Tongen of Talen?

door

S. van Mierlo




Tongen of Talen?

Moeten we, volgens de Schrift, een onderscheid maken tussen "spreken in tongen" en "spreken in talen"? Wordt met de term "glôssa" een wartaal bedoeld, niet een goed gearticuleerde taal, die volgens bepaalde regels samengesteld is? Werd er, bij het Pinkstergebeuren anders dan in vreemde talen gesproken? Sprak Paulus, in zijn eerste brief aan de Corinthiërs, over het uitstoten van ongearticuleerde klanken of van een reeks woorden zonder redelijke samenhang?

Een schriftuurlijk antwoord op dergelijke vragen is van belang voor het praktische leven, want sommigen beweren, dat men door een bijzondere geestesdoop "in tongen" kan spreken, namelijk allerlei klanken uiten, die gewoonlijk niets uitstaande hebben met een bekende mensentaal. Welnu, om een schriftuurlijk antwoord te krijgen. moet men Gods geschreven Woord zelf laten spreken, en vooreerst de betekenis van de term , "glôssa" leren kennen, zoals deze gebruikt wordt op verschillende plaatsen in de Schrift.

§1. De grondbetekenis van "glôssa" is zonder twijfel "tong", namelijk de lichamelijke tong. Dit blijkt b.v. uit Mark. 7:33 "raakte zijn tong aan" en Jak. 3:5 "Zo is ook de tong een klein lid". De overeenstemmende Hebreeuwse term "lâsjôn" heeft dezelfde grondbetekenis.(1) In overdrachtelijke zin wordt "glôssa" b.v. gebruikt in Hand. 2:3 "tongen als van vuur" (waar het verschijnsel dat op vuur geleek, min of meer de vorm had van tongen) en in Hand. 2:26 "Daarom is ….. mijn tong verblijd" (een vrije aanhaling van Ps. 16:9, waar men leest "juicht mijn ziel"). Meestal duidt "glôssa" echter een taal aan, zoals dit ook het geval is met "lâsjôn". (1)

In verband met ons onderwerp, halen we (volgens de Nieuwe Vertaling) de volgende schriftplaatsen aan, waar steeds "glôssa" gebruikt wordt:

  • Mark. 16:17 "in nieuwe tongen zullen zij spreken".
  • Hand. 2:4 "en begonnen met andere tongen te spreken".
  • Hand. 2:11 "wij horen hen in onze eigen taal".
  • 1 Kor. 12:10 "en de ander allerlei tongen, en weer een ander vertolking van tongen".
  • 1 Kor. 12:28 "verscheidenheid van tongen".
  • 1 Kor. 12:30 "Spreken soms allen in tongen?"
  • 1 Kor. 13:1 "Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak".
  • 1 Kor. 13:8 "tongen, zij zullen verstommen".
  • 1 Kor. 14:2 "Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand verstaat het".
  • 1 Kor. 14:4 "Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf".

Zie ook Hand. 10:46; 19:6; 1 Kor. 14:5, 6, 9, 13, 14, 18, 19, 22, 23, 26, 27,39. De lezer kan nagaan dat de Nieuwe Vertaling. de term "glôssa" alleen in Hand. 2:11 door "taal" heeft vertaald, terwijl de St. Vert. steeds "taal" schrijft. We zullen hierna onderzoeken of er een goede reden bestaat om het woord ,.tong" te gebruiken in dergelijke teksten. De term "glôssa" wordt ook, volgens de spraakfiguur metonymia, gebruikt voor mensen of volken, die een bepaalde taal spreken. Zo in Rom. 14 :11 en Fil. 2:11 (een aanhaling van Jes. 45:23), waar de Nieuwe Vertaling ten onrechte ."tong" schrijft. Zie verder. in Openb. 5:9; 7:9; 10:11; 11:9; 13:7; 14:6 en 17:15.

§2. Nu willen wij nagaan of er een aannemelijke reden is om te veronderstellen, dat , "glôssa" in het boek der Handelingen soms een andere betekenis heeft dan "taal". Gelijk reeds gezegd, schrijft de St. Vert. in Hand. 2:4 (zoals ook op al de andere plaatsen waar "glôssa" de letterlijke tong niet aanduidt) "talen". De Nieuwe Vertaling, die steeds "tongen" tracht te gebruiken, is wel verplicht "taal" te schrijven in Hand, 2:11, want al de aanwezigen hoorden de apostelen in hun eigen taal spreken.

