-- Satan -- De Mens der zonde De Valse Profeet SATAN VI. DINGEN DIE VERSCHILLEN.
Jesaja 27:1.
In het voorafgaande hebben we de O.T. en N.T. namen behandeld. We willen nu enige teksten bespreken, waarin we menen, dat Satan niet aangeduid wordt. De eerst vindt men in het O.T., de andere in het N.T.
1. Slang en draak. De eerste tekst die we bedoelen, is Jesaja 27:1. Daar lezen we het volgende: "Te dien dagen (nl. van 26:21) zal de Here met zijn hard en groot en sterk zwaard bezoeken de leviathan, de lang wemelende slang, ja de leviathan, de kromme kronkelende slang, en Hij zal de draak die in de zee is, doden". Velen menen dat ook hiermee Satan wordt aangeduid. Wij voor ons menen van niet. Wat we zullen nagaan. Vooraf een vooronderzoek. Het woord "leviathan" is eigenlijk een onvertaald Hebreeuws woord. Het komt vijf maal voor en wel in Job 3:8 (St. V. rouw, grondtekst: een leviathan, hier staat het woord voor het misbaar, dat vergeleken wordt met het geluid van een leviathan); 40:20 (hier is de krokodil bedoeld); Ps. 104:26 (hier duidt het een groot zee dier aan); in 74:14 ( hier kan men het figuurlijk nemen voor Egypte’s macht) en dan Jesaja 27:1 waar het op iets toekomstigs ziet. Het woord "draak" komt in twee vormen voor, "tannin" en "tannim". De eerste staat in Job 30:29 (den draken een broeder geworden); Ps. 44:20, Jes. 13:22, 34:13, 35:7, 43:20, Jer. 9:11, 10:22, 14:6, 49:33, 51:37 en Mich. 1:8, waar de St. V. overal "draken" zet. Verder staat het in Ez. 29:3; die grote zeedraak, Eng. Bijbel: "de grote draak", Hebreeuws: "draken"; dit is een majesteitsmeervoud. Het gaat over Farao: "Zie Ik wil aan u, o Farao, Koning van Egypte, die grote zeedraak die in het midden van zijn rivieren ligt". Er was hier geen noodzaak om af te wijken en "zeedraak" te zetten. Verder nog in Ez. 32:2. Hier handelt het ook over de koning van Egypte: Mensenkind, hef een klaaglied op over Farao de Koning van Egypte en zeg tot hem: "Gij waart... als een zeedraak in de zeeën", Hebr.: als draken, majesteitsmeervoud. De andere vorm staat in Gen. 1:21: "God schiep de grote walvissen". Verder Ex. 7:9. Aarons staf zou tot een draak worden, zie vs. 10, 12; Deut. 32:33 (hun wijn is vurig drakenvenijn); Neh. 2:13 (Drakenfontein); Job. 7:12 (Ben ik dan een walvis); Ps. 74:13 (Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken); 91:13 (de draak vertreden); 148:7 (gij walvissen); Jes. 27:1; 51:9 "zijt Gij het niet die Rahab (d.i. Egypte) hebt uitgehouwen, die de zeedraak (draak) verwond hebt ?"; Jer. 51:34 (hij ---Nebukadnezar heeft mij verslonden als een draak); Klaagl. 4:3 (zelfs laten de zeekalveren de draken de borsten neder, zij zogen haar welpen). Uit deze teksten blijkt, dat een "draak" een groot op het land levend dier is, een soort slang of een langgerekt waterdier. In Jes. 27:1 is het een parallelisme van "slang". Is dit nu Satan? Neen, hebben we reeds gezegd. Dit kan niet krachtens het verband en de verdere Schrift. Jes. 27:1 is voortzetting van 26:21. Daar lezen we: "Want zie, de Here zal uit Zijn plaats uitgaan om de ongerechtigheid van de inwoners der aarde over hen te bezoeken". En dan gaat 27:1 voort: "Te dien dage zal de Here bezoeken de..slang.. en Hij zal de draak die in de zee is doden". Nu wordt Satan noch bij Christus’ wederkomst, noch zelfs duizend jaar later gedood. Bij de wederkomst wordt hij gebonden en in de afgrond gesloten, Openbaring 20:2,3, duizend jaar later wordt hij in de vuurpoel geworpen om in de aionen gepijnigd te worden. Van een doden lezen we bij die twee momenten niet. En verder reikt Jes. 26 en 27 niet. Hier kan Satan dus niet bedoeld zijn. Wat we er dan van denken? We geloven dat die leviathan, die slang en die draak de lange stoet van legers aanduiden die op zullen trekken tot de slag van Armageddon. Openbaring 16:13 en 14 zegt: "En ik zag uit de mond van de Draak en uit de mond van het Beest en uit de mond van de Valsen Profeet drie onreine geesten gaan, en zij doen tekenen; welke uitgaan tot de koningen van de gehele wereld om die te vergaderen tot de krijg van die grote dag van de almachtige Gods". Waar de zee volken en scharen en natiën en tongen zijn, Openbaring 17:15, is deze slang een macht in die natiën en volken die zich voortbeweegt naar zeker punt. We weten wat er mee geschiedt: "ze worden gedood bij Christus’ wederkomst", Openbaring 19:21, Zach. 14:12: "Te dien dage", wordt deze "slang" en "draak" en "leviathan" gedood. Maar dat geschiedt met Satan niet.
