Levend Water

De Heerlijkheid van de ene Doop

Uit het Amerikaans-Engels van
Otis Q. Sellers
Oud Baptisten prediker







VOORWOORD.
De leer der Verborgenheid verbreidt zich meer en meer. Wel niet zo, dat ze een reformatie wekt als in de 16e eeuw, maar dan toch zo, dat ze meer en meer door verschillende soort van gelovigen wordt ingezien en aanvaard.

Dit is ook geschied door de heer Sellers, voormalig Baptisten prediker.

De Verborgenheid brengt ook consequenties mede voor de wandel. Meestal moet men breken met de groep waartoe men behoort, omdat niet allen zullen meegaan, omdat men zogenaamd te ver gaat. Dan is het de plicht evenals Abraham uit te gaan naar het land dat God gewezen heeft en daarin te verblijven. Dat heeft ook de heer Sellers gedaan. Toen hij zag dat hij geen Baptist kon blijven omdat de waterdoop voor deze bedeling niet voor groten (en nog minder aan onbewuste kinderen toegediend) bedoeld is, heeft hij zijn ambt neergelegd en is op zich zelf gaan staan.

Thans geeft hij een maandblad uit: The Word of Truth ("Het Woord der Waarheid"). Daarnaast heeft hij twee brochures geschreven, n.l. The Glory of the one Baptism ("De Heerlijkheid van de éne Doop") en The Scriptural Position of the Lord's Supper ("De Schriftuurlijke plaats van 's Heren avondmaal"). Beide hebben we vertaald om ze de lezers van U. d. S. aan te bieden en verder te verbreiden.

We geven voor meer dan 90 percent vertaling van zijn brochure. En enkele maal een enkel bijschrift tot verduidelijking van de dingen. Voor het "voor de doden gedoopt worden" weet de heer Sellers geen oplossing. Wij hebben de onze gegeven, menende dat deze Schriftplaats, zo bezien, geen moeilijkheid bezit.

Men wil tegenwoordig eenheid der gelovigen. Wij ook, maar tot op zekere hoogte. Wij geloven dat er wel een grondeenheid kan zijn, n.l. deze, dat alle ware in Christus gelovenden kinderen Gods zijn, maar geen topeenheid, d.w.z. dat allen, naar Gods voornemen, ook tot dezelfde groep behoren. Zo ontstaan er groepen. Onder deze groepen nu zou meer eenheid kunnen komen, doch slechts op één voorwaarde: dat de leden beginnen uit te zuiveren wat niet naar de Schrift is. Ten opzichte van het onderwerp dat we hier bespreken, zullen we er op wijzen, wat we hier onder verstaan. Nu leze men eerst hoe de heer Sellers de doop opvat. We sluiten ons daar bij van harte aan. We hopen dat bij de lezers de visie in deze verscherpt mag worden en velen, mede door deze uitgave, licht mogen verkrijgen in een vraagstuk waardoor satan veel tweespalt en onenigheid heeft bewerkt en banden heeft aangelegd.

De vertaler
(G.J. Pauptit)



DE HEERLIJKHEID VAN DE ENE DOOP.

Voorwoord van de Schrijver.


Al de negentien honderd jaren der Kerkgeschiedenis door zijn sommige grote Bijbelse leerstukken dingen geweest waarvoor gedurig twist en conflict is geweest. Bij zulke gelegenheden heeft men zich veelmeer tot de Bijbel gewend met het opzettelijke doel daarin steun te vinden voor eigen standpunt dan om te zien wat God in het geschreven Woord geopenbaard heeft.

Een van de telkens de eeuwen door wederkerende kwesties nu is die van de doop geweest. Deze is lang een stormcentrum geweest van meer dan gewone beroering. De mensen die zich aan de een of andere zijde van dit geschilpunt plaatsen (beide groepen beginnen het Woord van God te doorzoeken om bewijsteksten tot staving van hun theorie aan te voeren) letten niet, op alles wat het Woord openbaart, maar alleen op datgene wat hun bewering steunt. De teksten die gebruikt kunnen worden hun theorie te dienen, worden aangedikt en op de voorgrond geschoven en die welke aangevoerd worden om de tegenovergestelde theorie te steunen, worden in waarde verkleind en niet zelden voorbijgegaan. Als de een helft van een vers hun positie steunt en de andere die tegenspreekt, zijn er mensen die, hoewel ze er prat op gaan liefde en eerbied voor het Woord te hebben, er niet afkerig van zijn om alleen dat deel te citeren (aan te voeren) dat in hun theorie te pas komt.

Waar er in de tegenwoordige tijd een bijna bittere strijd ontbrand is over de doop, schijnt het voor iemand die daarin op enige wijze verwikkeld is onmogelijk er vrij van alle hartstocht en vooroordeel over te schrijven. Het doel van schrijver dezes is een eerlijk en grondig onderzoek van het vraagstuk te geven. Nadat het handschrift klaar is, zullen we het daarna nog eens zorgvuldig nalezen en als we dan gefeild hebben zonder vooroordeel en zonder geest van bittere tweespalt te schrijven, zullen we het terzijde schuiven. In het geval het stuk zijn weg naar de drukker vindt en enige lezer kan aanwijzen waarin we Gods Woord ontrouw zijn geworden, zullen we ten volle bereid zijn de gehele verdere oplage te vernietigen.


WIJZE VAN BEHANDELING.
Het plan dat we ons voornemen t.o.v. dit onderwerp uit te werken, is als volgt: Elk vers in het N.T. waarin het woord doop of dopen voorkomt, zal eerst geciteerd en dan ontleed worden. Aan het verband waarin het vers voorkomt, zal behoorlijke aandacht geschonken worden. Er zal niets in de verzen ingelegd worden. Er mogen bij dit onderzoek geen gedachten van mensen met gedachten Gods vermengd worden. Ook zal geen waarheid in de verzen die ontdekt kan worden, door de schrijver .opzettelijk verzwegen worden... De ontleding zal eenvoudig zijn want het is het standpunt van de schrijver, dat de algemene waarheden in Gods openbaring duidelijk reeds aan de oppervlakte te zien zijn. De bijzonderheden liggen diep, maar we willen het over de algemene waarheden die geopenbaard zijn hebben. We willen het Woord voor zichzelf laten spreken. Na het onderzoek zal de waarheid samengevat worden zodat de afzonderlijke deel en uit de Schrift zulten worden samengelezen en bij elkaar worden gebracht om een enkele openbaring van waarheid te vormen. De vermaning van 2 Tim. 2:15 zal bijzonder in het oog gehouden worden en het Woord der waarheid recht gesneden. Zo willen we door ontleding, samenvatting en rechte verdeling der Schrift de waarheid in Gods Woord aangaande de doop geopenbaard trachten te vinden. Hierdoor zal God geëerd worden naar we menen en Hij zal onze pogingen zegenen. Hij heeft kennis der waarheid toegezegd aan degenen die er naar zoeken". Zo iemand wil Deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen of zij uit God is", Joh. 7:17.

Laten de lezers die zekere theorieën voorstaan, bereid zijn die prijs te geven indien bewezen wordt dat ze tegen het Woord van God zijn. En laten zij die er geen theorieën op na houden bereid zijn te leren als we samen Gods woord onderzoeken.


TWEE GROTE KLASSEN.
Er is wel gezegd, dat de mensen (t.o.v. hun opvatting van de Bijbel in twee groepen kunnen verdeeld worden:

  1. Zij die de Bijbel boven alles plaatsen.
  2. Zij die iets boven de Bijbel plaatsen.

De schrijver schaart zich hartgrondig bij de eerste groep al mag die klein zijn. Zijn beroep is op het Woord en op het Woord alleen. Geen hulp is er beloofd aan hen die traditie (overlevering), belijdenisschrift, kerkgeschiedenis en kerkelijke praktijk boven het Woord van God plaatsen.

Wij hebben de waarheid naar drie bedelingen ingedeeld.

