deze afbeelding worden weergegeven.

[28] GILLESPIE, Sinem, p.60.

[29] Het drievoudig aanroepen van de heilige naam in de zegen van Jacob op de zonen van Jozef is treffend: "En hij zegende Jozef en zeide: God, voor wiens aangezicht mijn vaderen Abraham en Izaak gewandeld hebben; God, die mij als herder geleid heeft, mijn leven lang tot op deze dag; de Engel, die mij verlost heeft uit alle nood, zegene deze jongelingen." Genesis 48:15, 16. Indien de engel, waarover hier wordt gesproken, God niet geweest was, dan zou Jacob hem nooit als God aangesproken kunnen hebben. In Hosea 12:3-5 wordt de Engel die Jacob verloste uitdrukkelijk God Genoemd: "Hij (Jacob) streed' tegen een engel en overwon. Hij weende en smeekte Hem om genade. Te Betel vond hij Hem, en daar sprak Hij met ons, namelijk de HERE, de God der heerscharen, wiens naam HERE is."

[30] In de Engelse taal beschikken we over bewijs dat Zero een cirkel om de Chaldeeën had getrokken, want wat betekent Zero, de naam van het cijfer nul, anders dan slechts een cirkel? Waar hebben we deze term anders vandaan, dan van de Arabieren, zoals zij deze zonder twijfel van de Chaldeeën hebben, eens de grote en oorspronkelijke uitvinders van de wiskunde, de meetkunde en de afgoderij? In deze betekenis is Zero blijkbaar van het Chaldeese Zer afkomstig, "omringen", waarvan ook zonder twijfel de Babylonische naam voor de grote cirkel van de tijd is afgeleid, een "saros" genaamd (BUNSEN, deel I, pp.711, 712). Omdat hij, die door de Chaldeeën werd beschouwd als het grote "Zaad", werd bezien als de vleesgeworden zon (zie Hoofdstuk III, paragraaf I), en omdat het symbool voor de zon de cirkel was (BUNSEN, deel I, p.p.335 en 337, No.4), werd het verband in het hiëroglyfenschrift tussen zero, "de cirkel" en zero "het zaad" gemakkelijk gelegd.

[31] Vanuit de tekst in Genesis 1:2, waar staat dat "Gods Geest zweefde over de afgrond (want zo staat het in de grondtekst) is het duidelijk dat de duif reeds zeer vroeg het goddelijke symbool voor de Heilige Geest was.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden