De Heerlijkheid van de ene Doop Uit het Amerikaans-Engels van
Otis Q. Sellers Oud Baptisten prediker
VOORWOORD. Dit is ook geschied door de heer Sellers, voormalig Baptisten prediker. De Verborgenheid brengt ook consequenties mede voor de wandel. Meestal moet men breken met de groep waartoe men behoort, omdat niet allen zullen meegaan, omdat men zogenaamd te ver gaat. Dan is het de plicht evenals Abraham uit te gaan naar het land dat God gewezen heeft en daarin te verblijven. Dat heeft ook de heer Sellers gedaan. Toen hij zag dat hij geen Baptist kon blijven omdat de waterdoop voor deze bedeling niet voor groten (en nog minder aan onbewuste kinderen toegediend) bedoeld is, heeft hij zijn ambt neergelegd en is op zich zelf gaan staan. Thans geeft hij een maandblad uit: The Word of Truth ("Het Woord der Waarheid"). Daarnaast heeft hij twee brochures geschreven, n.l. The Glory of the one Baptism ("De Heerlijkheid van de éne Doop") en The Scriptural Position of the Lord's Supper ("De Schriftuurlijke plaats van 's Heren avondmaal"). Beide hebben we vertaald om ze de lezers van U. d. S. aan te bieden en verder te verbreiden. We geven voor meer dan 90 percent vertaling van zijn brochure. En enkele maal een enkel bijschrift tot verduidelijking van de dingen. Voor het "voor de doden gedoopt worden" weet de heer Sellers geen oplossing. Wij hebben de onze gegeven, menende dat deze Schriftplaats, zo bezien, geen moeilijkheid bezit. Men wil tegenwoordig eenheid der gelovigen. Wij ook, maar tot op zekere hoogte. Wij geloven dat er wel een grondeenheid kan zijn, n.l. deze, dat alle ware in Christus gelovenden kinderen Gods zijn, maar geen topeenheid, d.w.z. dat allen, naar Gods voornemen, ook tot dezelfde groep behoren. Zo ontstaan er groepen. Onder deze groepen nu zou meer eenheid kunnen komen, doch slechts op één voorwaarde: dat de leden beginnen uit te zuiveren wat niet naar de Schrift is. Ten opzichte van het onderwerp dat we hier bespreken, zullen we er op wijzen, wat we hier onder verstaan. Nu leze men eerst hoe de heer Sellers de doop opvat. We sluiten ons daar bij van harte aan. We hopen dat bij de lezers de visie in deze verscherpt mag worden en velen, mede door deze uitgave, licht mogen verkrijgen in een vraagstuk waardoor satan veel tweespalt en onenigheid heeft bewerkt en banden heeft aangelegd. De vertaler
DE HEERLIJKHEID VAN DE ENE DOOP.
Voorwoord van de Schrijver.
Al de negentien honderd jaren der Kerkgeschiedenis door zijn sommige grote Bijbelse leerstukken dingen geweest waarvoor gedurig twist en conflict is geweest. Bij zulke gelegenheden heeft men zich veelmeer tot de Bijbel gewend met het opzettelijke doel daarin steun te vinden voor eigen standpunt dan om te zien wat God in het geschreven Woord geopenbaard heeft. Een van de telkens de eeuwen door wederkerende kwesties nu is die van de doop geweest. Deze is lang een stormcentrum geweest van meer dan gewone beroering. De mensen die zich aan de een of andere zijde van dit geschilpunt plaatsen (beide groepen beginnen het Woord van God te doorzoeken om bewijsteksten tot staving van hun theorie aan te voeren) letten niet, op alles wat het Woord openbaart, maar alleen op datgene wat hun bewering steunt. De teksten die gebruikt kunnen worden hun theorie te dienen, worden aangedikt en op de voorgrond geschoven en die welke aangevoerd worden om de tegenovergestelde theorie te steunen, worden in waarde verkleind en niet zelden voorbijgegaan. Als de een helft van een vers hun positie steunt en de andere die tegenspreekt, zijn er mensen die, hoewel ze er prat op gaan liefde en eerbied voor het Woord te hebben, er niet afkerig van zijn om alleen dat deel te citeren (aan te voeren) dat in hun theorie te pas komt.
Waar er in de tegenwoordige tijd een bijna bittere strijd ontbrand is over de doop, schijnt het voor iemand die daarin op enige wijze verwikkeld is onmogelijk er vrij van alle hartstocht en vooroordeel over te schrijven. Het doel van schrijver dezes is een eerlijk en grondig onderzoek van het vraagstuk te geven. Nadat het handschrift klaar is, zullen we het daarna nog eens zorgvuldig nalezen en als we dan gefeild hebben zonder vooroordeel en zonder geest van bittere tweespalt te schrijven, zullen we het terzijde schuiven. In het geval het stuk zijn weg naar de drukker vindt en enige lezer kan aanwijzen waarin we Gods Woord ontrouw zijn geworden, zullen we ten volle bereid zijn de gehele verdere oplage te vernietigen.
WIJZE VAN BEHANDELING.
Laten de lezers die zekere theorieën voorstaan, bereid zijn die prijs te geven indien bewezen wordt dat ze tegen het Woord van God zijn. En laten zij die er geen theorieën op na houden bereid zijn te leren als we samen Gods woord onderzoeken.
TWEE GROTE KLASSEN.
De schrijver schaart zich hartgrondig bij de eerste groep al mag die klein zijn. Zijn beroep is op het Woord en op het Woord alleen. Geen hulp is er beloofd aan hen die traditie (overlevering), belijdenisschrift, kerkgeschiedenis en kerkelijke praktijk boven het Woord van God plaatsen. Wij hebben de waarheid naar drie bedelingen ingedeeld.
Als men deze indeling niet aanvaardt, wordt de waarheid over de doop iets tegen zichzelf verdeelds. Indien men deze indeling echter aanvaardt, verdwijnt alle tegenspraak in woorden onmiddellijk.
We stellen geen onderzoek in naar de wijze waarop de waterdoop kan toegediend worden. Dit feit alleen al zal deze brochure uniek maken onder die welke dit onderwerp behandelen.
I. VOOR HET KRUIS. Wij willen dit gedeelte beginnen met een onderzoek van die verzen die betrekking hebben op de waterdoop van Johannes. Daaruit zullen we inzicht verkrijgen in de oorsprong, de betekenis en het doel van de waterdoop, toegediend door de voorloper van de Messias.
Dit is de eerste vermelding van de doop in het N. T. Deze wordt hier innig verbonden met het koninkrijk der hemelen. Johannes predikte bekering omdat dit koninkrijk nabij was gekomen.Z,ij die zich bekeerden, werden ;gedoopt in de Jordaan. Zij die gedoopt werden, beleden hun zonden. Toen de Farizeeërs en Sadduceeërs tot de doop van Johannes kwamen, vorderde hij vruchten der bekering waardig. Deze werd ook gevorderd van de schare zoals blijkt uit de paralleltekst in Lukas.
Het is heden bij velen gewoonte eerst geloof te vragen en dan de doop te doen volgen, maar het blijkt duidelijk, dat Johannes vorderde: "vruchten der bekering waardig" voor hij hen die tot hem kwamen wilde dopen. Wat Johannes vorderde, is gemakkelijk na te gaan, want aangaande deze vordering vroeg het volk hem: "Wat zullen wij dan doen? Luk.3:10.
Deze verzen tonen de aard aan van de werken die Johannes vorderde. Het is duidelijk, dat deze eisen in verband stonden met het komende koninkrijk. Wordt het in onze dagen geëist, dat men zichzelf van alles, behalve een hemd, zal ontdoen om gedoopt te kunnen worden. Zij die er een eigenwillige godsdienst op na houden, nemen de doop van Johannes aan maar willen blijkbaar niets te doen hebben met de eisen die er aan verbonden zijn. De doop door Johannes toegediend, moet onderscheiden worden van de verschillende "dopen" van het O. T. (Heb. 6:2). Sommige leeraars hebben in hun ijver om de waterdoop voor deze bedeling te bestrijden, getracht om de doop van Johannes tot een van de ceremoniële dopen of indompelingen van het O.T. te maken. Het onderscheid tussen beide blijkt uit de volgende teksten.