  1. Ten eerste de tijd voor het kruis,
  2. ten tweede de tijd der Handeling en
  3. ten derde de bedeling der Verborgenheid (Ef. 3:9; hier staat niet "gemeenschap" maar "verborgenheid").

Als men deze indeling niet aanvaardt, wordt de waarheid over de doop iets tegen zichzelf verdeelds. Indien men deze indeling echter aanvaardt, verdwijnt alle tegenspraak in woorden onmiddellijk.

We stellen geen onderzoek in naar de wijze waarop de waterdoop kan toegediend worden. Dit feit alleen al zal deze brochure uniek maken onder die welke dit onderwerp behandelen.


I. VOOR HET KRUIS.

Wij willen dit gedeelte beginnen met een onderzoek van die verzen die betrekking hebben op de waterdoop van Johannes. Daaruit zullen we inzicht verkrijgen in de oorsprong, de betekenis en het doel van de waterdoop, toegediend door de voorloper van de Messias.

"En in die dagen kwam Johannes de Doper, predikende in de woestijn van Judea en zeggende: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen". Mt. 3:12.

"Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judea en het gehele land rondom de Jordaan en zij werden van hem gedoopt in den Jordaan, belijdende hun zonden. Hij dan ziende velen van de Farizeeërs en Sadduceeërs tot zijn doop komen, sprak tot hen: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? Brengt dan vruchten voort der bekering waardig. Mt. 3:5-8.

Dit is de eerste vermelding van de doop in het N. T. Deze wordt hier innig verbonden met het koninkrijk der hemelen. Johannes predikte bekering omdat dit koninkrijk nabij was gekomen.Z,ij die zich bekeerden, werden ;gedoopt in de Jordaan. Zij die gedoopt werden, beleden hun zonden. Toen de Farizeeërs en Sadduceeërs tot de doop van Johannes kwamen, vorderde hij vruchten der bekering waardig. Deze werd ook gevorderd van de schare zoals blijkt uit de paralleltekst in Lukas.

"En hij kwam in al het omliggende land des Jordaans, predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden. Hij dan zeide tot de scharen die uitkwamen om van hem gedoopt te worden: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? Brengt dan vruchten voort der bekering waardig". Luk. 3:3, 7, 8.

Het is heden bij velen gewoonte eerst geloof te vragen en dan de doop te doen volgen, maar het blijkt duidelijk, dat Johannes vorderde: "vruchten der bekering waardig" voor hij hen die tot hem kwamen wilde dopen.

Wat Johannes vorderde, is gemakkelijk na te gaan, want aangaande deze vordering vroeg het volk hem: "Wat zullen wij dan doen? Luk.3:10.

"En hij antwoordende, zeide tot hen: "Wie twee rokken heeft, dele hem mede die er geen heeft, en wie spijze heeft, doe desgelijks".

"En daar kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden, en zeiden tot hem: Meester wat zullen wij doen? En hij zeide tot hen: Eist niets meer dan hetgeen u gezet is.

"En hem vraagden ook de krijgslieden, zeggende: En wij, wat zullen wij doen? En hij zeide tot hen: Doet niemand overlast en ontvreemdt niemand het zijne met bedrog en laat u vergenoegen met uw bezoldigingen. Luk. 3:10-15.

Deze verzen tonen de aard aan van de werken die Johannes vorderde. Het is duidelijk, dat deze eisen in verband stonden met het komende koninkrijk. Wordt het in onze dagen geëist, dat men zichzelf van alles, behalve een hemd, zal ontdoen om gedoopt te kunnen worden. Zij die er een eigenwillige godsdienst op na houden, nemen de doop van Johannes aan maar willen blijkbaar niets te doen hebben met de eisen die er aan verbonden zijn.

De doop door Johannes toegediend, moet onderscheiden worden van de verschillende "dopen" van het O. T. (Heb. 6:2). Sommige leeraars hebben in hun ijver om de waterdoop voor deze bedeling te bestrijden, getracht om de doop van Johannes tot een van de ceremoniële dopen of indompelingen van het O.T. te maken. Het onderscheid tussen beide blijkt uit de volgende teksten.

"De doop van Johannes, van waar die was? Uit de hemel of uit de mensen. En zij overlegden bij zichzelf en zeiden: "Indien wij zeggen: Uit de hemel, zo zal Hij ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? En indien wij zeggen: Uit de mensen, zo vrezen wij de schare, want zij houden allen Johannes voor een profeet. Mt. 21:25, 26.

Parallel daaraan lezen we:

"De doop van Johannes, was die uit de hemel of uit de mensen? Antwoordt mij. Mark. 11:30.

"De doop van Johannes, was die uit de hemel of uit de mensen." Luk. 20:4.

In al deze teksten wordt steeds gesproken van "de doop van Johannes". Deze benaming zou misplaatst zijn als de doop van Johannes een der Levietische wassingen of indompelingen was. De doop van Johannes was uit de hemelen hem door een bijzondere openbaring in verband met de komst van Israëls Messias gegeven.

"En ik kende Hem niet, maar Die mij gezonden heeft om te dopen met (Gr. in) water, Die had tot mij gezegd: Op welken gij den Geest zult zien nederdalen en op Hem blijven, Deze is het die met (Gr.: in) den heiligen geest (dat is de gave des Geestes) doopt". Joh. 1:33.

Dit vers bewijst, dat de doop van Johannes bediend werd als gevolg van een Goddelijke opdracht die hem persoonlijk gegeven was.

Vielen hebben getracht de doop van Johannes te verbinden met het rein water sprengen in Ezechiël vermeld.

"Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden: van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven en zal een nieuw en geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het steen en hart uit uw vlees wegnemen en zal u een vlezen hart geven", Ez. 36:24, 25.

In deze verzen is positief de tijd aangegeven en de doop van Johannes werd bediend voor Israël vergaderd was. De belofte van Ez. 36 zal niet vervuld worden dan nadat Israëls hersteld in zijn land vervuld is.

De doop van Johannes staat op zichzelf. Hij is niet uit het O. T. maar uit de hemel. Hij was niet de vervulling vaneen 0.T. bevel maar een opdracht aan hem zelf gegeven. De besprenging van Ez. 36 zal door de Heer Zelf geschieden. De Heer doopte niemand terwijl Hij op aarde was (Joh. 4:2) noch ook daarna. Wat .Ez. 36 ons zegt, wijst naar de toekomst. Dan eerst zal deze belofte vervuld worden.


HET DOEL VAN DE DOOP VAN JOHANNES.
We vinden de volgende nadrukkelijke uitspraken in het evangelie van Johannes:

"En zij vraagden hem en spraken tot hem; Waarom doopt gij dan; zo gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de Profeet. Johannes antwoordde hun zeggende: Ik doop met (Gr.: in) water maar Hij staat midden onder ulieden Dien gij niet kent... Deze dingen zijn geschied in Beth abara over den Jordaan waar Johannes was dopende. ... En ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom ben ik gekomen, dopende met (in) water". Joh. 1:25, 26, 28 en 31.

De laatste verzen wijzen het voornaamste zo niet het enige doel van de waterdoop van Johannes aan. Alle menselijke meningen moeten vallen voor Johannes' eigen verklarende uitspraak over het doel van de doop die hij bediende. De Joodse Godsverering wees, zowel naar geest als naar :letter, op de komende beloofde Messias. Hij zou een koning zijn die Israël regeerde.

"Jezus Christus (is) een dienaar der besnijdenis geworden vanwege de waarheid Gods, opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen der vaderen, Rom. 15:8.

Opdat deze Messias nu aan Israël geopenbaard zou worden (dat wil zeggen: zichtbaar voor Israëls ogen en helder voor Israëls begrip zou worden) was Johannes gekomen om in water te dopen.