De Griekse tekst van Hand. 2:6 "een ieder hoorde hen in hun eigen taal spreken" gebruikt het woord "dialektos", dat we ook in Hand. 21:40; 22:2 en 26:14: "(Hebreeuwse) taal" vinden. Het verschil tussen "dialektos" en "glôssa" bestaat alleen hierin, dat de eerste term de nadruk legt op het spreken. Het gaat over de gesproken taal. Laat ons er de aandacht op vestigen, dat in Hand. 2:4 het woord "ander" de vertaling is van "heteros", namelijk "andersoortig".(2) Dit woord is zeer wel passend waar het gaat over verschillende talen, namelijk degene waarover in vers 11 wordt gesproken. Het is niet goed in te zien waarom men in Hand. 2:4 zou moeten denken aan iets anders dan aan goed gearticuleerde talen.

Weliswaar hebben sommigen op het werkwoord "apophtheggomai" gewezen, door "uitspreken" vertaald. Waar dit woord bij de heidenen soms gebruikt werd in verband met de wartaal van de priesteressen (Pythia) van Apollo te Delphi, van de waarzeggende Sibyllen enz., heeft men gemeend, dat ook de christenen, in geestvervoering (zoals de Israëlieten in 1 Sam. 10:5, 6; 19:20-24 en I Kon. 18:29), allerlei onsamenhangende klanken hebben uitgestoten. Doch dan maakt men geen verschil tussen de extatische heidenen en de door Gods Geest gedreven gelovigen. Feitelijk heeft het werkwoord "apophtheggomai" eenvoudig de betekenis van "luid" of "met klem" spreken. Hetzelfde woord vindt men in Hand. 2:14 voor het spreken van Petrus en in Hand. 26:25 voor Paulus, waar hij juist zegt: "Ik spreek geen wartaal, maar nuchtere waarheid" (eigenlijk: "Ik ben niet gek, maar ik spreek (met klem) woorden van waarheid en van gezond verstand").

Het blijkt dus, dat we in Hand. 2:4 moeten denken aan verschillende bestaande talen, die gesproken werden in de landen die verder worden opgenoemd. Ook in Hand. 10:46 en 19:6 is dit het geval. Men heeft echter beweerd, dat Hand. 2 niet getrouw kan weergeven wat er werkelijk, geschiedkundig, gebeurd is. Men zegt dat dit schriftdeel soms doet denken aan talen en soms aan extatische "tongen". Dit laatste zou blijken uit het spotten van vers 13, want werkelijke talen zouden geen aanleiding kunnen geven tot spot. Doch men vergeet dan, dat in de verzen 5 tot 12 wordt gesproken over Joden, die hoorden spreken in hun eigen taal en die niet gespot hebben, doch buiten zichzelf waren van verwondering; terwijl alleen vers 13 spreekt over "anderen" (heteros) namelijk andersoortigen, die blijkbaar geen van die talen verstonden en bijgevolg begonnen te spotten. Indien men goed let op de gebruikte woorden, vervalt dit argument dus.

Sommige critici zeggen ook, dat er geen sprake kan geweest zijn van verschillende talen, want dat er alleen Joden waren, volgens vers 5. Weliswaar moeten we uit Hand. 2:14-37 besluiten dat ze allen de toen gebruikte Griekse taal (koinè) kenden, daar ze Petrus verstonden toen deze zich tot hen richtte doch daarbij konden ze zeer goed ook de eigen taal gebruiken waarin zij geboren waren (vers 8). Uit het voorgaande blijkt, dat men aan een "spreekwonder" moet denken toen de apostelen de talen konden spreken van de verschillende plaatsen waar de aanwezige Joden geboren waren. Er was geen "hoorwonder" in de zin, dat de aanwezigen hun eigen moedertaal zouden gehoord hebben door te luisteren naar een veronderstelde wartaal.