Parallel daaraan lezen we:
In al deze teksten wordt steeds gesproken van "de doop van Johannes". Deze benaming zou misplaatst zijn als de doop van Johannes een der Levietische wassingen of indompelingen was. De doop van Johannes was uit de hemelen hem door een bijzondere openbaring in verband met de komst van Israëls Messias gegeven.
Dit vers bewijst, dat de doop van Johannes bediend werd als gevolg van een Goddelijke opdracht die hem persoonlijk gegeven was. Vielen hebben getracht de doop van Johannes te verbinden met het rein water sprengen in Ezechiël vermeld.
In deze verzen is positief de tijd aangegeven en de doop van Johannes werd bediend voor Israël vergaderd was. De belofte van Ez. 36 zal niet vervuld worden dan nadat Israëls hersteld in zijn land vervuld is.
De doop van Johannes staat op zichzelf. Hij is niet uit het O. T. maar uit de hemel. Hij was niet de vervulling vaneen 0.T. bevel maar een opdracht aan hem zelf gegeven. De besprenging van Ez. 36 zal door de Heer Zelf geschieden. De Heer doopte niemand terwijl Hij op aarde was (Joh. 4:2) noch ook daarna. Wat .Ez. 36 ons zegt, wijst naar de toekomst. Dan eerst zal deze belofte vervuld worden.
HET DOEL VAN DE DOOP VAN JOHANNES.
De laatste verzen wijzen het voornaamste zo niet het enige doel van de waterdoop van Johannes aan. Alle menselijke meningen moeten vallen voor Johannes' eigen verklarende uitspraak over het doel van de doop die hij bediende. De Joodse Godsverering wees, zowel naar geest als naar :letter, op de komende beloofde Messias. Hij zou een koning zijn die Israël regeerde.
Opdat deze Messias nu aan Israël geopenbaard zou worden (dat wil zeggen: zichtbaar voor Israëls ogen en helder voor Israëls begrip zou worden) was Johannes gekomen om in water te dopen. Elk ijverig onderzoeker van Gods Woord zal terstond beseffen, dat God gedurende de tegenwoordige bedeling niet tracht de Messias aan Israël te openbaren. Gods Geest werkt in individuele Joden zoals Hij dat doet in individuele Heidenen (dit is: personen uit de Volken, zoals wij zijn. Noot van de vertaler) Gods plan t.o.v. het Joodse volk is opgeschort. Over dit volk als geheel heeft Hij gerechtelijk een oordeel van verblinding uitgesproken. Het zou inderdaad vreemd zijn, indien God eensdeels Israël verblindde en het anderdeels tegelijkertijd trachtte zijn Messias te doen zien. Daar de waterdoop van Johannes bedoelde de Messias aan Israël te openbaren, kan er geen plaats voor zijn gedurende de tijd, dat al Gods bemoeienissen en oogmerken t.o.v. Israël zijn opgeschort.
Het doel van de doop van Johannes bewijst dat deze van de dopen (of indompelingen) door de wet opgelegd onderscheiden is. Israël als geheel onderging die dopen elke dag. Er was vanzelf een nieuwe en aparte doop nodig om de Messias aan Israël te openbaren.
DE DOOP TOT BEKERING.
Johannes predikte de doop der bekering die uitliep op vergeving der zonden. Zij die gedoopt werden, beleden hun zonden. Johannes' prediking en praktijk verschillen van de boodschap die God voor de tegenwoordige bedeling heeft gegeven. De lezer zal naar ik verzekerd ben, in staat zijn het verschil te zien tussen "de doop tot vergeving der zonden" en "de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden naar den rijkdom Zijner genade". Johannes' doop was er een tot bekeringen niet tot Christus. Er is ook een doop tot Christus maar die zullen we later beschouwen. De zedelijke en geestelijke gesteldheid van Israël, in Johannes' dagen, was inderdaad treurig. Gods oordeel, door Jesaja uitgesproken gold toen nog:
Zo liet hun doop zien dat God waarheid sprak toen Hij van Israël zeide:
Het volk als geheel moest zich bekeren en werd door Johannes opgeroepen dit te doen. Sommigen gaven aan die roep gehoor en dezen werden gedoopt waardoor ze één werden met het bekeerde deel van Israël. Niet alleen werden ze een afgezonderde groep, maar zij kregen ook deel aan de komende Messias. Zij maakten reeds deel van Israël uit, door geboorte. Zij kregen de besnijdenis. Nu gingen zij verder en kregen deel aan de Messias en de zich bekeerd hebbenden dool de doop. De bekering van Israël was de eerste eis voor de nationale zegening. Zie Deut. 30:1-5.
DE DOOP VAN JEZUS.
Van deze doop van Jezus lezen we in Markus:
Lukas vermeldt hetzelfde feit:
Jezus Christus was èn door geboorte èn door besnijdenis verenigd met het volk Israël. Maar Hij wenste verenigd te zijn met het zich bekerende deel er van. Het was Johannes' taak het gelovig overblijfsel te dopen. Het was onzes Heeren opdracht een te zijn met dat overblijfsel. Door het toedienen van de doop door Johannes werd nu elke eis der gerechtigheid vervuld. In onze dagen wordt er veel gesproken over "het volgen van Christus in de doop". Er wordt nadrukkelijk beweerd dat onze Heer ons als voorbeeld gesteld is ter navolging. Ik wil de lezer er voor waarschuwen zich te hoeden voor al deze "eigenwillige godsdienst" en aanraden zich te onthouden van het luchtig spreken over het volgen van Christus in de doop.
Het is pure eigenwilligheid een fase in het leven van onze Heer te kiezen en te trachten Hem te volgen in iets van onze eigen keus en tegelijkertijd geheel en al uit het oog te verliezen, dat we Hem te volgen hebben in andere dingen. Houd in herinnering, dat onze Heer niet alleen gedoopt werd, maar dat Hij ook besneden is. (Luk. 2:21). Hij hield de Joodse sabbat van af zonsondergang Vrijdagavond tot zonsondergang Zaterdagavond. Het was Zijn gewoonte in de synagoge te gaan op de dag van de sabbat (Lk. 4:16). Hij vierde het pascha vanaf Zijn twaalfde jaar tot de tijd van Zijn dood. (Zie Lk. 2:41 en 22:15). Hij was stipt in het waarnemen van het kleinste voorschrift van de Mozaïsche wet (Mt. 3:4). Indien wij Hem na moeten volgen, laten we dan volkomen Zijn voorbeeld volgen en niet een bijzonder onderdeel er van kiezen. Verder, welk recht heeft iemand om een der tegenwoordige sekten te veroordelen die verkozen hebben onze Heer te volgen in het waarnemen van de Joodse sabbat indien hij die oordeel verkozen heeft Hem in Zijn doop te volgen?
DE DOOP IN DE GEEST.