Elk ijverig onderzoeker van Gods Woord zal terstond beseffen, dat God gedurende de tegenwoordige bedeling niet tracht de Messias aan Israël te openbaren. Gods Geest werkt in individuele Joden zoals Hij dat doet in individuele Heidenen (dit is: personen uit de Volken, zoals wij zijn. Noot van de vertaler) Gods plan t.o.v. het Joodse volk is opgeschort. Over dit volk als geheel heeft Hij gerechtelijk een oordeel van verblinding uitgesproken. Het zou inderdaad vreemd zijn, indien God eensdeels Israël verblindde en het anderdeels tegelijkertijd trachtte zijn Messias te doen zien. Daar de waterdoop van Johannes bedoelde de Messias aan Israël te openbaren, kan er geen plaats voor zijn gedurende de tijd, dat al Gods bemoeienissen en oogmerken t.o.v. Israël zijn opgeschort.

Het doel van de doop van Johannes bewijst dat deze van de dopen (of indompelingen) door de wet opgelegd onderscheiden is. Israël als geheel onderging die dopen elke dag. Er was vanzelf een nieuwe en aparte doop nodig om de Messias aan Israël te openbaren.


DE DOOP TOT BEKERING.
Verder licht over de betekenis van de toediening van de waterdoop van Johannes wordt in andere Schriftplaatsen gegeven.

"Ik doop u wel met (in) water tot bekering" Mt. 3:11.

"Johannes was dopende in de woestijn en predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden. En al het Joodse land ging tot hem uit en die van Jeruzalem en zij werden allen van hem gedoopt in de rivier der Jordaan, belijdende hun zonden. Mk. 1:4,5,

Johannes predikte de doop der bekering die uitliep op vergeving der zonden. Zij die gedoopt werden, beleden hun zonden. Johannes' prediking en praktijk verschillen van de boodschap die God voor de tegenwoordige bedeling heeft gegeven. De lezer zal naar ik verzekerd ben, in staat zijn het verschil te zien tussen "de doop tot vergeving der zonden" en "de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden naar den rijkdom Zijner genade".

Johannes' doop was er een tot bekeringen niet tot Christus. Er is ook een doop tot Christus maar die zullen we later beschouwen.

De zedelijke en geestelijke gesteldheid van Israël, in Johannes' dagen, was inderdaad treurig. Gods oordeel, door Jesaja uitgesproken gold toen nog:

"Wee het zondige volk, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen. Zij hebben de Heer verlaten, zij hebben de Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende achterwaarts." Jes. 1:4.

Zo liet hun doop zien dat God waarheid sprak toen Hij van Israël zeide:

"En al het volk Hem horende, en de tollenaars, die met (in) de doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God, maar de Farizeeërs hebben de raad Gods tegen zichzelf verworpen, van hem niet gedoopt zijnde. Luk. 7:29, 30.

Het volk als geheel moest zich bekeren en werd door Johannes opgeroepen dit te doen. Sommigen gaven aan die roep gehoor en dezen werden gedoopt waardoor ze één werden met het bekeerde deel van Israël. Niet alleen werden ze een afgezonderde groep, maar zij kregen ook deel aan de komende Messias. Zij maakten reeds deel van Israël uit, door geboorte. Zij kregen de besnijdenis. Nu gingen zij verder en kregen deel aan de Messias en de zich bekeerd hebbenden dool de doop. De bekering van Israël was de eerste eis voor de nationale zegening. Zie Deut. 30:1-5.


DE DOOP VAN JEZUS.

"Toen kwam Jezus van Galilea naar den Jordaan tot Johannes om van hem gedoopt te worden. Doch Johannes weigerde Hem zeer, zeggende: Mij is nodig van u gedoopt te worden en komt Gij tot mij? Maar Jezus antwoordende zeide tot hem: Laat nu at, want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem at. En Jezus, gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water...". Mt. 3:13-1.

Van deze doop van Jezus lezen we in Markus:

"En het geschiedde in die dagen, dat Jezus kwam van Nazareth, gelegen in Galilea en werd van Johannes gedoopt in den Jordaan". Mk.1:9.

Lukas vermeldt hetzelfde feit:

"En het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd en Jezus ook gedoopt was en bad, dat de hemel geopend werd". Luk, 3:21.

Jezus Christus was èn door geboorte èn door besnijdenis verenigd met het volk Israël. Maar Hij wenste verenigd te zijn met het zich bekerende deel er van. Het was Johannes' taak het gelovig overblijfsel te dopen. Het was onzes Heeren opdracht een te zijn met dat overblijfsel. Door het toedienen van de doop door Johannes werd nu elke eis der gerechtigheid vervuld.

In onze dagen wordt er veel gesproken over "het volgen van Christus in de doop". Er wordt nadrukkelijk beweerd dat onze Heer ons als voorbeeld gesteld is ter navolging. Ik wil de lezer er voor waarschuwen zich te hoeden voor al deze "eigenwillige godsdienst" en aanraden zich te onthouden van het luchtig spreken over het volgen van Christus in de doop.

Het is pure eigenwilligheid een fase in het leven van onze Heer te kiezen en te trachten Hem te volgen in iets van onze eigen keus en tegelijkertijd geheel en al uit het oog te verliezen, dat we Hem te volgen hebben in andere dingen. Houd in herinnering, dat onze Heer niet alleen gedoopt werd, maar dat Hij ook besneden is. (Luk. 2:21). Hij hield de Joodse sabbat van af zonsondergang Vrijdagavond tot zonsondergang Zaterdagavond. Het was Zijn gewoonte in de synagoge te gaan op de dag van de sabbat (Lk. 4:16). Hij vierde het pascha vanaf Zijn twaalfde jaar tot de tijd van Zijn dood. (Zie Lk. 2:41 en 22:15). Hij was stipt in het waarnemen van het kleinste voorschrift van de Mozaïsche wet (Mt. 3:4). Indien wij Hem na moeten volgen, laten we dan volkomen Zijn voorbeeld volgen en niet een bijzonder onderdeel er van kiezen. Verder, welk recht heeft iemand om een der tegenwoordige sekten te veroordelen die verkozen hebben onze Heer te volgen in het waarnemen van de Joodse sabbat indien hij die oordeel verkozen heeft Hem in Zijn doop te volgen?


DE DOOP IN DE GEEST.
Onze tweede taak is de verzen na te gaan en te ontleden die betrekking hebben op de doop in heilige geest.

"Ik doop u wel met (Gr.: in) water tot bekering, maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem nà te dragen. Die zal u met (in) den heiligen geest en met (in) vuur dopen". Mt. 3:11.

Dit is een belofte der profetie alléén aan Israël gegeven. De belofte is een doop in heilige geest.

De parallelteksten uit de andere evangeliën luiden als volgt:

"Ik heb ulieden wel gedoopt met (in) water, maar Hij zal u dopen met (in) de heilige geest". Mk. 1:8.

"Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: Ik doop u wel met (in) water, maar Hij komt die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van zijn schoenen te ontbinden: Deze zal u dopen met (in) den heiligen geest en met (in) vuur. Lk. 3:16.

"En ik kende Hem niet, maar Die mij gezonden heeft om te dopen met (in) water, Die had tot mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen en op Hem blijven, Deze is Die met (in) de heilige geest doopt". Joh. 1:33.

Nu komt de belangrijke taak te vinden wat de juiste betekenis van de term: "doop met (in) de heilige geest" is.

De uitdrukking in al deze teksten, die we door "heilige geest" (met kleine letter) vertaald hebben, is de vertaling van de Griekse woorden: "pneuma hagion". Deze uitdrukking komt 54 maal voor in het N.T. en is in de St. V. steeds door "de(n) Heilige(n) Geest," vertaald. Er is echter nog een andere term die veel vaker voorkomt, nl.: "to pneuma to hagion", letterlijk vertaald: de Geest, de Heilige". De lezer kan zien, dat er verschil is tussen "pneuma hagion" en "to pneuma to hagion". Als de term "pneuma hagion" betekent: de Heilige Geest, hoe moeten we dan "to pneuma to hagion" beschouwen? De meerderheid van Bijbelonderwijzers zullen ongetwijfeld antwoorden, dat beide hetzelfde betekenen, nl. de Heilige Geest zelf. Maar als dit zo is, wat dan met de woordelijke inspiratie? Dan zouden de twee bepaalde lidwoorden (to... to) helemaal geen betekenis of waarde hebben.