§3. We kunnen nu overgaan tot de eerste brief aan de Corinthiërs. Waarom gebruikt de Nieuwe Vertaling hier ook steeds "tong"? Waarschijnlijk omdat men in deze tijd meer algemeen van mening is, dat Paulus spreekt over het uitstorten van ongearticuleerde klanken of onsamenhangende woorden, zoals bij de heidenen. Deze veronderstelde wartaal wordt dan door de term "tong" aangeduid. We moeten dus onderzoeken of de apostel werkelijk heeft gesproken over iets anders dan werkelijke talen. Wanneer we dit doen, moeten we er aan denken, dat hij, juist in verband met deze zaak, er de nadruk op legt, dat we geen (jonge) kinderen moeten zijn in het verstand (1 Kor. 14:20). Deze vermaning betreft ook ons, en we moeten dan ook op verstandige wijze alle aanwijzingen onderzoeken, die kunnen bijdragen tot het onderkennen van hetgeen Paulus bedoelt met "glôssa".

In paragraaf 2 hebben we reeds aangetoond, dat er in het boek der Handelingen geen goede reden kan gevonden worden om te denken dan iets anders dan aan werkelijke talen. Daarbij moeten we niet vergeten dat de Here zelf heeft gezegd (in verband met het toen nabij zijnde Koninkrijk), dat de gelovigen met "nieuwe talen" zouden spreken (Mark. 16:17). Deze schriftplaats, waar "glôssa" voor het eerst gebruikt wordt in de zin van "taal", geeft ons reeds een nuttige aanwijzing, namelijk door het gebruik van het meervoud. Veronderstel dat "glôssa" zou wijzen op onsamenhangende klanken of woorden, die men door het woord "tong" zou kunnen aanduiden, dan zou men moeilijk kunnen spreken van verscheidene "tongen".

Een taal vormt een door regels bepaalde eenheid, samengesteld uit betekenisvolle woorden en zinsneden en daarom verschilt de ene taal van de andere. Doch een reeks onsamenhangende klanken of woorden vormt geen dergelijke eenheid, en er bestaat dan ook geen werkelijk verschil tussen dergelijke groepen klanken of woorden. Mogelijk zou er nog een zeker onderscheid kunnen bestaan tussen de "tongen" van verschillende personen, doch dit is zeer zeker niet het geval tussen de klanken of woorden die een bepaalde persoon zon uitstoten. Het zou steeds dezelfde "wartaal" zijn. Men kan dus niet zeggen, dat hij in verschillende tongen zou spreken. Welnu, Paulus verwijst naar het spreken van meerdere "glôssai", door een en dezelfde persoon, b.v. in 1 Kor. 12:10; 14:5, 6, 18.

Een tweede aanwijzing vinden we in het gebruik van het woord "hermèneia", dat voorkomt in 1 Kor. 12:10 en 14:26, waar de Nieuwe Vertaling respectievelijk "vertolking" en "uitlegging" schrijft. Doch de werkelijke betekenis is veeleer "vertaling", zoals blijkt uit het gebruik van het werkwoord "hermèneuô" in Job. 1:39 ("vertaald"); 1:43 ("vertaald"); 9:7 ("vertaald"); Heb. 7:2 ("uitlegging", doch ook hier betreft het de vertaling van de naam Melchizèdek, door koning der gerechtigheid"). Voor "uitleggen" gebruikt de Griekse tekst het werkwoord "diermèneuô" (zie Luk. 24:27; Hand. 9:36, waar de Hebreeuwse term Tabitha "hinde" betekent, Grieks "dorcas") (3) Hetgeen in (vreemde) talen werd uitgesproken, moest niet alleen "vertaald", doch de betekenis er van moest ook uitgelegd worden. Daarom wordt "diermèneuô" gebruikt in 1 Kor. 12:30; 14:5, 12, 27, en het naamwoord "diermèneutès" (uitlegger) in 1 Kor. 14:28. Het is duidelijk, dat men kan vertalen (en daarbij ook uitleggen) hetgeen in een bepaalde taal wordt gesproken, doch bij een "tong" kan men niet van "vertalen" spreken. Alleen "uitleggen" zon hier de gepaste term geweest zijn.