Dit is een belofte der profetie alléén aan Israël gegeven. De belofte is een doop in heilige geest. De parallelteksten uit de andere evangeliën luiden als volgt:
Nu komt de belangrijke taak te vinden wat de juiste betekenis van de term: "doop met (in) de heilige geest" is. De uitdrukking in al deze teksten, die we door "heilige geest" (met kleine letter) vertaald hebben, is de vertaling van de Griekse woorden: "pneuma hagion". Deze uitdrukking komt 54 maal voor in het N.T. en is in de St. V. steeds door "de(n) Heilige(n) Geest," vertaald. Er is echter nog een andere term die veel vaker voorkomt, nl.: "to pneuma to hagion", letterlijk vertaald: de Geest, de Heilige". De lezer kan zien, dat er verschil is tussen "pneuma hagion" en "to pneuma to hagion". Als de term "pneuma hagion" betekent: de Heilige Geest, hoe moeten we dan "to pneuma to hagion" beschouwen? De meerderheid van Bijbelonderwijzers zullen ongetwijfeld antwoorden, dat beide hetzelfde betekenen, nl. de Heilige Geest zelf. Maar als dit zo is, wat dan met de woordelijke inspiratie? Dan zouden de twee bepaalde lidwoorden (to... to) helemaal geen betekenis of waarde hebben. De vertalers hebben de term: "pneuma hagion" vertaald door: "de(n) Heilige(n) Geest". Ze gebruikten steeds het lidwoord en hoofdletters. Toen zij de term "do pneuma to hagion" ontmoetten, konden ze geen sterker vertaling geven. Zo is de waarde van de woordelijke inspiratie (dat is: elk woord ingegeven en van betekenis) voor de lezers van de St. Vertaling (en ook van andere) wat dit punt betreft, geheel verloren gegaan. Een onderzoek van de teksten waarin deze termen voorkomen, zal doen blijken, dat "to pneuma to hagion" vaak iets anders is dan "pneuma hagion". "To pneuma to hagion" betekent de Heilige Geest" de :Geest Zelf, de Geest als "Persoon". De term "pneuma hagion" echter is 'Zijn kracht die op velerlei wijze kan geopenbaard worden. M.a.w. de .Geest is de Gever, de geest de gave. Voor we dit verder aanwijzen, zij opgemerkt, dat we ons hier voor een ding moeten wachten. We moeten niet zeggen: Overal waar in het Grieks staat: "to pneuma to hagion", is de Heilige Geest, de "Persoon" bedoeld. Dit is een mechanische Schriftverklaring die schipbreuk lijdt. In meerdere teksten was het lidwoord "to" nodig om aan te duiden, dat "pneuma hagion" dat bepaalde iets is dat vermeld is. Een ding kan met veilig zeggen: "pneuma hagion" zonder lidwoord wordt nimmer van "de Heilige Geest" (de Persoon) gebruikt en zonder dat dit taalkundig nodig is, wordt het lidwoord "to" niet gebruikt als het de gave betreft. Dr. E.W. Bullinger heeft hier een hele studie over geschreven: The Giver and His gifts. (De Gever en Zijn gaven). Dit is een uitnemend werkje dat het waard is ook in het Nederlands vertaald of er voor bewerkt te worden. Met het hierboven aangegeven onderscheid voor ons, willen we nu de betekenis trachten te vinden van het: "Die zal u in heilige geest dopen". We zullen dit doen door Schrift met Schrift te vergelijken. In Luk. 24:49 lezen we:
We vinden hier de belofte des Vaders omschreven als: kracht uit de hoogte. In Hand. 1:4 beveelt de Heer wederom aan Zijn apostelen:
In beide teksten wordt hun bevolen in Jeruzalem te wachten en het doel van hun wachten was de vervulling van de belofte door de Vader gedaan. Deze belofte wordt genoemd: de "kracht van boven" en ook "heilige geest". Dat blijkt ook uit Hand. 1:5.
Door nu "geestelijke dingen met geestelijke" te vergelijken, vinden we, dat "de doop in heilige geest" een doop is, "in kracht van boven". De term "pneuma hagion" is "heilige geest" als "kracht van boven" en de term "to pneuma to hagion" wijst de Heilige Geest, de Geest, aan. De eerste is Zijn kracht, de tweede de Gever, de eerste Zijn werk, de tweede de Inwerker, de Geest Zelf. In het O.T. geeft God het werk aan, dat door Zijn volk Israël moet gedaan worden. Dit is het werk van bevrijding en het vervullen der aarde met Zijn heerlijkheid. Een werk zo groot en uitgebreid dat het alleen gedaan kan worden door een volk bekleed met of gedoopt in Zijn Goddelijke kracht. Een doop in deze kracht is beslist nodig voor het werk of het zal nimmer volbracht kunnen worden. De doop in Goddelijke kracht was een belofte aan het volk Israël gegeven. Ze begon zich te vervullen aan het gelovig overblijfsel in de tijd der Handelingen. Dit openbaarde zich in talen, wonderen, genezingen. Deze gaven behoorden aan Israël, maar de Heiden gelovigen ontvingen ze ook als ze deelgenoot werden van Israëls geestelijke zegeningen (Rom. 15:27). Zij kregen dezelfde gaven. Dit was om Israël tot jaloersheid te verwekken, want in Handelingen zien we God, Zich nog met Israël bemoeien. Toen de heilige geest op de Heidenen in het huis van Cornelus kwam, zei Petrus:
De laatste vermelding van deze bijzondere doop wordt in 1 Cor. 12:13 gevonden.
Zo vinden we een zevental teksten, die we nogmaals ten dele zullen citeren:
Deze verzen geven de gehele leer van de doop in de geest. Deze doop heeft niet plaats in de Gemeente die Zijn Lichaam is. Er is veel geleerd (over deze doop dat bij een diepergaand onderzoek zal blijken niet op de Schrift gebaseerd te zijn. Vele theorieën klinken mooi als men ze uiteen hoort zetten, maar als we ons tot de Schrift wenden, is er geen spoor van steun voor. In het maandblad: Openbaring van April 1933, zegt Dr. Lewis Sperry Chafer op bl. 150:
Deze uitspraak heeft een aangename klank maar in werkelijkheid is ze even zooveel woorden. De Geest dient geen doop toe. Er is geen enkele aanwijzing in de Schrift die deze bewering staaft. Johannes diende een doop toe: hij doopte in water. Christus diende een doop toe: Hij doopte en zal dopen in pneuma hagion. Maar de Geest dient geen doop toe. Is er een tekst die deze mening kan staven? Sommigen wijzen op 1 Cor. 12:13.
Dit schijnt aannemelijk, maar het laat de hele leer van een doop door de Geest afhangen van het voorzetsel: door. Maar dit is een minder juiste vertaling: het Grieks heeft niet door maar in. Zo wordt de Bewering, dat we door de Geest in iets worden gedoopt, dadelijk te niet gedaan. Laat ons de feiten eerlijk onder het oog zien. Als de Fundamentalisten in Amerika (de verdedigers van de inspiratie der Schrift, de Godheid van Christus en meer orthodoxe waarheden) zich verklaren voor een doop door de Heilige Geest om een theologisch stelsel te steunen, laat ze dan de Rooms-Katholieken niet bekritiseren die een mis en een vagevuur voorstaan als een nuttige toevoeging aan hun bijzonder theologisch systeem. Het is Schriftverdraaiing de uitspraak: Jezus Christus zal u in heilige geest dopen te veranderen in: De Heilige Geest zal u tot de kerk, Zijn Lichaam, dopen. De gelovigen die de Gemeente die Zijn Lichaam is, vormen, hebben de Heilige Geest als het onderpand van hun erfenis. De Geest vervult hen. Maar de belofte van de doop in heilige geest kan zich niet toe-eigenen de Gemeente die zijn Lichaam is.
Als we de doop in "pneuma hagion" aanvaarden, wat dan met het vuur dat mede vermeld wordt. Nemen we de oordelen ook? Of neemt de Kerk alleen de zegen en laat ze het oordeel aan Israël? Ze gaan hand in hand. Niet vanzelf wat tijd betreft, maar zeker met betrekking tot Israël en voor hen die in het verleden of in de toekomst met Israël op een lijn gesteld worden en deelgenoten worden van Israëls geestelijke zegeningen (Zie Rom. 15:27). Eens zal de doop in geest plaats hebben voor het hele volk Israëls. Dan zullen zij de Heer kennen van de kleinste tot de grootste en God zal Zijn volk, begiftigd met. Goddelijke kracht, gebruiken om de volken vrij te maken en de aarde te vervullen met Zijn kennis en heerlijkheid.