De vertalers hebben de term: "pneuma hagion" vertaald door: "de(n) Heilige(n) Geest". Ze gebruikten steeds het lidwoord en hoofdletters. Toen zij de term "do pneuma to hagion" ontmoetten, konden ze geen sterker vertaling geven. Zo is de waarde van de woordelijke inspiratie (dat is: elk woord ingegeven en van betekenis) voor de lezers van de St. Vertaling (en ook van andere) wat dit punt betreft, geheel verloren gegaan.

Een onderzoek van de teksten waarin deze termen voorkomen, zal doen blijken, dat "to pneuma to hagion" vaak iets anders is dan "pneuma hagion". "To pneuma to hagion" betekent de Heilige Geest" de :Geest Zelf, de Geest als "Persoon". De term "pneuma hagion" echter is 'Zijn kracht die op velerlei wijze kan geopenbaard worden. M.a.w. de .Geest is de Gever, de geest de gave. Voor we dit verder aanwijzen, zij opgemerkt, dat we ons hier voor een ding moeten wachten. We moeten niet zeggen: Overal waar in het Grieks staat: "to pneuma to hagion", is de Heilige Geest, de "Persoon" bedoeld. Dit is een mechanische Schriftverklaring die schipbreuk lijdt. In meerdere teksten was het lidwoord "to" nodig om aan te duiden, dat "pneuma hagion" dat bepaalde iets is dat vermeld is. Een ding kan met veilig zeggen: "pneuma hagion" zonder lidwoord wordt nimmer van "de Heilige Geest" (de Persoon) gebruikt en zonder dat dit taalkundig nodig is, wordt het lidwoord "to" niet gebruikt als het de gave betreft. Dr. E.W. Bullinger heeft hier een hele studie over geschreven: The Giver and His gifts. (De Gever en Zijn gaven). Dit is een uitnemend werkje dat het waard is ook in het Nederlands vertaald of er voor bewerkt te worden.

Met het hierboven aangegeven onderscheid voor ons, willen we nu de betekenis trachten te vinden van het: "Die zal u in heilige geest dopen". We zullen dit doen door Schrift met Schrift te vergelijken.

In Luk. 24:49 lezen we:

"En zie, Ik zend DE BELOFTE MIJNS VADERS op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem totdat gij zult aangedaan zijn MET KRACHT UIT DE HOOGTE".

We vinden hier de belofte des Vaders omschreven als: kracht uit de hoogte.

In Hand. 1:4 beveelt de Heer wederom aan Zijn apostelen:

"En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachten DE BELOFTE DES VADERS, die gij, zeide Hij, van Mij gehoord hebt".

In beide teksten wordt hun bevolen in Jeruzalem te wachten en het doel van hun wachten was de vervulling van de belofte door de Vader gedaan. Deze belofte wordt genoemd: de "kracht van boven" en ook "heilige geest". Dat blijkt ook uit Hand. 1:5.

"Want Johannes doopte wel met (in) water, maar gij zult met (in) den heiligen geest gedoopt worden niet lang na deze dagen."

Door nu "geestelijke dingen met geestelijke" te vergelijken, vinden we, dat "de doop in heilige geest" een doop is, "in kracht van boven". De term "pneuma hagion" is "heilige geest" als "kracht van boven" en de term "to pneuma to hagion" wijst de Heilige Geest, de Geest, aan. De eerste is Zijn kracht, de tweede de Gever, de eerste Zijn werk, de tweede de Inwerker, de Geest Zelf.

In het O.T. geeft God het werk aan, dat door Zijn volk Israël moet gedaan worden. Dit is het werk van bevrijding en het vervullen der aarde met Zijn heerlijkheid. Een werk zo groot en uitgebreid dat het alleen gedaan kan worden door een volk bekleed met of gedoopt in Zijn Goddelijke kracht. Een doop in deze kracht is beslist nodig voor het werk of het zal nimmer volbracht kunnen worden. De doop in Goddelijke kracht was een belofte aan het volk Israël gegeven. Ze begon zich te vervullen aan het gelovig overblijfsel in de tijd der Handelingen. Dit openbaarde zich in talen, wonderen, genezingen. Deze gaven behoorden aan Israël, maar de Heiden gelovigen ontvingen ze ook als ze deelgenoot werden van Israëls geestelijke zegeningen (Rom. 15:27). Zij kregen dezelfde gaven. Dit was om Israël tot jaloersheid te verwekken, want in Handelingen zien we God, Zich nog met Israël bemoeien. Toen de heilige geest op de Heidenen in het huis van Cornelus kwam, zei Petrus:

"En ik werd indachtig aan hel woord des Heeren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met (in) water, maar gijlieden zult gedoopt worden met (in) heiligen geest". Hand. 11:16.

De laatste vermelding van deze bijzondere doop wordt in 1 Cor. 12:13 gevonden.

"Want ook wij allen zijn door (in) één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten hetzij vrijen, en wij allen zijn tot (in) één geest gedrenkt". 1 Cor. 12:13.

Zo vinden we een zevental teksten, die we nogmaals ten dele zullen citeren:

  • Die zal u in heilige geest en in vuur dopen. Mt. 3:11.
  • Hij zal u dopen in heilige geest en in vuur. Lk. 3:16.
  • Die is het Die in heilige geest doopt. Joh. 1:33.
  • Gij zult in heilige geest gedoopt worden niet lang naar na deze dagen. Hand. 1:15.
  • Gijlieden zult gedoopt worden in heilige geest. Hand. 11:26.
  • Wij zijn allen in één geest gedrenkt. 1 Cor. 12:13.

Deze verzen geven de gehele leer van de doop in de geest. Deze doop heeft niet plaats in de Gemeente die Zijn Lichaam is.

Er is veel geleerd (over deze doop dat bij een diepergaand onderzoek zal blijken niet op de Schrift gebaseerd te zijn. Vele theorieën klinken mooi als men ze uiteen hoort zetten, maar als we ons tot de Schrift wenden, is er geen spoor van steun voor.

In het maandblad: Openbaring van April 1933, zegt Dr. Lewis Sperry Chafer op bl. 150:

"Klaarblijkelijk schenkt geen bediening van de Geest de gelovige zoveel als Zijn doop, waardoor we de Heer worden toegevoegd en nu in Hem zijnde, deelgenoten worden van al wat Hij is, ja van elke geestelijke zegening in Christus Jezus".

Deze uitspraak heeft een aangename klank maar in werkelijkheid is ze even zooveel woorden. De Geest dient geen doop toe. Er is geen enkele aanwijzing in de Schrift die deze bewering staaft. Johannes diende een doop toe: hij doopte in water. Christus diende een doop toe: Hij doopte en zal dopen in pneuma hagion. Maar de Geest dient geen doop toe. Is er een tekst die deze mening kan staven?

Sommigen wijzen op 1 Cor. 12:13.

"Want door een Geest zijn wij allen gedoopt tot een lichaam.

Dit schijnt aannemelijk, maar het laat de hele leer van een doop door de Geest afhangen van het voorzetsel: door. Maar dit is een minder juiste vertaling: het Grieks heeft niet door maar in. Zo wordt de Bewering, dat we door de Geest in iets worden gedoopt, dadelijk te niet gedaan.

Laat ons de feiten eerlijk onder het oog zien. Als de Fundamentalisten in Amerika (de verdedigers van de inspiratie der Schrift, de Godheid van Christus en meer orthodoxe waarheden) zich verklaren voor een doop door de Heilige Geest om een theologisch stelsel te steunen, laat ze dan de Rooms-Katholieken niet bekritiseren die een mis en een vagevuur voorstaan als een nuttige toevoeging aan hun bijzonder theologisch systeem. Het is Schriftverdraaiing de uitspraak: Jezus Christus zal u in heilige geest dopen te veranderen in: De Heilige Geest zal u tot de kerk, Zijn Lichaam, dopen.