2. De Overste dezer wereld. Drie teksten. We vonden in 2 Cor. 4:4 de naam: "God dezer eeuw". Velen menen dat dit een andere betiteling is voor: "Overste dezer wereld". We moeten dit ten sterkste ontkennen. We weten wel dat men algemeen meent, dat Satan ook de Overste dezer wereld is en dat men deze term vanaf Augustinus tot op onze tijd zo verklaart, maar voor ons ten onrechte. Voor ons geeft men hiermee Satan een titel die hem niet toekomt, waarop hij geen recht heeft en die hij ook niet waardig is. Men maakt hiermee een treurige vergissing, want --- niet Satan is de Overste dezer wereld, maar Christus. We zullen dit aantonen. Vooraf schrijven we de teksten af: Ze komen alleen voor in het evangelie van Johannes.
Joh. 12:31, 32. In Joh. 12:31 is er sprake van, dat de Overste dezer wereld buiten zal geworpen worden, Gr. uitgeworpen buiten. Is dat toen met Satan geschied? 2 Cor. 4:4 noemt hem de overste dezer eeuw (aioon), Ef. 2:2 de overste van de macht der lucht. Hij wordt eenmaal wel uit de hemel geworpen, Openbaring 12:9, maar nergens staat dat hij buitengeworpen is. Veelal leest men, alsof er staat: nu wordt het oordeel over de wereld uitgesproken. Dit laat het Grieks niet toe: er staat niet "krima" (oordeel) maar "krisis" (crisis, beslissende punt). Christus kwam niet om de wereld te oordelen maar om die te behouden, vs. 47. Er werd geen oordeel uitgesproken en Satan werd nergens buitengeworpen. Het oordeel komt pas in de toekomst. (2 Thes. 1:5, Op. 14:7, 19:2, en v.v.). Indien hier Satan bedoeld is, dan had de wereld Satan moeten oordelen. Immers God oordeelde de wereld toen niet. Waar lezen we daar iets van? Wel lezen we, dat hij na 1.000 jaar gebonden te zijn geweest, de volken weer verleidt. Deze volgen hem dus dan nog, in stee dat hij reeds in Christus’ tijd door hen veroordeeld zou zijn. Men ziet, dat de dingen zo niet opgaan. Er had geen oordeelsuitspraak plaats (krima), maar de wereld kwam tot een crisis, een beslissend ogenblik of tijd, een keerpunt. En toen wierp ze Satan niet uit, de overste dezer eeuw, maar Christus, de Overste van de wereld, de Overste van de Koningen der aarde, Openbaring 1:21. Men lette er op, dat er "nu" staat. "Nu" kan niet betekenen: na 20 of meer eeuwen. Het woord komt 28 maal in het evangelie van Johannes voor en heeft bij tijdsbepalingen nergens anders betrekking op dan op de tegenwoordige tijd, op het heden dat bedoeld is of op de vlak bij zijnde toekomst. Zie Joh. 2:8 (schept nu); 4:18 (dien gij nu hebt); 4:23 (de ure komt en is nu); 5:25 (als 4:23); 9:21 (hoe hij nu ziet); 11:22 (ook nu weet ik); 12:27 (nu is Mijn ziel ontroerd); 13:31 (nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, nl. na het uitgaan van Judas); 13:36 (Waar Ik heenga, kunt gij Mij nu niet volgen, maar gij zult Mij namaals volgen); 16:5 (en nu ga Ik heen); 16:22 (gij dan hebt nu wel droefheid); 17:13 (nu kom Ik tot U); 21:10 (brengt van de vissen die gij nu gevangen hebt). Men ziet, dat er een heden of een vlak op dat heden volgende toekomst mee bedoeld wordt. Indien de Here een periode bedoeld had in de verre toekomst, dan had Hij gesproken van een "namaals", zoals in 13:36. In 12:31 slaat het op de vlak bijzijnde toekomst. De evangelist zet het er zelfs bij: vs. 33: "En dit zeide Hij, betekende hoedanige dood Hij - de Overste der wereld - sterven zou". Er is dus geen twijfel mogelijk: de Overste der wereld Die buitengeworpen werd, is Hij die van de