DE DOOP IN CHRISTUS' DOOD. We komen nu tot de beschouwing van de derde en voornaamste doop. Deze vinden we in de volgende verzen, die 's Heeren Jezus' eigen woorden verhalen.
Onze Heer Jezus naderde het eind van Zijn aardse werk; maar Zijn grootste werk moest nog volbracht worden. Hij moest naar het kruis om de grote zondedrager te zijn, en Zijn bloed te storten tot verlossing een er verloren mensheid. Hij beschrijft deze naderende dood als een doop waarmee Hij gedoopt moet worden. Hij wordt in de geest geperst en wilde dat het volbracht ware. Deze doodsdoop wordt verder genoemd in de verzen die we nu citeren.
De parallel tekst vindt men in Mk. 10:38 en 39. Hier is echter enig verschil. De moeder van Johannes en Jakobus wordt niet genoemd in vs. 35-37. Dan volgt:
Ook hier zegt de Heer nadrukkelijk, in een zesvoudige herhaling van het 'Woord, dat Zijn dood aan het kruis een doop is. Dit is in overeenstemming met de grote profetische uitspraak aangaande 'Zijn dood in de Psalmen.
De "watergoten" en "golven" wijzen op de watergoten en golven van Gods toorn tegen de zonde. Op Golgotha's kruis ontmoette de zonde hatende en straffende 'God de zonde dragende Jezus beladen met onze zonden. God bezoekt Hem met straf te onze behoeve. Dat was Zijn doodsdoop. Zijn dood was onze dood. Zo werd Zijn doop ook onze doop. Aan Jakobus en Johannes belooft Hij, dat zij dezelfde drinkbeker zullen drinken die Hij drinkt en met dezelfde doop gedoopt worden waarmee Hij gedoopt wordt. Niet een andere die er op lijkt maar die waarmee Hij gedoopt wordt. Deze verzen zeggen niet, dat Jakobus en Johannes als martelaars zouden sterven. Het is waarschijnlijk dat beiden zo stierven maar deze verzen wijzen niet op hun lichamelijke dood. Zijn drinkbeker en Zijn doop waren iets dat veel groter was dan de lichamelijke dood. De drinkbeker kan wijzen op Zijn innerlijk, de doop op Zijn uitwendig lijden. Beide samen drukken zij al het lijden uit dat Hij aan het kruis voor de zonde leed. De zinsnede: "gedoopt met een doop waarmee Ik gedoopt word" wijst op de vereenzelviging meten de deelverkrijging aan Christus' dood aan het kruis. Toen Hij stierf, rekende God dat Jakobus en Johannes mede aan het kruis gehangen en met Hem gestorven waren. Dit betreft echter niet alleen Jakobus en Johannes, maar ook elk gelovige in de Heer Jezus Christus die overgaat tot de nieuwe schepping.
Zij die tot de nieuwe schepping behoren, sterven met Christus. Zijn dood was een doop en als zij in Zijn dood gedoopt worden, worden ze als Hij gedoopt. God rekent hun dat toe en daarom zegt Paulus: "Ik ben met Christus gekruist". Gal. 2:20. De doodsdoop van Christus waarvan men deelgenoot gemaakt kan worden, is de belangrijke doop die doet, overgaan van de oude in de nieuwe schepping. Evenals het Kruis een hoofdmoment is, zelfs in het Woord Gods, zo is de doop die toen plaats had, een zeer belangrijke doop in Gods Woord. Wie hunner die roemen in het kruis zou 'hier niet mee instemmen? We hebben dus drie dopen:
Laat de lezer deze feiten overdenken en hij zal er mee instemmen als ik zeg, dat Golgotha in Gods oog kostbaarder is dan de rivier de Jordaan of de opperzaal bij Pinksteren. Laat hem overpeinzen, wat er op Golgotha gebeurde en wat dit betekent voor een wereld van verloren zondaars, opdat hij roeme in Christus' Kruis. Die dat doet, zal ook roemen in de doop die toen plaats had. En toch wordt de doop die aan het kruis plaats had bijna algemeen veronachtzaamd. Er zijn verzen in de Schrift waar in sprake is van de doop zonder dat nader aangegeven is welke doop bedoeld wordt. De discussie daarover concentreert zich steeds weer om de keuze tussen de water- en geestesdoop. Men vraagt zich heel weinig af, of deze verzen geen betrekking kunnen hebben op de grootste en belangrijkste van alle dopen: de doodsdoop van onze Heer Jezus Christus, waarvan de gelovige, die met Hem sterft, deelgenoot wordt gemaakt. In de meeste verzen waar de doop vermeld wordt, wijst de taal of het verband duidelijk aan, of de water~, de geestes of Christus' doodsdoop bedoeld wordt. In enkele belangrijke verzen waarin een dezer dopen wordt vermeld, is dit niet dadelijk 'te zien. Het kan zijn, dat God dit zo gewild heeft, opdat het een proef zou zijn om te doen uitkomen, waar we de heerlijkheid willen plaatsen. Hij wenst zeer zeker dat we roemen in het Kruis en dat we de doop die daar plaats vond, leren zien in al de verzen waar de water- en geestesdoop niet duidelijk worden aangegeven. Ik geloof dat al degenen die in het Kruis en in de vereenzelviging met Christus in Zijn dood roemen, wel zullen doen aan te nemen, dat de op de voorgrond tredende doop van het N.T. de doodsdoop van Christus is en steeds aangenomen moet worden in alle verzen tenzij taal of verband het tegendeel bewijzen.
Jakobus en Johannes waren in water gedoopt. Aan het Kruis werden zij met Christus in Zijn dood gedoopt. Vijftig dagen later werden zij in geest gedoopt. Het is klaar, dat, indien Jakobus en Johannes thans leefden en wij hen naar de belangrijkheid van deze drie dopen vroegen, ze zouden antwoorden, dat zij roemden in die welke plaats had aan het Kruis. Dat is juist die, welke men thans vergeet en verdringt door een andere. We moeten er voor waken niet te vanen in de dwaling de geestes- en doodsdoop van Christus te verwarren en te gaan spreken van door de Geest in Christus' dood te zijn gedoopt, zoals zovelen in onze dagen doen. Dit is twee dingen samenvoegen die God gescheiden heeft. Er is geen enkel vers in de Schrift dat deze theorie steunt. Elk vers dat over dit punt handelt, bewijst, dat waar Christus in geest doopt, de Heilige Geest niet in iets doopt. Ik herhaal nogmaals, dat de Geest geen doop heeft. (2).
Johannes en Jakobus behoefden niet tot Pinksteren te wachten om deelgenoot van Christus' doodsdoop te worden. Deze had plaats aan het Kruis. Zij moesten in Jeruzalem wachten op de geestesdoop maar niet op de doodsdoop. Deze was reeds geschied aan het Kruis. Voor Jakobus en Johannes en voor allen die met Christus gekruisigd zijn. Aan het Kruis zijn al de golven en baren van Gods toorn over Hem uitgegoten voor onze zonden. God rekent ons als met Hem gestorven. Houdt de heerlijkheid van deze doop in het oog. Welke hoop is er voor verloren zondaars? Deze, dat we met Hem gedoopt en der zonde gestorven, dat we met Hem begraven zijn en opgestaan. II. DE DOOP NA HET KRUIS.
HET Z.G. GROTE DOOPSBEVEL.