De gelovigen die de Gemeente die Zijn Lichaam is, vormen, hebben de Heilige Geest als het onderpand van hun erfenis. De Geest vervult hen. Maar de belofte van de doop in heilige geest kan zich niet toe-eigenen de Gemeente die zijn Lichaam is.

Als we de doop in "pneuma hagion" aanvaarden, wat dan met het vuur dat mede vermeld wordt. Nemen we de oordelen ook? Of neemt de Kerk alleen de zegen en laat ze het oordeel aan Israël? Ze gaan hand in hand. Niet vanzelf wat tijd betreft, maar zeker met betrekking tot Israël en voor hen die in het verleden of in de toekomst met Israël op een lijn gesteld worden en deelgenoten worden van Israëls geestelijke zegeningen (Zie Rom. 15:27). Eens zal de doop in geest plaats hebben voor het hele volk Israëls. Dan zullen zij de Heer kennen van de kleinste tot de grootste en God zal Zijn volk, begiftigd met. Goddelijke kracht, gebruiken om de volken vrij te maken en de aarde te vervullen met Zijn kennis en heerlijkheid.


DE DOOP IN CHRISTUS' DOOD.
In de verzen, tot dusver geciteerd, worden twee verschillende dopen genoemd. De eerste was die "in water", en wordt gewoonlijk de "waterdoop" genoemd, de tweede was die in "pneuma hagion", "in heilige geest" of kracht van boven; deze wordt gewoonlijk de "geestesdoop" genoemd.

We komen nu tot de beschouwing van de derde en voornaamste doop. Deze vinden we in de volgende verzen, die 's Heeren Jezus' eigen woorden verhalen.

"Maar Ik moet met een doop gedoopt worden en hoe word Ik geperst totdat het volbracht zij". Lk. 12:50.

Onze Heer Jezus naderde het eind van Zijn aardse werk; maar Zijn grootste werk moest nog volbracht worden. Hij moest naar het kruis om de grote zondedrager te zijn, en Zijn bloed te storten tot verlossing een er verloren mensheid. Hij beschrijft deze naderende dood als een doop waarmee Hij gedoopt moet worden. Hij wordt in de geest geperst en wilde dat het volbracht ware.

Deze doodsdoop wordt verder genoemd in de verzen die we nu citeren.

"Maar Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden weet niet wat gij begeert; kunt gij den drinkbeker drinken dien Ik drinken zal en met den doop gedoopt worden waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen. En Hij zeide tot hen: Mijn drinkbeker zult gij wel drinken en met den doop waarmede Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden, maar het zitten tot Mijn rechter- en tot Mijn linkerhand staat bij Mij niet te geven, maar het zal gegeven worden wien het bereid is van Mijn Vader. Mt. 20:22, 23. (1).

De parallel tekst vindt men in Mk. 10:38 en 39. Hier is echter enig verschil. De moeder van Johannes en Jakobus wordt niet genoemd in vs. 35-37. Dan volgt:

"Maar Jezus zeide tot hen: Gij weet niet wat gij begeert; kunt gij met den dood gedoopt worden waar Ik mede gedoopt word? En zij zeiden: Wij kunnen. Doch Jezus zeide tot hen: Den drinkbeker dien Ik drink, zult gij wel drinken en met den doop gedoopt worden waar Ik mede gedoopt word. Mk. 10:38, 39.

Ook hier zegt de Heer nadrukkelijk, in een zesvoudige herhaling van het 'Woord, dat Zijn dood aan het kruis een doop is. Dit is in overeenstemming met de grote profetische uitspraak aangaande 'Zijn dood in de Psalmen.

"De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan." Ps. 42:8.

De "watergoten" en "golven" wijzen op de watergoten en golven van Gods toorn tegen de zonde. Op Golgotha's kruis ontmoette de zonde hatende en straffende 'God de zonde dragende Jezus beladen met onze zonden. God bezoekt Hem met straf te onze behoeve. Dat was Zijn doodsdoop. Zijn dood was onze dood. Zo werd Zijn doop ook onze doop.

Aan Jakobus en Johannes belooft Hij, dat zij dezelfde drinkbeker zullen drinken die Hij drinkt en met dezelfde doop gedoopt worden waarmee Hij gedoopt wordt. Niet een andere die er op lijkt maar die waarmee Hij gedoopt wordt. Deze verzen zeggen niet, dat Jakobus en Johannes als martelaars zouden sterven. Het is waarschijnlijk dat beiden zo stierven maar deze verzen wijzen niet op hun lichamelijke dood. Zijn drinkbeker en Zijn doop waren iets dat veel groter was dan de lichamelijke dood.

De drinkbeker kan wijzen op Zijn innerlijk, de doop op Zijn uitwendig lijden. Beide samen drukken zij al het lijden uit dat Hij aan het kruis voor de zonde leed. De zinsnede: "gedoopt met een doop waarmee Ik gedoopt word" wijst op de vereenzelviging meten de deelverkrijging aan Christus' dood aan het kruis. Toen Hij stierf, rekende God dat Jakobus en Johannes mede aan het kruis gehangen en met Hem gestorven waren. Dit betreft echter niet alleen Jakobus en Johannes, maar ook elk gelovige in de Heer Jezus Christus die overgaat tot de nieuwe schepping.

"Indien wij met Christus gestorven zijn, zo geloven wij ook, dat wij met hem zullen leven". Rom. 6:8.

"Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is". Rom. 6:6.

Zij die tot de nieuwe schepping behoren, sterven met Christus. Zijn dood was een doop en als zij in Zijn dood gedoopt worden, worden ze als Hij gedoopt. God rekent hun dat toe en daarom zegt Paulus: "Ik ben met Christus gekruist". Gal. 2:20.

De doodsdoop van Christus waarvan men deelgenoot gemaakt kan worden, is de belangrijke doop die doet, overgaan van de oude in de nieuwe schepping. Evenals het Kruis een hoofdmoment is, zelfs in het Woord Gods, zo is de doop die toen plaats had, een zeer belangrijke doop in Gods Woord. Wie hunner die roemen in het kruis zou 'hier niet mee instemmen? We hebben dus drie dopen:

  1. De Waterdoop -- in de Jordaan.
  2. De Geestesdoop. -- in de opperzaal.
  3. De Doodsdoop -- op Golgotha.

Laat de lezer deze feiten overdenken en hij zal er mee instemmen als ik zeg, dat Golgotha in Gods oog kostbaarder is dan de rivier de Jordaan of de opperzaal bij Pinksteren. Laat hem overpeinzen, wat er op Golgotha gebeurde en wat dit betekent voor een wereld van verloren zondaars, opdat hij roeme in Christus' Kruis. Die dat doet, zal ook roemen in de doop die toen plaats had. En toch wordt de doop die aan het kruis plaats had bijna algemeen veronachtzaamd.

Er zijn verzen in de Schrift waar in sprake is van de doop zonder dat nader aangegeven is welke doop bedoeld wordt. De discussie daarover concentreert zich steeds weer om de keuze tussen de water- en geestesdoop. Men vraagt zich heel weinig af, of deze verzen geen betrekking kunnen hebben op de grootste en belangrijkste van alle dopen: de doodsdoop van onze Heer Jezus Christus, waarvan de gelovige, die met Hem sterft, deelgenoot wordt gemaakt.

In de meeste verzen waar de doop vermeld wordt, wijst de taal of het verband duidelijk aan, of de water~, de geestes of Christus' doodsdoop bedoeld wordt. In enkele belangrijke verzen waarin een dezer dopen wordt vermeld, is dit niet dadelijk 'te zien. Het kan zijn, dat God dit zo gewild heeft, opdat het een proef zou zijn om te doen uitkomen, waar we de heerlijkheid willen plaatsen. Hij wenst zeer zeker dat we roemen in het Kruis en dat we de doop die daar plaats vond, leren zien in al de verzen waar de water- en geestesdoop niet duidelijk worden aangegeven.