Verder spreekt I Kor. 13:1 in het algemeen over talen der mensen en der engelen. Welnu de menselijke talen zijn geen wartalen. Dit vers leert ons daarbij, dat er ook engelen-talen bestaan, en we zullen verder gebruik maken van deze mededeling. Zie ook 2 Kor. 12:4 en Op. 14:2, 3 voor dergelijke talen. Een vierde aanwijzing geeft ons 1 Kor. 13:8, waar we lezen dat de talen "zullen verstommen". Het Griekse werkwoord "pauomai" betekent "ophouden" (zie b.v. Luk. 5:4). Wanneer zullen de talen ophouden? Als het volmaakte" zal gekomen zijn (vers 10). Wat is dit "volmaakte" (teleion)? Nadat de Here, op het einde (telos) van de tegenwoordige aioon zal teruggekomen zijn in heerlijkheid (Mat. 24:14; Luk. 21:9; 1 Petr. 4:7), zal Hij zijn Koninkrijk op aarde oprichten. In het begin zullen de gelovigen de talen der volken kunnen spreken (Mark. 16:17), doch wanneer allen tot het geloof in Christus zullen gekomen zijn en alles volkomen zal hersteld zijn, zodat ook de symbolische instellingen van de Wet kunnen ontbeerd worden (Heb. 9:10), dan zal er klaarblijkelijk slechts een enkele taal gesproken worden, zodat alle mensen op aarde elkaar zullen kunnen verstaan. Dan zullen ook de profetieën op aarde afgedaan en de gebrekkige kennis veranderd zin in volkomen kennis (1 Kor. 13:8-12).

We komen nu tot de vijfde aanwijzing, die we in 1 Kor. 14:2 vinden. Hij, die in de gemeente van Korinthe in een taal sprak, sprak niet tot mensen, maar tot God, want niemand verstond het. In zekere zin was er dus een verschil met hetgeen er op Pinksteren gebeurde, waar namelijk gesproken werd tot mensen in een taal, die ze konden verstaan. In Korinthe werd tot God gesproken in een taal die niemand (Gr. "oudeis") verstond. Het was geen taal der mensen. Mogelijk een taal der engelen (1 Kor. 13:1). Voor de aanwezigen waren het slechts klanken, geen verstaanbare volzinnen, en zo werden ze dan ook niet gesticht. Tenzij de spreker daarna uitlegde wat hij tot God had gezegd (1 Kor. 14:13). Ongelovigen konden menen dat het een wartaal was (vers 23). De zesde aanwijzing schijnt, op het eerste gezicht tegen onze thesis te pleiten. Paulus zegt in 1 Kor. 14:14 "Want indien ik bid in een "glôssa", bidt mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar". Ook het volgende vers kan de indruk geven, dat hij het bidden in een "glôssa", er geen sprake is van een verstaanbare taal, doch slechts van onsamenhangende klanken of woorden. Toch menen we dat dit de bedoeling niet was van de apostel. Welke betekenis moeten we hier hechten aan het woord "verstand", dat we in de verzen 14, 15 en 19 vinden? De Griekse tekst gebruikt hier "nous" een term, die menigmaal door "denken" vertaald wordt (Rom. 1:28; 12:2; Ef. 4:17, 23; Kol. 2:18; 1 Tim. 6:5; 2 Tim. 3:8; Titus 1:5). In Rom. I:28 lezen we over het "verwerpelijk denken" van hen, die met hun verstand (nous) de eeuwige kracht en goddelijkheid van God niet hebben doorzien uit Gods werken (vers 20). In Rom. 7:23 en 26 spreekt Paulus over zijn verstand (nous), dat hem er toe voert het goede te wensen. Op verstandelijke, redelijk denkende wijze had hij ingezien, dat het logisch is het goede te doen. In Ef. 4:17 zegt de apostel, dat de heidenen wandelen in de ijdelheid van hun denken (nous) , verduisterd in hun verstand (dianoia).

Als we dan lezen in I Kor. 14:14 "Want indien ik bid in een taal, bidt mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar", kunnen we begrijpen, dat, bij het bidden van zijn geest, er geen bewust alledaags denken, geen gewone redenering mee gepaard zou gegaan zijn. Doch dit wil niet zeggen, dat hier sprake is van onsamenhangende klanken. Het zou een spontaan gebed geweest zijn, waarin Paulus - door Gods Geest gedreven - zich in een onbekende taal zou uitdrukken. Het gewone denken, waaruit zijn spreken en schrijven is voortgekomen, zou dan afwezig zijn geweest en dus onvruchtbaar in de zin, dat het geen vrucht zou gedragen hebben bij de toehoorders. Daarom verkiest hij het bidden en lofzingen, waar beide geest en verstand (of "het denken") mee gemoeid zijn (vers 15). Dat wil zeggen, dat hij de voorkeur geeft aan het bidden en loven in een taal, die door de toehoorders wordt verstaan en waarmee hij zijn bewust denken kan uitdrukken. Op die wijze richt bij zich beide tot God en tot de mensen, die onderwezen worden. In I Kor. 14:16 staat eigenlijk "indien gij een zegen uitspreekt in geest". Ook hier zal Paulus bedoelen een loven van God, door middel van een onbekende taal, door Gods Geest geleid en zonder het gewone denken van de bidder.