Deze tekst wordt meestal genoemd het grote doopsbevel (in de Engelse wereld: de grote opdracht) maar in wezen is het niet groter noch kleiner dan het bevel gegeven in Mk. 16:16 en Luk. 24:46-47. Er zijn zoveel tegenstrijdige meningen over deze tekst en hij is zo ongelukkig verwrongen en verkeerd toegepast, dat er twijfel kan rijzen over de mogelijkheid of men de gelovigen er toe kan krijgen na te gaan wat God geopenbaard heeft buiten hun vooropgezette meningen. Bij het nagaan van deze tekst willen we ons baseren op het beginsel dat God zegt wat Hij meent en dat Hij meent wat Hij zegt. Hij zegt niet het een en bedoelt het ander. God gebruikt woorden om Zijn gedachten te openbaren. Het is duidelijk in deze opdracht, dat onze Heer beveelt al de volken te onderwijzen, d.i. tot discipelen te maken, volgens het Grieks. Ik kan mijn geest geen toeren laten maken door te geloven dat als de Heer zegt: "Maakt al de volken tot discipelen", Hij in werkelijk bedoelt: Predikt het evangelie tot personen of groepen of dat hij die nu evangeliseert de volken tot discipelen maakt. Als van "Maakt al de volken tot discipelen" gemaakt kon worden: "Predikt het evangelie der genade Gods", dan betekent de taal absoluut niets en kan elk deel van Gods Woord zo veranderd worden dat het alles betekent wat men het wil laten betekenen. Maar dan heeft het geen waarde als openbaring van Gods waarheid. De volken moesten tot discipelen gemaakt worden, door hen te dopen in den naam van Vader, {Zoon en Geest. Het voornaamwoord dezelve of hen wijst duidelijk die volken aan. Voornaamwoorden wijzen zelfstandige voornaamwoorden aan of er op terug. Als men nu het voornaamwoord dezelve of hen 'laat slaan op individuele personen, op enkelingen uit de volken, in plaats van op de volken zelf, randt men de eenvoudigste wet van de taalkunde aan. Thans is het niet de tijd waarin God de volken tot discipelen maakt. Ook is het de tijd niet waarin Hij Zijn dienaars heeft opgedragen die taak te beproeven. Deze bedeling zal zich afsluiten zonder dat een enkel volk als zoodanig tot discipel is gemaakt. Waarom zou God ons iets bevelen te doen waarvan Hij uitdrukkelijk gezegd heeft dat het niet geschieden kan totdat de Heer Jezus Christus wederkomt?
Vele Bijbeluiteenzetters houden vol, dat de opdracht van Mt. 28 voor thans is, maar wij worden genoodzaakt ons van hen af te keren en ons te wenden tot hen die gedurende veertig dagen door de verrezen Heer zijn onderwezen over Zijn opstandings bediening. Dan ontdekken we dat geen hunner deze opdracht van Mt. 28 heeft uitgevoerd. Gedurende acht volle jaren gingen zij niet tot de volken en wat bijzonder betekenisvol is, geen enkele doop in de Handelingentijd werd toegediend in de naam van Vader, Zoon en Geest. Zie Hand. 2:38, 8:16, 10:48. Het "grote doopsbevel" werd nimmer gehoorzaamd bij geen enkele gelegenheid in het N.T. vermeld waar de doop plaats vond. Indien men de nodige aandacht schenkt aan de waarheden geopenbaard in de genoemde verzen, zal er geen poging gedaan worden die als een opdracht op te dringen aan de Gemeente van de tegenwoordige bedeling.
BELOOFDE BEGIFTIGING.
UITGEBREIDHEID VAN DE OPDRACHT. Wanneer alle macht in hemel en op aarde door de Heer Jezus. Christus zal uitgeoefend worden, zal Israël in Zijn 'land onder Zijn heerschappij hersteld worden. Zij zullen dan allen de Heer leren kennen van hun kleinste tot hun grootste. Israël zal het dan niet meer nodig hebben tot discipel gemaakt te worden.
Het grote doopsbevel neemt aan, dat deze woorden vervuld zijn. Daarom wordt Israël in deze opdracht niet ingesloten. Het is een bevel tot het geredde en herstelde Israël. Dit bevel wil al de volken tot discipelen maken. Als geheel Israël de Heer kent, zal geheel Israël ook gerechtigd zijn de andere volken tot discipelen te maken door hen te onderwijzen.
LERENDE HEN ONDERHOUDEN ALLES
Als men deze bevelen in de tegenwoordige bedeling wil leren, zal dit niets dan een hopeloze verwarring teweeg brengen.
IK BEN MET U.
PAULUS EN HET GROTE DOOPSBEVEL.
De Rooms-Katholieke Kerk is de enige kerk die ooit werkelijk getracht heeft alle volken te disciplineren. Rome let weinig op de enkele persoon, maar veel meer op de volken. Het wil ze alle tot Rooms-Katholieke volken maken. De poging er toe heeft bloedvergieten en vreselijke pijniging meegevoerd.
Als we zeggen, dat de Mattheus-opdracht er niet een is voor deze eeuw, gaan we niet in tegen de zendingspogingen en -activiteit van heden maar alleen tegen de basis waarop men deze wil doen rusten. Het bevel van Christus wordt niet verminkt als we het zien als een opdracht voor de toekomst. Evenals de bevelen en het gebed van Mt.24:15-21 staat het daar in al zijn waarheid en kracht, evenals het er de eeuwen dom' heeft gestaan. Het wacht op het ogenblik waarop het gehoorzaamd zal worden zoals het nimmer gehoorzaamd is geworden en tot op de laatste 'letter zal vervuld worden. (3)
DE HANDELINGENTIJD Dat het van weinig waarde was vóór het Kruis de Messias aan het verstrooide Israël aan te bieden, is gemakkelijk in te zien. Het aanbod zou dan na Zijn dood herhaald hebben moeten worden daar de ergernis van het Kruis niet verbonden was met de levende Messias. Dit blijkt duidelijk uit de schare die geloofde toen zij Zijn wonderen zagen, Joh. 2:23 vergeleken met het kleine aantal van 120 die op de dag van Pinksteren vergaderd waren. Het Boek der Handelingen nu is het verhaal van Gods groter aanbod van de gekruisigde Messias aan het volk Israël. En het werd bevestigd door machtige tekenen en wonderen. Zij die de Messias aannamen, moesten in het openbaar deel krijgen aan Hem en het overblijfsel. Deze publieke deelverkrijging geschiedde door de waterdoop. In het begin werd het aanbod alleen aan de Joden gedaan maar daar de meerderheid de gekruisigde Messias verwierp, werd Hij aan de Heidenen gepredikt. En daar werd Hij aangenomen. Deze Heidenen werden gedoopt en kregen deel aan de Messias en de zich bekeerenden in Israël. Het doel was Israël tot jaloersheid en naijver te verwekken. Toen het aanbod was geschied en de gekruisigde Messias door Israël als geheel was verworpen, werd het oordeel van verblinding over het volk uitgesproken. Als de geschiedenis de volgorde der gebeurtenissen die in het O. T. zijn geprofeteerd, had gevolgd, zou de verwerping van Messias gevolgd zijn door de tijd van "Jakobs benauwdheid". Maar God zette de hele profetische programma stil en openbaarde een voornemen tot heden toe verborgen gehouden. Thans wordt de Gemeente die Zijn Lichaam is, gevormd. Dit heeft plaats in de "bedeling der Verborgenheid". Als het oordeel in Hand. 28 uitgesproken is, sluit het verhaal plotseling af met de mededeling, dat God de "zaligheid" (d.i. behoudenis) tot de Heidenen gezonden wordt. De Here Jezus Christus wordt nu aan de wereld gepredikt als de Behouder ("Zaligmaker") en als het Hoofd over de Gemeente die Zijn Lichaam is en niet als Messias. De periode der Handelingen heeft zijn eigen unieke opdracht en grondwet. Alles in de Handelingenperiode is daarmee in overeenstemming. Deze wordt door onze Here gegeven in Mk. 16:15-18:
Hier geeft onze Here de opdracht en de ordinantie voor de Handelingenperiode, de tijd waarin de gekruisigde Messias opnieuw werd aangeboden en God het woord bevestigde door tekenen die volgden. In bovenstaande verzen wordt de doop onafscheidelijk verbonden met geloof. Velen hebben getracht dit vers in waarde te verminderen, door er op te wijzen, dat in de tweede helft van het vers niet staat dat wie niet gedoopt is, niet behouden kan worden. Uitlegging echter van de Schrift op deze wijze is met de Schrift goochelen op de slechtste manier. De voorwaarde waarop men kan behouden worden, is aangegeven "Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal behouden worden" De Here geeft ook aan de gesteldheid waarop iemand zal veroordeeld worden: "Die niet geloofd heeft, zal verdoemd (veroordeeld) worden". Laten we er aan herinneren, dat niemand ooit in enige bedeling behouden is op enige andere grond dan op Christus' volbrachte werk op Golgotha. Voor het kruis rustte men in wat Christus zou volbrengen. Vanaf het Kruis moet men rusten in wat Hij gedaan heeft. Maar in zekere bedelingen heeft God dingen gevorderd die met de behoudenis gepaard moesten gaan. In de bedeling waarin God de gekruisigde Messias het prediken als de Verrezene Die op Davids troon zou zitten, vorderde Hij dat de behoudenis zou vergezeld worden van de doop. Indien in de Handelingentijd iemand geloofde, doch weigerde gedoopt te worden, schoot hij te kort aan Gods eisen. Zijn geloof zou dood geweest zijn. Het kon niet behouden. Wanneer we de Schriften van de Handelingentijd (Handelingen en de Zendbrieven) onderzoeken, zullen we zien, dat alle onderricht en praktijk volkomen in overeenstemming is met de opdracht en de ordinantie van die tijd.