Ik geloof dat al degenen die in het Kruis en in de vereenzelviging met Christus in Zijn dood roemen, wel zullen doen aan te nemen, dat de op de voorgrond tredende doop van het N.T. de doodsdoop van Christus is en steeds aangenomen moet worden in alle verzen tenzij taal of verband het tegendeel bewijzen.

"Maar het zij verre van mij dat ik zou roemen anders dan in het Kruis onzes Heren Jezus Christus". GaL 6:14.

Jakobus en Johannes waren in water gedoopt. Aan het Kruis werden zij met Christus in Zijn dood gedoopt. Vijftig dagen later werden zij in geest gedoopt. Het is klaar, dat, indien Jakobus en Johannes thans leefden en wij hen naar de belangrijkheid van deze drie dopen vroegen, ze zouden antwoorden, dat zij roemden in die welke plaats had aan het Kruis. Dat is juist die, welke men thans vergeet en verdringt door een andere.

We moeten er voor waken niet te vanen in de dwaling de geestes- en doodsdoop van Christus te verwarren en te gaan spreken van door de Geest in Christus' dood te zijn gedoopt, zoals zovelen in onze dagen doen. Dit is twee dingen samenvoegen die God gescheiden heeft. Er is geen enkel vers in de Schrift dat deze theorie steunt. Elk vers dat over dit punt handelt, bewijst, dat waar Christus in geest doopt, de Heilige Geest niet in iets doopt. Ik herhaal nogmaals, dat de Geest geen doop heeft. (2).

Johannes en Jakobus behoefden niet tot Pinksteren te wachten om deelgenoot van Christus' doodsdoop te worden. Deze had plaats aan het Kruis. Zij moesten in Jeruzalem wachten op de geestesdoop maar niet op de doodsdoop. Deze was reeds geschied aan het Kruis. Voor Jakobus en Johannes en voor allen die met Christus gekruisigd zijn. Aan het Kruis zijn al de golven en baren van Gods toorn over Hem uitgegoten voor onze zonden. God rekent ons als met Hem gestorven. Houdt de heerlijkheid van deze doop in het oog. Welke hoop is er voor verloren zondaars? Deze, dat we met Hem gedoopt en der zonde gestorven, dat we met Hem begraven zijn en opgestaan.


II. DE DOOP NA HET KRUIS.

HET Z.G. GROTE DOOPSBEVEL.
Bij het nagaan van de teksten waarin de doop na het Kruis voorkomt, is de opdracht in Mattheus 28 gegeven zo belangrijk, dat deze een ietwat bredere ontleding vraagt.

"En Jezus bij hen komende, sprak tot hen zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan henen, onderwijst al de volkeren, dezelve dopende in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld". (van de aioon). Mt. 28:18-20.

Deze tekst wordt meestal genoemd het grote doopsbevel (in de Engelse wereld: de grote opdracht) maar in wezen is het niet groter noch kleiner dan het bevel gegeven in Mk. 16:16 en Luk. 24:46-47.

Er zijn zoveel tegenstrijdige meningen over deze tekst en hij is zo ongelukkig verwrongen en verkeerd toegepast, dat er twijfel kan rijzen over de mogelijkheid of men de gelovigen er toe kan krijgen na te gaan wat God geopenbaard heeft buiten hun vooropgezette meningen.

Bij het nagaan van deze tekst willen we ons baseren op het beginsel dat God zegt wat Hij meent en dat Hij meent wat Hij zegt. Hij zegt niet het een en bedoelt het ander. God gebruikt woorden om Zijn gedachten te openbaren.

Het is duidelijk in deze opdracht, dat onze Heer beveelt al de volken te onderwijzen, d.i. tot discipelen te maken, volgens het Grieks. Ik kan mijn geest geen toeren laten maken door te geloven dat als de Heer zegt: "Maakt al de volken tot discipelen", Hij in werkelijk bedoelt: Predikt het evangelie tot personen of groepen of dat hij die nu evangeliseert de volken tot discipelen maakt. Als van "Maakt al de volken tot discipelen" gemaakt kon worden: "Predikt het evangelie der genade Gods", dan betekent de taal absoluut niets en kan elk deel van Gods Woord zo veranderd worden dat het alles betekent wat men het wil laten betekenen. Maar dan heeft het geen waarde als openbaring van Gods waarheid.

De volken moesten tot discipelen gemaakt worden, door hen te dopen in den naam van Vader, {Zoon en Geest. Het voornaamwoord dezelve of hen wijst duidelijk die volken aan. Voornaamwoorden wijzen zelfstandige voornaamwoorden aan of er op terug. Als men nu het voornaamwoord dezelve of hen 'laat slaan op individuele personen, op enkelingen uit de volken, in plaats van op de volken zelf, randt men de eenvoudigste wet van de taalkunde aan.

Thans is het niet de tijd waarin God de volken tot discipelen maakt. Ook is het de tijd niet waarin Hij Zijn dienaars heeft opgedragen die taak te beproeven. Deze bedeling zal zich afsluiten zonder dat een enkel volk als zoodanig tot discipel is gemaakt. Waarom zou God ons iets bevelen te doen waarvan Hij uitdrukkelijk gezegd heeft dat het niet geschieden kan totdat de Heer Jezus Christus wederkomt?

Vele Bijbeluiteenzetters houden vol, dat de opdracht van Mt. 28 voor thans is, maar wij worden genoodzaakt ons van hen af te keren en ons te wenden tot hen die gedurende veertig dagen door de verrezen Heer zijn onderwezen over Zijn opstandings bediening. Dan ontdekken we dat geen hunner deze opdracht van Mt. 28 heeft uitgevoerd. Gedurende acht volle jaren gingen zij niet tot de volken en wat bijzonder betekenisvol is, geen enkele doop in de Handelingentijd werd toegediend in de naam van Vader, Zoon en Geest. Zie Hand. 2:38, 8:16, 10:48. Het "grote doopsbevel" werd nimmer gehoorzaamd bij geen enkele gelegenheid in het N.T. vermeld waar de doop plaats vond. Indien men de nodige aandacht schenkt aan de waarheden geopenbaard in de genoemde verzen, zal er geen poging gedaan worden die als een opdracht op te dringen aan de Gemeente van de tegenwoordige bedeling.


BELOOFDE BEGIFTIGING.
De uitspraak' '"Mij is gegeven alle macht! in hemel en op aarde" is het teken voor het begin van deze opdracht. Zodra deze uitspraak wordt vervuld, zal de opdracht onmiddellijk van kracht worden en in werking treden. In Gods raad is er gezegd: "Alle dingen hebt Gij onder Zijn voeten onderworpen" Heb 2:7. Maar de Geest laat er dadelijk op volgen: "Doch nu zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn", vs. 8. De tijd komt, waarop de Heer Jezus de gift van deze grote macht zal aanvaarden en zal heersen (Op. 11:15,17). Als dit plaats grijpt, zal de opdracht van Mt. 28 uitgevoerd worden.


UITGEBREIDHEID VAN DE OPDRACHT.
De discipelen wordt bevolen al de volken tot discipelen te maken. De term "al de volken" omvat nimmer Israël. Israël was geroepen uit de volken en afgezonderd van de natiën. Er wordt duidelijk gezegd, dat Israël onder de Heidenen (d.i. Volken) niet gerekend zal worden, Num. 23:9. 'Zij die deze opdracht ontvingen, worden dus niet tot Israël gezonden.

Wanneer alle macht in hemel en op aarde door de Heer Jezus. Christus zal uitgeoefend worden, zal Israël in Zijn 'land onder Zijn heerschappij hersteld worden. Zij zullen dan allen de Heer leren kennen van hun kleinste tot hun grootste. Israël zal het dan niet meer nodig hebben tot discipel gemaakt te worden.

En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent den Heer want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de Heer. Jer. 31:34.