Een zevende aanwijzing geeft 1 Kor. 14:18, waar de apostel zegt, dat hij mèèr dan de anderen in talen spreekt. Zoals reeds opgemerkt, wijst het gebruik van het meervoud op bepaalde talen, en niet op onbepaalde "tongen". Klaarblijkelijk kon hij in meerdere talen spreken. Van groot belang is het gebruik van de term "logos" (rede, woord, volzin) in I Kor. 14:9 en 19. Het is nodig die term goed te onderscheiden van , ,rèma", ook door "woord" vertaald. In verband met de mens is de algemene betekenis van "logos" de (natuurlijke) gave van het spreken, namelijk het (met de mond) uitdrukken van de gedachte, door goed gearticuleerde klanken (die woorden vormen). Daarentegen heeft "rèma" de betekenis van een taalkundig woord, samengesteld uit letters. In de Franse taal komt dit verschil goed uit, omdat "logos" overeenstemt met "parole", en "rèma" met "mot". Ook het meervoud van "logos" duidt niet een aantal taalkundige woorden uit, doch een meervoud van gezegden. Als men b.v. spreekt van de "zeven kruiswoorden" is de bedoeling niet: zeven alleenstaande woorden, doch zeven gezegden, elk samengesteld uit woorden.

De oude Grieken hebben de term "logos" steeds gebruikt voor een duidelijke, verstandige uitdrukking, nooit voor een wartaal, ja zelfs niet voor de poëzie.(4) Men kan dus inzien, dat de "duizenden woorden" van 1 Kor. 14:19 geen taalkundige woorden zijn (die misschien geen redelijk onderling verband zouden hebben), doch zinvolle redenen of gezegden, alhoewel ze in een onbekende taal zouden uitgesproken worden. In 1 Kor. 14:9 wordt "logos" in de St.V. weergegeven door "rede" en in de Nieuwe Vertaling door "volzin". De woorden "duidelijk" of "verstaanbaar" zijn de vertaling van "eusémos", dat letterlijk betekent "betekenisvol". Waar "logos" op zichzelf steeds een duidelijke, verstandige rede aanduidt, moet men uit dit vers niet afleiden, dat er ook een "logos" zou kunnen bestaan, die niet betekenisvol zou zijn. De bedoeling is, dat een "logos", uitgesproken in een onbekende taal, zonder betekenis is voor hen die deze taal niet verstaan. Er is dus ook hier geen sprake van een onduidelijke of onverstaanbare "tong" of wartaal.

De verwijzing naar Jes. 28:11 in I Kor. 14:21 geeft ons een negende aanwijzing. In tegenstelling tot de andere verzen van deze brief, gebruikt de Nieuwe Vertaling hier het woord "taal". Dit moest wel, want het woord "Iâsjôn" van Jes. 28:11 verwijst naar de taal der Assyriërs. Maar waarom in de naburige verzen dan "tong" gebruiken? De verwijzing naar Jesaja kan alleen waarde hebben indien in beide gevallen "glôssa" dezelfde betekenis heeft, namelijk die van een normale taal.

Ten slotte denke men ook aan I Kor. 14:5. Paulus wenste wel, dat allen in talen zouden spreken, maar liever nog dat ze zouden profeteren. Neem aan dat "talen" hier "tongen" zou betekenen, namelijk onsamenhangende klanken of woorden zoals hij de heidenen, die in geestvervoering waren. In 1 Kor. 12:2 had hij de "broeders" er aan herinnerd, dat ze niet meer blindelings tot de afgoden werden heengedreven en dat – door de Geest Gods sprekend – ze Jezus als Here konden erkennen. Hij wijst dus op het verschil tussen de heidenen (met hun "tongen") door de afgoden gedreven en de christenen, die door de Heilige Geest spreken. En dit juist vóór hij over de genadegaven begint te handelen, waaronder ook die van "allerlei talen". Hoe zou Paulus dan in 1 Kor. 14:5 kunnen wensen dat ze nog een heidense wartaal zouden spreken? Indien het spreken van talen een genadegave was, dan moest het voorzeker volkomen verschillen van hetgeen de Heidenen deden.