Het was in de tijd van Handelingen, dat de beloofde doop in geest plaats vond. Zo vinden we de hele periode door die dopen voor ons. Toen van deze periode het einde naderde, als gevolg van Israëls struikelen en zonde, werd de verzoening der wereld geopenbaard (2 Cor. 5) en daarna het evangelie der genade Gods in al zijn volheid (Efeze). Hierin is ook sprake van het deelkrijgen aan Christus en Zijn doodsdoop.
DE DOOP IN HANDELINGEN.
Na de verkiezing van Matthias richt Petrus het woord tot de "Israëlitische mannen". Als zijn boodschap geëindigd is en de mannen van Israël geroepen hebben: "Wat zullen wij doen, mannen broeders" (2:37) wordt het antwoord gegeven.
Theologen hebben getracht een onderscheid aan te geven tussen de doop van Johannes en die welke zij "de Christelijke doop" noemen. Maar het is duidelijk in deze eerste preek na de opstanding van Christus dat er geen verschil is. Johannes doopte tot bekering ter vergeving van zonden en Petrus roept zijn hoorders evenzo op zich te bekeren om vergeving der zonde te verkrijgen. Petrus eiste een verandering van zin van hen die de Heer der heerlijkheid gekruisigd hadden. Maar dit is niet alles wat hij vroeg. Zij moesten openlijk deel krijgen aan Hem en wel door de waterdoop. Dit bracht dan mede de vergeving hunner zonde. God meende wat Hij door Petrus zeide; er kon geen vergeving van zonde plaats hebben zonder de gevorderde doop.
Er zijn vele oprechte mensen die geloven, dat hier een apostolisch voorbeeld is dat zelfs nu gevolgd moet worden. Zij staan er op dat zij, die met blijdschap Christus' Woord ontvangen, ook thans gedoopt zullen worden. Maar God laat het ons niet toe een voorbeeld te nemen dat ons aanstaat en andere voorbeelden in dezelfde verzen geheel terzijde te laten. Men zie slechts:
DE KRISIS IN JERUZALEM.
Alles in deze teksten is in algehele overeenstemming met de bedeling van Handelingen. Men lette op het prediken van de Messias en de wonderen door Filippus verricht: onreine geesten worden uitgeworpen roepende met grote stem, vele geraakten en kreupelen werden genezen; het geloof werd gevolgd door de vereiste doop; de apostelen baden dat ook de Samaritanen de Heilige Geest mochten ontvangen; deze werd hun gegeven door oplegging der handen; door Petrus werd een oordeel uitgesproken over Simon de tovenaar. Verderop in het hoofdstuk spreekt er een engel tot Filippus. Wat van dit alles heeft nu plaats in de Gemeente die Zijn Lichaam is? Wat is, mogen wij zeker vragen, de bijbelse regel waarmee iemand een leer of praktijk mag aannemen of verwerpen?
FILIPPUS EN DE MOORMAN.
De kamerling was gehoorzaam aan Gods bevel, in Marc. 16:16 tot zaligheid gegeven. Hij geloofde en werd gedoopt. Deze doop ging gepaard met een teken, n.l. Filippus werd weggenomen door de Geest des Heren en de kamerling zag hem niet meer.
DE DOOP VAN PAULUS.
Het doel en de betekenis van Paulus' doop vindt men in het woord van Ananias, dat Paulus de schare in Jeruzalem meedeelt:
Dit woord, neergeschreven tot onze lering, toont duidelijk aan, dat Paulus' doop een ceremoniële wassing was die de wegneming zijner zonden symboliseerde. Klinkt dit vers niet zeer vreemd voor hen die de genade Gods en de vergeving der zonden naar de rijkdom Zijner genade kennen? Het is echter in algehele overeenstemming met het doel van de doop die vanaf het begin van de bediening van Johannes tot het eind van de Handelingentijd eis was. Johannes predikte de doop der bekering tot vergeving der zonden. Christus zeide: Die gelooft zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig (behouden) worden. Petrus predikte: Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden. Dat alles is in overeenstemming met elkaar, maar als een van de voorgaande gegevens in de tegenwoordige bedeling wordt ingedragen, komt men tot niets dan met elkaar strijdende resultaten.
DE DOOP VAN CORNELIUS. In zijn prediking in het huis van Cornelius maakte Petrus gewag van de doop van Johannes,
Terwijl Petrus sprak, viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden. De Joden waren verbaasd toen zij hen met vreemde talen hoorden spreken.
Twee belangrijke gevolgen van de doop van Johannes zijn vermeld geworden. Hij scheidde de gedoopten af van het volk Israël als geheel en vormde van hen een afzonderlijke groep. Deze twee gedachten vondt men ook in de bediening van de Here Jezus en van die der twaalf in het boek der Handelingen. Toen Cornelius de gave van de Heilige Geest had ontvangen en God zo bewijs had gegeven dat Hij hem aannam, vroeg Petrus opeens wie het zou verhinderen dat deze mensen gedoopt zouden worden. M.a.w. waarom zouden deze mensen uit de Heidenen niet één worden met de gedoopte groep te Jeruzalem, daar God ze verzegeld had. Waarom zouden deze personen niet geteld worden tot de groep die bevrijd was van de toorn die weldra op Israël en de gehele aarde zou uitgegoten worden? Zo kregen de heidenen deel aan Israëls God en de Messias. De volgende tekst in Handelingen die de doop vermeldt, vermeldt de doop van Johannes maar voegt er niets bij t.o.v. leerstellig onderricht.
LYDIA'S HUIS.
Ook Lydia is gehoorzaam aan Gods eis in Marc. 16:16.
DE STOKBEWAARDER IN FILIPPI.
Een onderzoek van het gehele hoofdstuk zal de sterke kenmerken vann de Pinksterbedeling aantonen.
Geeft dit hoofdstuk Gods progamma voor de tegenwoordige bedeling aan? PAULUS TE CORINTHE.
De overeenstemming met Marc. 16:16 is duidelijk zichtbaar.