Het grote doopsbevel neemt aan, dat deze woorden vervuld zijn. Daarom wordt Israël in deze opdracht niet ingesloten. Het is een bevel tot het geredde en herstelde Israël. Dit bevel wil al de volken tot discipelen maken. Als geheel Israël de Heer kent, zal geheel Israël ook gerechtigd zijn de andere volken tot discipelen te maken door hen te onderwijzen.


LERENDE HEN ONDERHOUDEN ALLES
Een onderzoek van de bevelen die de Heer gaf geeft vele dingen te zien die in de tegenwoordige bedeling niet op hun plaats zijn. Als de Heer zegt: alles, bedoelt Hij niet te zeggen, dat zij die deze opdracht uitvoerden enkele dingen mogen uitkiezen en de andere willekeurig mogen verwaarlozen of opzij zetten. Laten we drie dingen nagaan die onze Heer, op aarde zijnde, bevolen heeft.

"Geef dengene die iets van u bidt en keer u niet af van dengene die van u lenen wil." Mt. 5:42.

"Daarom zeg ik u, zijt niet bezorgd voor uw leven wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult." Mt. 6:23.

"Vrees niet gij klein kuddeke, want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven". Verkoopt hetgeen gij hebt en geef aalmoes. Luk. 12:32, 33.

Als men deze bevelen in de tegenwoordige bedeling wil leren, zal dit niets dan een hopeloze verwarring teweeg brengen.


IK BEN MET U.
Deze woorden hebben voorzeker een belangrijke strekking t.o.v. de "grote opdracht". Onze Heer Jezus Christus beloofde met hen te zijn als zij aan het disciplineren, dopen en onderwijzen waren. Wordt deze belofte van Zijn persoonlijke tegenwoordigheid vervuld in de tegenwoordige bedeling? Zou Zijn persoonlijke tegenwoordigheid bij hen niet het teek en worden dat de opdracht uitgevoerd moest worden? Hij zou weggaan en de Heilige Geest zenden om met hen te zijn gedurende 'Zijn afwezigheid. De belofte van 'Zijn tegenwoordigheid is zo sterk persoonlijk en bepaald, dat het beslist het Woord geweld aandoen is ze zo uit te leggen, dat ze geestelijk vervuld wordt of opgedragen is aan de Heilige Geest. Het persoonlijk voornaamwoord van de eerste persoon, Ik, is zeer nadrukkelijk. Als de woorden: "Ik ben met u" spreken van een tegenwoordigheid in de Geest en niet in persoon, dan kunnen de woorden: "Ik kom weder" (Joh. 14:3) ook een geestelijke en niet een persoonlijke komst betekenen. Honderden gelovigen in onze tijd vergeestelijken de woorden van Mt. 28 omdat zij wensen dat ze een geestelijke tegenwoordigheid betekenen en ze nemen de woorden van Joh. 14 letterlijk omdat zij behoefte hebben aan een persoonlijke komst. Weg met deze poging Gods Woord te laten betekenen wat de mens wil hebben dat het betekent. "Ik ben met u" betekent een persoonlijke tegenwoordigheid en "Ik kom weder" betekent een persoonlijke komst. Niets is duidelijker dan dit.


PAULUS EN HET GROTE DOOPSBEVEL.
Indien de opdracht in Mattheus een opdracht voor heden is, door wat gezag kan Paulus dan zeggen: Christus heeft mij niet gezonden om te dopen." 1 Cor. 1:17. In de opdracht van Mt. 28 is het bevel te dopen. Het is duidelijk, dat Paulus de opdracht beschouwt als een profetie en niet als toen reeds in werking.

De Rooms-Katholieke Kerk is de enige kerk die ooit werkelijk getracht heeft alle volken te disciplineren. Rome let weinig op de enkele persoon, maar veel meer op de volken. Het wil ze alle tot Rooms-Katholieke volken maken. De poging er toe heeft bloedvergieten en vreselijke pijniging meegevoerd.

Als we zeggen, dat de Mattheus-opdracht er niet een is voor deze eeuw, gaan we niet in tegen de zendingspogingen en -activiteit van heden maar alleen tegen de basis waarop men deze wil doen rusten. Het bevel van Christus wordt niet verminkt als we het zien als een opdracht voor de toekomst. Evenals de bevelen en het gebed van Mt.24:15-21 staat het daar in al zijn waarheid en kracht, evenals het er de eeuwen dom' heeft gestaan. Het wacht op het ogenblik waarop het gehoorzaamd zal worden zoals het nimmer gehoorzaamd is geworden en tot op de laatste 'letter zal vervuld worden. (3)


DE HANDELINGENTIJD
Gedurende de tijd der Evangeliën was de gelegenheid tot bekering en doop aan een klein groep van Joden aangeboden in en om Jeruzalem. Deze zagen de wonderen en hadden gelegenheid de Messias te ontvangen en deel te krijgen aan Zijn doop. De meerderheid der leden van het Joodse volk waren echter verstrooid in landen ver weg van de plaats waar Johannes en Christus predikten en grote wonderen gedaan werden. De Romeinen stonden niet toe, dat te veel Joden in Palestina bleven opdat zij niet tegen de Romeinse heerschappij zouden opstaan. Zo waren er meer Joden buiten dan in het land. De Joden buiten het land konden niet geoordeeld en terzijde gezet worden voor het feit, dat zij de Messias verworpen hadden want de meerderheid wist niet eens dat Hij gekomen was. Er was geen poging gedaan om deze verstrooide Joden te bereiken voor het Kruis want het werkelijk aanbieden van Messias moest zijn het aanbieden van een gekruisigde Messias Die al de profetieën betreffende Zijn lijden had vervuld en Die op het punt stond in heerlijkheid te komen. Dit aanbod was niet beperkt tot het land maar moest gedaan worden in al zijn volheid in de gehele toen bekende wereld. Dit aanbod moest bevestigd worden door meerdere werken dan reeds door Christus, nog op aarde zijnde, gedaan waren (Joh. 14:12, Heb. 2:4).

Dat het van weinig waarde was vóór het Kruis de Messias aan het verstrooide Israël aan te bieden, is gemakkelijk in te zien. Het aanbod zou dan na Zijn dood herhaald hebben moeten worden daar de ergernis van het Kruis niet verbonden was met de levende Messias. Dit blijkt duidelijk uit de schare die geloofde toen zij Zijn wonderen zagen, Joh. 2:23 vergeleken met het kleine aantal van 120 die op de dag van Pinksteren vergaderd waren. Het Boek der Handelingen nu is het verhaal van Gods groter aanbod van de gekruisigde Messias aan het volk Israël. En het werd bevestigd door machtige tekenen en wonderen.

Zij die de Messias aannamen, moesten in het openbaar deel krijgen aan Hem en het overblijfsel. Deze publieke deelverkrijging geschiedde door de waterdoop. In het begin werd het aanbod alleen aan de Joden gedaan maar daar de meerderheid de gekruisigde Messias verwierp, werd Hij aan de Heidenen gepredikt. En daar werd Hij aangenomen. Deze Heidenen werden gedoopt en kregen deel aan de Messias en de zich bekeerenden in Israël. Het doel was Israël tot jaloersheid en naijver te verwekken. Toen het aanbod was geschied en de gekruisigde Messias door Israël als geheel was verworpen, werd het oordeel van verblinding over het volk uitgesproken.

Als de geschiedenis de volgorde der gebeurtenissen die in het O. T. zijn geprofeteerd, had gevolgd, zou de verwerping van Messias gevolgd zijn door de tijd van "Jakobs benauwdheid". Maar God zette de hele profetische programma stil en openbaarde een voornemen tot heden toe verborgen gehouden. Thans wordt de Gemeente die Zijn Lichaam is, gevormd. Dit heeft plaats in de "bedeling der Verborgenheid".

Als het oordeel in Hand. 28 uitgesproken is, sluit het verhaal plotseling af met de mededeling, dat God de "zaligheid" (d.i. behoudenis) tot de Heidenen gezonden wordt. De Here Jezus Christus wordt nu aan de wereld gepredikt als de Behouder ("Zaligmaker") en als het Hoofd over de Gemeente die Zijn Lichaam is en niet als Messias.