Met dit alles hebben we niets "bewezen", evenmin als men op menselijke wijze iets anders uit de Schrift op absolute wijze kan bewijzen. De tien bovenstaande aanwijzingen, afzonderlijk beschouwd, zijn misschien niet voldoende om iemand te overtuigen, doch waar ze alle in dezelfde richting wijzen, kunnen ze een goede grond leveren om door het geloof zekerheid te geven. Voor wat ons betreft is het duidelijk, dat er in Hand. 2 en 1 Korinthe sprake is van dezelfde genadegave, namelijk het spreken in vreemde of onbekende talen, hetzij tot mensen, hetzij tot God. We denken dus steeds aan talen als het woord "glôssa" gebruikt wordt en niet aan "tongen" in de zin van ongearticuleerde klanken of onsamenhangende woorden, die min of meer zouden overeenstemmen met de "glôssolalie" van de heidenen. Een zeer jong kind (nèpios) van God kan er misschien door anderen toe geleid worden in "tongen" te willen spreken, doch een "man" (1 Kor. 13:11) zou zeker dit kinderlijke moeten afleggen. Niet alleen omdat het spreken in tongen" niets te stellen heeft met Gods Geest en een vermeende geestesdoop, doch omdat zelfs de werkelijke genadegave van het spreken in talen door Paulus aan het einde wordt geplaatst van deze reeks gaven, en omdat deze zichtbare of hoorbare genadegaven tijdelijk hebben opgehouden de regel te zijn in het tegenwoordige tussentijdperk, evenzeer als de gave der genezing.(5)

Wat er echter in het tegenwoordige tijdperk wel kan gebeuren, is iets dat min of meer gelijkt op hetgeen Paulus zegt in 1 Kor. 14 :14. Iemand kan namelijk in zijn eigen taal bidden, doch zó onder de indruk komen van zijn gemeenschap met de Here, dat hij niet meer op zeer duidelijke wijze spreekt, en er zelfs toe komt nagenoeg geen klanken meer te uiten. Dit kan een "gezonde" geestvervoering zijn, waar men de "nabijheid" van de Here op indrukmakende wijze ondervindt. Doch, nogmaals, dan is er geen sprake van een wartaal, al is het gesprokene niet goed verstaanbaar.



Voetnoten

(1) We hebben over deze term gehandeld in het Aanhangsel 9 van De Openbaring Gods. Dat dit Hebreeuwse woord dezelfde betekenis heeft als het Griekse, blijkt uit het feit dat 1 Kor. 14:21 (waar "heteroglôssa" gebruikt wordt in de betekenis van "andersoortige taal"), een aanhaling is van Jes. 28:11 (waar "lâsjôn" dezelfde betekenis "taal" heeft). In plaats van "die onverstaanbare taal spreken en in een vreemde tongval", leze men "met belachelijke lippen (sâphâr, namelijk "spraak"), met een andere taal (lâsjôn) zal spreken".

(2) Zie bladzijde 7 van Wat de Concordantie leert en Aanhangsel 1 van Het Onderwijs van de Apostel Paulus.

(3) Zie hierover het Theologisches Wörterbuch zum N.T. van Kittel, deel II. In de Griekse literatuur werd deze term dikwijls gebruikt in de zin van vertalen of overzetten van de ene taal in een andere (blz. 659), terwijl "diermèneutès" veeleer iemand aanduidde, die de orakels uitlegde. Dit laatste woord stemt dan ook niet overeen met de "methurgemân" der Joodse synagogen, die het Hebreeuws van de Schrift vertaalde in de gebruikelijke landstaal (blz. 661, 662).

(4) Hier ook verwijzen we naar het Theologisches Wörterbuch zum N.T. en in het bijzonder naar bladzijden 76 en 77 van deel IV.

(5) Zie onze brochure Over geloofsgenezingen





© Levend Water