Konden deze Corinthiërs gered zijn geworden zonder waterdoop? Het antwoord is een nadrukkelijk: NEEN. Kunnen wij behouden worden zonder waterdoop? Het antwoord is een nadrukkelijk: JA. Hoe is dit te verklaren? De Corinthiërs werden gered gedurende de bedeling toen God de gekruisigde Messias aan Israël liet prediken en Zijn Woord bevestigde door bovennatuurlijke tekenen. Wij zijn gered in de bedeling der verborgenheid waarin God de Gemeente die Christus' Lichaam is, vormt. En deze bedeling begint na Hand. 28:28, dat is, nadat Paulus te Rome het oordeel der verblinding over Israël heeft uitgesproken.
PAULUS TE EFEZE.
Toen Paulus in Efeze kwam, vond hij enige discipelen.
Voor het Kruis was de orde: gedoopt worden tot bekering en dan geloven in Hem Die kwam, dat is Christus Jezus. Na het Kruis wordt de orde omgekeerd en wordt het: Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn. De vraag rijst: Wat nu met deze mannen. Volgens de schrijver (Sellers) was hier de Goddelijke orde omgekeerd en was ze daarom zonder zin. Hun werk was geschied zonder geloof en is geloof zonder de werken dood, de werken zonder geloof zijn het ook. Daarop doopte Paulus hen opnieuw waarna ze talen spraken en profeteerden, welke tekenen de bedeling van toen karakteriseerden.
DE WATERDOOP IN DE BRIEVEN.
Deze verzen geven weinig moeilijkheid als men de betekenis van de doop, in de tijd waarin deze brief geschreven werd in het oog houdt. Men lette op de tussenzin "de doop behoudt door de opstanding van Jezus Christus" De dagen voor de zondvloed waren dagen van Gods lankmoedigheid. Deze lankmoedigheid was ook groot over Israël in de Handelingentijd. Aan het eind daarvan kon Paulus daarom van Israël schrijven:
Volgens het oude- en nieuwe testament zou op de tijd van de Handelingen de tijd van Jacobs benauwdheid volgen. De "bedeling der verborgenheid" was nog een verborgenheid in God.
In Noachs dagen was de plaats der behoudenis de ark. Als de stormachtige oordelen over de aarde komen, die figuurlijk bezien op het water zullen gelijken dat tegen de ark sloeg, zullen de gedoopten veilig zijn in Christus, ook al sterven zij.
DE LEER DER DOPEN. VERSCHEIDENE WASSINGEN
De Schrijver kan niet instemmen met hen die dit vers als argument tegen de waterdoop aanvoeren. De waterdoop in de Evangeliën en de Handelingen was niet een van de verscheidene dopen (d.i. indompelingen) die deel van de tabernakel- en tempeldienst uitmaakten. Ook kan hij niet genoemd worden een "vleselijk gebod" of een der "rechtvaardigmakingen des vlezes". Daarom kan Heb. 9:10 niet als een juist argument aangevoerd worden tegen de waterdoop. We moeten geen ijver zonder verstand hebben en daardoor de zin der Schrift geweld aan doen. Zo ook in de volgende teksten niet.
Het is dwaas te trachten uit deze verzen te bewijzen dat de apostel Paulus niet doopte of dat hij in die tijd de doop onbelangrijk of onjuist achtte te zijn. Het veertiende vers is slechts de eerste helft van een zin en moet niet van de tweede gescheiden worden. Het is niet zo, dat Paulus God dankte dat de Corintische gelovigen niet gedoopt waren, maar 't is zo, dat hij dankbaar was, dat hij persoonlijk zo weinigen van hen gedoopt had, daar de Corinthiers de Goddelijke inzetting in een partijleus veranderd hadden en zich hadden gerangschikt om de persoon die hen had gedoopt hem tot partijleider makende. Paulus weigerde hier in mee te gaan. De volgende tekst is belangrijk met het oog op zijn betekenis t.o.v. de opdrachten.
Als Paulus gewerkt had onder de opdracht in Mattheus 28 gegeven, zou hij dit, wilde hij getrouw zijn, niet hebben kunnen zeggen. Als hij werkte onder de opdracht van Marcus, dan is zijn uitspraak juist.
In Mattheus worden zij uitgezonden om te onderwijzen en te dopen, in Marcus om het Evangelie te prediken; de plicht van de doop rustte op hem die geloofde, 1 Corinthe 1:17 laat dus boven alle twijfel zien, dat Paulus, gedurende de Handelingentijd, arbeidde onder de opdracht in Marcus 16 gegeven.
GEDOOPT TOT MOZES.
Het type vindt zijn antitype in de dood van Christus. Mozes was met de kinderen Israëls in de wolk en in de zee. Zo zijn zij die deel krijgen aan onze Here met Hem in Zijn doop aan het Kruis.
VOOR DE DODEN GEDOOPT.
Dit vers is voor de schrijver (Sellers) tot op heden moeilijk. Het is hem als een raadselschrift en hij meent dat het beste is te zeggen, dat hij er niets van weet, liever dan de Amerikaanse gewoonte te volgen er iets, wat dan ook, van te zeggen.
SAMENVATTING.
Deze verzen schijnen zorgvuldig gekozen proefstukken te zijn, uitgezocht door iemand om de theorie te steunen, dat de waterdoop noodzakelijk is tot behoudenis. De lezer mag zelf echter elke tekst onderzoeken en zal ontdekken, dat deze zeven verzen het onderricht van het nieuwe testament over het doel en de betekenis van de waterdoop geven. Deze verzen leren, dat de waterdoop tot bekering was; hij werd genoemd de doop der bekering, hij was tot vergeving der zonden en op het allernauwst verbonden met het geloven tot behoudenis; hij was ter openbaring van Messias aan Israël, een ceremoniële wassing; hij diende om te ontkomen aan de toekomende toorn. Het is gemakkelijk om van de waterdoop iets als het volgende te zeggen: De waterdoop is een regel voor de gelovigen; hij neemt de plaats der besnijdenis in, hij is een teken voor ongelovigen; een belijden van Christus, een symbool van onze dood, begraven worden en opstaan met Christus; de deur van ingang in de plaatselijke kerk; de allereerste inzetting van het Christendom; het aantrekken van de uniform van Christus; het deel verkrijgen aan de verworpen Christus; een genademiddel; een getuigenis dat men het onderricht van genade in het heden ontvangen heeft; dat hij brengt onder Gods verbondsgenade; enz. Bovenstaande uitspraken zijn gekozen uit uitspraken over de waterdoop, gedaan door fundamentalistische Bijbeluitleggers. Voor elk er van ontbreekt zelfs de geringste steun in de Schrift. Zij zijn producten van menselijke redenering. opgesteld als poging om een Goddelijke ceremonie te versieren opdat ze passen zou in een bedeling waarin genade heerst in al haar heerlijkheid.
Minstens 99% van de dingen die over de waterdoop geloofd en geleerd worden, missen elke Schriftuurlijke grond. Omdat zij in de Schrift geen steun vinden om hun verschillende theorieën te schragen, hebben sommige Schriftverklaarders het gewaagd de verzen die handelen over onze doodsdoop met Christus te ondermijnen en ze uit te leggen t.o.v. en toe te passen op de waterdoop. Dit zou ons zonder een regel van onderwijs laten t.o.v. strekking, betekenis en doel van de heerlijkste doop in het Woord van God. Hun theorieën moeten ten koste van alles, gesteund worden; zelfs in die mate, dat zij de heerlijkheid van de doop in Zijn dood ontluisteren. Deze verklaarders willen een groep van gelovigen vormen die meer heerlijkheid vindt in een bassin met water dan in het Kruis van Christus. Zij willen ons te verstaan geven, dat na de grote uitspraken van Jezus Christus over Zijn doodsdoop, gedaan toen Hij op aarde was, deze zaak vervallen en vergeten was, want volgens zulken is er geen tekst in de brieven die over deze heerlijke doop spreekt. In de openbaring van de behoudenis door genade, ons door de apostel Paulus gegeven, vindt de doop in Christus' dood en onze vereniging met Hem echter haar rijkste ontvouwing. De verzen daarover willen we nu beschouwen.