aarde verhoogd werd. Men kan vragen waarom de Heer Jezus hier ineens overgaat van de derde naar de eerste persoon. In vs. 31 zegt Hij: "de Overste dezer wereld", in vs. 32 "Ik". Laat ons opmerken, dat dit telkens weer gebruikelijk is in de Evangeliën. De Heer Jezus zegt in plaats van "Ik" Zoon des mensen in b.v. Mt. 9:6. Daarmee bedoelt Hij toch geen ander dan Zichzelf. Zo ook 12:32. Hij zegt in 11:27: "Niemand kent de Zoon dan de Vader, noch iemand kent de Vader dan de Zoon en die het de Zoon wil openbaren". En vlak daarop: "Komt allen Mij Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u", enz. Ook hier deze overgang. Zo ook 16:28 "Voorwaar Ik zeg u tot zij de Zoon des mensen zullen hebben zien komen". In het evangelie van Johannes vinden we die wisselingen b.v. in Joh. 1:52: "Voorwaar, voorwaar, zeg Ik ulieden, van nu aan zult gij de hemel zien geopend en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op de Zoon des mensen", in 2:19: "breekt deze tempel en in drie.. dagen zal Ik hem oprichten". Zie ook 5:22-24; 5:25: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: de ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen, de stem van de Zoon Gods". Zie ook 6:33-35. Men ziet dat deze vorm van spreken telkens weer voorkomt. Wij Westerlingen zouden het voornaamwoord eerst herhalen: "nu zal Ik, de Overste dezer wereld, buitengeworpen worden". Dit doet de Oosterling niet. Het verband laat de bedoeling echter voldoende uitkomen. Joh. 14:30. In Joh. 14:30 staan we weer voor hetzelfde: overgang van de ene persoonsvorm in de andere. Hier juist andersom: nu staat de eerste persoon voorop.
Dit geeft geen moeilijkheid. Er is iets anders dat het doet, nl. dit: "de Overste dezer wereld komt en heeft aan Mij niets". Hieruit volgt toch duidelijk genoeg, zal men zeggen, dat het Satan is. Die had aan Christus niets. In Hem toch is geen zonde, daarom kon Satan Hem niet vatten. Zo is de mening. Laat ons eerst over dit "komen" een en ander zeggen. Ten eerste heeft het ruimer betekenis dan ons werkwoord. Het kan ook betekenen "optreden" : Elia zal komen d.i. weer optreden, Mt. 11:14; 17:10,11. De Zoon des mense kwam etende en drinkende, Mt. 11:18. Ook "verschijnen" : de Zoon des mensen zal komen in de wolken, Mk. 13:26. Zo ook Mt. 25:31. Ook: "in iemands naam optreden", Joh. 5:43. Ten tweede, wordt het, hoewel in de tegenwoordige tijd staande, gebruikt van iets toekomstigs: de ure komt in welke allen die in de graven zijn, Joh. 5:28. De nacht komt, 9:4, zie ook 4:35, 5:24, 16:2, 25, 32. "Maar de Christus, wanneer Hij komen zal", 7:27, Gr.: wanneer Hij komt. "Zal dan de Christus uit Galilea komen ?", 7:41. Gr.: "komt dan", enz. Zo ook vs.42. In andere teksten is het woord door "kwam" vertaald. Zie b.v. Joh. 4:7; 6:5; 11:20, 38; 12:22; 13:6; 18:3; 20:2, 6; 21:13. In een paar teksten door "ging", Joh. 11:29; Maria ging tot Christus, Maria Magdalena ging tot de discipelen, 20:18. Men ziet dat men in deze niet al te strak op de tegenwoordige tijd van het werkwoord kan staan en dat het werkwoord ook ruimer begrip heeft. Als Christus dan ook zegt: de Overste der wereld komt", kan dit zeer wel betekenen: "de Overste der wereld is gekomen". Nog lastiger schijnt het laatste deel: "en heeft aan Mij niets". Het Grieks heeft: en in Mij niet heeft iets. Wat hier mee? Het werkwoord "hebben" komt vaak voor in Johannes (± 80 maal). Slechts een enkele maal wordt het gebruikt in verband met