GEDOOPT IN ZIJN DOOD.
Matth. 3:11 leert, dat de waterdoop is tot bekering. In Gal. 3:27 vinden we een doop tot in Christus. De waterdoop is niet tot in Christus. Galaten 3 leidt ons terug tot het Kruis, waar we tot in Christus gedoopt werden. Zo doen wij Christus aan. Iemand die dit vers op de waterdoop betrekking wil laten hebben, heeft weinig zin voor geestelijke waarden. De heerlijkste doodsdoop wordt uitvoerig in Romeinen 6 naar voren gebracht.
Hier wordt geopenbaard, dat tot in Christus gedoopt te zijn betekent: gedoopt te zijn in Zijn dood. We staan hier op heilige grond. De schrijver aarzelt veel te zeggen over deze verzen. Hij wil het liever aan de Heilige Gees t overlaten ui t deze verzen aan de lezer een heerlijk inzicht te geven in de doodsdoop die op Golgotha plaats had.
We denken weer aan de Romeinse soldaten en het schimpende, honende gepeupel. We horen weer de hamerslagen toen de nagels door Zijn gezegende handen en voeten gedreven werden. We zien het Kruis zijn kostelijke Last dragen toen het opgericht werd en neergelaten in het gat daarvoor gemaakt in de rots van Golgotha. We dringen naar voren en zien het met doornen doorstoken voorhoofd en het met bloeddruppels overlopen gelaat. Zie Hem als Hij inwendig lijdt in de handen van mensen, van Staat en, het vreemdst van al, in de hand van God. Hij lijdt niet voor eigen, persoonlijke zonden, maar voor de zonden van u en van mij. De golven en baren van Gods toorn gaan over Hem heen. Dat is de doop in de dood en zij die met Hem gekruisigd worden, worden in Zijn dood gedoopt.
DE DOOP IN DE BEDELING DER VERBORGENHEID.
DE ENE DOOP.
In de tegenwoordige bedeling is er één doop. Velen hebben gestreden om de Geestesdoop te bewijzen in de woorden: een Geest, zodat zij de ene doop die later genoemd werd konden laten betekenen de waterdoop. Maar zo krijgt men twee dopen en dat doet niet alleen de eenheid van de Geest te niet maar wist ook de doodsdoop met Christus uit. De poging van Bijbeluitleggers om één doop te doen betekenen "twee dopen" herinnert ons aan de poging van een goochelaar die een bal, halverwege een hellend vlak tot rust wil brengen. De gewone mens legt hem of boven aan of aan de voet. Gewone mensen zullen ook steeds geloven, dat één doop betekent één doop. De éne doop van Efeze 4:5 wordt voor ons alleen verklaard in het enige andere vers in de laatste zeven brieven van Paulus dat over de doop handelt.
Als we met Hem begraven zijn in de doop, dan is dat in Zijn doodsdoop. Christus uit de doden opgestaan, sterft niet meer. Daarom wordt Hij niet met ons in de waterdoop begraven maar worden wij met Hem in Zijn doodsdoop begraven op Golgotha's kruis. Dit is de enige doop die in de tegenwoordige bedeling geplaatst mag worden. Beschouwing van al de teksten over dit onderwerp zal bewijzen, dat er in Rom. 6, Ef. 4 en Col. 2 van geen waterdoop sprake is.
AANHANGSEL 1.
De lezer kan zelf deze verzen nagaan. Ze, hebben alle betrekking op de waterdoop. In drie andere teksten is het woord dat gewoonlijk door "doop" vertaald is overgezet door "wassing" of "wassen".
AANHANGSEL 2.
Aanhangsel 3. De Wedergeboorte door de Doop. T.o.v. de punten: wederbaart de doop, en de kinderbesprenging zijn de woorden van Sir Robert Anderson ongeëvenaard. Hij zegt: "Hier is een kind eergisteren (of nog later) geboren en zo zwak en ziekelijk, dat zijn jonge leven elk ogenblik wegvlieden kan. De vraag rijst: Als het sterft, wat zal dan zijn toekomst zijn? Als het sterft in zijn tegenwoordige staat, moet het, zegt men, verloren gaan, want het kan de hemel niet binnengaan. Maar, zeggen wij, het arme schepseltje weet niet van zijn rechter- noch linkerhand, 't is absoluut zonder persoonlijke zonden. Waarom moet het zo gestraft worden? Persoonlijk onschuldig, ja, wordt ons geantwoord maar door zijn natuurlijke afstamming behoort het tot een gevallen geslacht en Adams zonde moet het ter helle doen dalen, tenzij het door wedergeboorte gemaakt wordt tot een van Gods kinderen. Door het sacrament van de doop nu kan deze verandering zonder uitstel of moeilijkheid teweeg gebracht worden en zo kan de zaligheid van het kind verzekerd worden indien de dood het soms mag grijpen. Elk kan wetlicht deze ceremonie vervullen maar waar dit een bestreden punt is, is het beter de zekerheid te vergroten en de hulp in te roepen van iemand die van Godswege is aangesteld om de sacramenten te bedienen. Maar neem eens aan, dat de man die we vragen om ons bij te staan aan zijn bediening ontrouw is en bewijst een slecht karakter of onzedelijk leven te hebben. Dit, zegt men, zal in geen enkel opzicht de kracht van het sacrament of de werkelijkheid der verandering die zal plaats grijpen, beïnvloeden. Als de man slechts wettig geordend is, zal God hem toch als Zijn dienaar erkennen. In een geval als dit: wordt er niets gewonnen door een beroep op medelijden. Willen nadenkende en eerlijke geesten de zaak beschouwen en eerlijk de vraag beantwoorden of zelfs in de bijgelovigheden van Heiden volken tot welke we onze zendelingen zenden er een opvatting van God is Hem meer onwaardig en onterend dan deze?
Wat soort van God is die welke ons zo wordt voorgesteld. Een onrechtvaardig, niet liefhebbend, wreed Wezen dat een onschuldig en hulpeloos kind naar het verderf verwijst. Een onredelijk, willekeurig en grillig Wezen dat het eeuwig lot van het kind veranderden wil als er een paar druppels water op gesprenkeld worden. Een onheilig, onzedelijk Wezen, want Het gebruikt en erkent dienaars, wat ook hun karakter en leven moge zijn. En toch is deze grove en profane waanvoorstelling van God een zeer belangrijk deel van de "historische godsdienst van de Christenheid" (De Bijbel of de Kerk, bl. 110-112.)
Noot van de vertaler. Voetnoten [1] Noot v. d. Vert. - De woorden: "en met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt word ", ontbreken in Mt. 20 in de drie grote handschriften. Ze schijnen ingevoegd uit Luk. 12: 50 waar de doodsdoop wel genoemd wordt. [2] De Heilige Geest past Christus' werk toe aan de gelovige. Of we echter Zijn doop aan het Kruis niet aan de Heilige Geest mogen schrijven Christus zegt immers: gedoopt te moeten worden, dus dit zelf niet te doen -- is o.i. aan de Schrijver ontgaan. (Vert.) [3] Dat is in de toekomende eeuw of aioon. Daarom voegt Christus dat er bij: Ik ben met ulieden tot de voleinding der eeuw d.i. van de (toekomende) aioon. Niet: wereld, zoals de St. V. zegt. Deze vertaling is mede oorzaak dat men het bevel in deze eeuw wil uitvoeren. Immers men meent, dat bij Christus' wederkomst de wereld zal vergaan en er dan niets meer te disciplineren is. (Vert.).
|