stoffelijke dingen. We noemen Joh. 2:3; "zij hebben geen wijn", 4:11; "gij hebt niet om mee te putten", 18:10; "Petrus had een zwaard", 21:5; "zij hadden geen toespijs". Verder wordt het merendeels gebezigd bij abstracte dingen. Men kan leven hebben, 5:26; 10:10; 20:31; aionisch leven hebben 3:15, 16; 5:24; 6:40, 47. De wereld ziet van dit alles niets. Ze zag geen gedaante noch heerlijkheid in Hem. Al wat ze in Hem zag was, dat Hij een demoon had, 7:20; 8:48, 52; 10:20 en graag wilden ze iets hebben om Hem te beschuldigen, 8:6. "Iets hebben in iemand" is een Hebreeuws idioom. Het kon gemakkelijk door de discipelen verstaan worden. Het betekent zoveel als: geen deel hebben aan, niets vinden in. Met een en ander voor ogen lezen we Joh. 14:30 b nu aldus: want de Overste dezer wereld is gekomen en de wereld vindt niets in Mij. Men denke aan Jesaja 53:3. Met Overste dezer wereld kan ook hier Satan niet bedoeld zijn, want nergens staat dat deze komt. Dat werd uitsluiten van Christus gezegd (1). (1) Het woord komende, is een soort titel voor Christus. Deze betreft zowel de eerste als de tweede komst. We vinden hem in Mt. 3:11; 11:3; 21:9; 23:39; Luk. 7:19, 20; 19:38; Joh. 1:15, 27; 3:31, 31; 6:14; 11:27; 12:13; Hand. 19:4, Hebr. 10:37; Op. 1:4, 8; 8:4. Meestal is er vertaald: die komt. Het Grieks heeft: de komende.
Het werkwoord "heeft" heeft zijn onderwerp niet in Overste maar in wereld. Ook deze gedachtesprongen zijn eigen aan de Schrift. De bepaling is dan het onderwerp van de bijzin. Zo hier. Niet Satan heeft iets aan de Overste der wereld, maar de wereld heeft niets aan Hem. Zij vindt in Hem niets begeerlijks. Joh. 16:8-11. Ook in Joh. 16:8-11 heeft verwisseling van persoonsvorm plaats. Men lette op de rangschikking.
Eerst is het "Mij" en "Ik", dan: "de Overste dezer wereld". Bezien we ook deze verzen nog nader. Het woord "overtuigen" is hier te sterk. In Mt. 18:15 is het vertaald door: "bestraffen". Zo ook Luk. 3:19, Joh. 3:20, Tit. 1:13, 2:15, Hebr. 12:5, Jak. 2:9, Jud. 15. In Tit. 1:9 door "wederleggen". Alleen in Joh. 8:46 en 16:8 door "overtuigen". Het zelfstandig naamwoord staat in Hebr. 11:1: "bewijs" en 2 Tim. 3:16; "wederlegging". Het werkwoord is beter te vertalen door: "het bewijs leveren" of: "bestraffen". De Heilige Geest heeft de wereld tot heden toe in het algemeen niet overtuigd. Na bijna 20 eeuwen zijn er nog een betrekkelijk klein aantal overtuigde gelovigen. Wel heeft Hij door Christus’ opstanding de wereld het bewijs geleverd van of ze bestraft wegens haar zonde tegen Christus en haar van gerechtigheid en oordeel gesproken. Hij heeft Christus verheerlijkt en zo bewijst Hij de wereld haar misdaad. Die wereld omvatte wel allereerst Israëls wereld (zie Joh. 11:49, 50), maar ook de Heiden staat schuldig aan Christus’ dood (Pilatus, de Romeinen). Christus zegt, dat Hij reeds geoordeeld is. Dit wijst er op, dat Zijn vonnis reeds bij voorbaat vasstaat en Hij sterven moest. Het besluit daartoe was reeds gevallen na Lazarus’ opwekking, Joh. 11:49-51. Hiermee menen we voldoende onze mening toegelicht te hebben en we geloven dat er grond genoeg is om het volgende staande te houden:
Men noeme dus Satan niet (meer) "de Overste dezer wereld" maar "de Overste dezer eeuw" d.i. van deze wereldsontwikkelingsgang. Van de volgende is hij het niet meer. Ook daarom is hij niet de Overste dezer wereld. In de toekomende aioon heerst Christus als Overste over de Koningen der aarde.
|