De periode der Handelingen heeft zijn eigen unieke opdracht en grondwet. Alles in de Handelingenperiode is daarmee in overeenstemming. Deze wordt door onze Here gegeven in Mk. 16:15-18:

"En Hij zeide tot hen: Gaat henen in de gehele wereld, predikt het evangelie allen creaturen. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar die niet geloofd zullen hebben, zullen verdoemd worden. En degenen die geloofd zullen hebben, zullen deze teek enen volgen: in Mijn naam zullen zij duivelen (demonen) uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen; en al is het, dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden". Mk. 16:15-18.

Hier geeft onze Here de opdracht en de ordinantie voor de Handelingenperiode, de tijd waarin de gekruisigde Messias opnieuw werd aangeboden en God het woord bevestigde door tekenen die volgden.

In bovenstaande verzen wordt de doop onafscheidelijk verbonden met geloof. Velen hebben getracht dit vers in waarde te verminderen, door er op te wijzen, dat in de tweede helft van het vers niet staat dat wie niet gedoopt is, niet behouden kan worden. Uitlegging echter van de Schrift op deze wijze is met de Schrift goochelen op de slechtste manier.

De voorwaarde waarop men kan behouden worden, is aangegeven "Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal behouden worden" De Here geeft ook aan de gesteldheid waarop iemand zal veroordeeld worden: "Die niet geloofd heeft, zal verdoemd (veroordeeld) worden".

Laten we er aan herinneren, dat niemand ooit in enige bedeling behouden is op enige andere grond dan op Christus' volbrachte werk op Golgotha. Voor het kruis rustte men in wat Christus zou volbrengen. Vanaf het Kruis moet men rusten in wat Hij gedaan heeft. Maar in zekere bedelingen heeft God dingen gevorderd die met de behoudenis gepaard moesten gaan.

In de bedeling waarin God de gekruisigde Messias het prediken als de Verrezene Die op Davids troon zou zitten, vorderde Hij dat de behoudenis zou vergezeld worden van de doop. Indien in de Handelingentijd iemand geloofde, doch weigerde gedoopt te worden, schoot hij te kort aan Gods eisen. Zijn geloof zou dood geweest zijn. Het kon niet behouden.

Wanneer we de Schriften van de Handelingentijd (Handelingen en de Zendbrieven) onderzoeken, zullen we zien, dat alle onderricht en praktijk volkomen in overeenstemming is met de opdracht en de ordinantie van die tijd.

Het was in de tijd van Handelingen, dat de beloofde doop in geest plaats vond. Zo vinden we de hele periode door die dopen voor ons. Toen van deze periode het einde naderde, als gevolg van Israëls struikelen en zonde, werd de verzoening der wereld geopenbaard (2 Cor. 5) en daarna het evangelie der genade Gods in al zijn volheid (Efeze). Hierin is ook sprake van het deelkrijgen aan Christus en Zijn doodsdoop.


DE DOOP IN HANDELINGEN.
We hebben reeds over Hand. 1:5 gesproken en nemen daarom de volgende tekst:

"...beginnende van den doop van Johannes: tot den dag toe in welken Hij van ons opgenomen is en van hen met ons getuige worde Zijner opstanding". Hand. 1:22.

Na de verkiezing van Matthias richt Petrus het woord tot de "Israëlitische mannen". Als zijn boodschap geëindigd is en de mannen van Israël geroepen hebben: "Wat zullen wij doen, mannen broeders" (2:37) wordt het antwoord gegeven.

En Petrus zeide tot hen: Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden en gij zult de gave des heiligen geestes ontvangen (d.i. de gave, n.l. de heilige geest), Hand. 2:38).

Theologen hebben getracht een onderscheid aan te geven tussen de doop van Johannes en die welke zij "de Christelijke doop" noemen. Maar het is duidelijk in deze eerste preek na de opstanding van Christus dat er geen verschil is. Johannes doopte tot bekering ter vergeving van zonden en Petrus roept zijn hoorders evenzo op zich te bekeren om vergeving der zonde te verkrijgen.

Petrus eiste een verandering van zin van hen die de Heer der heerlijkheid gekruisigd hadden. Maar dit is niet alles wat hij vroeg. Zij moesten openlijk deel krijgen aan Hem en wel door de waterdoop. Dit bracht dan mede de vergeving hunner zonde. God meende wat Hij door Petrus zeide; er kon geen vergeving van zonde plaats hebben zonder de gevorderde doop.

"Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt en daar werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drie duizend zielen". Hand. 2:41.

Er zijn vele oprechte mensen die geloven, dat hier een apostolisch voorbeeld is dat zelfs nu gevolgd moet worden. Zij staan er op dat zij, die met blijdschap Christus' Woord ontvangen, ook thans gedoopt zullen worden. Maar God laat het ons niet toe een voorbeeld te nemen dat ons aanstaat en andere voorbeelden in dezelfde verzen geheel terzijde te laten. Men zie slechts:

"En allen die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeen. En zij verkochten hun goederen en have en verdeelden ze aan allen, naar dat elk van node had." Hand. 2:44, 45.


DE KRISIS IN JERUZALEM.
De gekruisigde en verrezen Messias werd door de Joden te Jeruzalem verworpen. Er ontstond een vervolging door de steniging van Stefanus. De gelovigen werden verstrooid en gingen naar alle kanten heen, het Woord predikende. Filippus ging naar de stad Samaria en predikte daar de Messias. Hij deed vele wonderen; onreine geesten werden uitgeworpen en menig geraakte en kreupele werd genezen. Hand. 8:5-7.

"Maar toen zij Filippus geloofden die het evangelie van het koninkrijk Gods en van den naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, beide mannen en vrouwen. En Simon geloofde ook zelf en gedoopt zijnde, bleef gedurig bij Filippus en ziende de tekenen en grote krachten die er geschiedden, ontzette hij zich. Als nu de apostelen die te Jeruzalem waren, hoorden, dat Samaria het woord Gods aangenomen had, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, dewelken gekomen zijnde, baden voor hen, dat zij den heiligen geest ontvangen mochten (want hij was nog op niemand van hen gevallen maar zij waren alleenlijk gedoopt in de naam des Heeren Jezus) Toen leidden zij de handen op hen en zij ontvingen den heiligen geest. Hand. 8:12-18.

(In het Grieks staat geen lidwoord voor heilige geest; er staat pneuma hagion, wat steeds de gave aanduidt).

Alles in deze teksten is in algehele overeenstemming met de bedeling van Handelingen. Men lette op het prediken van de Messias en de wonderen door Filippus verricht: onreine geesten worden uitgeworpen roepende met grote stem, vele geraakten en kreupelen werden genezen; het geloof werd gevolgd door de vereiste doop; de apostelen baden dat ook de Samaritanen de Heilige Geest mochten ontvangen; deze werd hun gegeven door oplegging der handen; door Petrus werd een oordeel uitgesproken over Simon de tovenaar. Verderop in het hoofdstuk spreekt er een engel tot Filippus.

Wat van dit alles heeft nu plaats in de Gemeente die Zijn Lichaam is? Wat is, mogen wij zeker vragen, de bijbelse regel waarmee iemand een leer of praktijk mag aannemen of verwerpen?


FILIPPUS EN DE MOORMAN.
Als we het achtste hoofdstuk van Handelingen verder nagaan, vinden we die doop nogmaals vermeld:

"En Filippus deed zijn mond open en beginnende van diezelfde Schrift, verkondigde hem Jezus. 36 En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden? - - 38 En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem." Hand. 8:35, 36, 38.

Vers 37 staat niet in de betere handschriften.

De kamerling was gehoorzaam aan Gods bevel, in Marc. 16:16 tot zaligheid gegeven. Hij geloofde en werd gedoopt. Deze doop ging gepaard met een teken, n.l. Filippus werd weggenomen door de Geest des Heren en de kamerling zag hem niet meer.


DE DOOP VAN PAULUS.
De volgende tekst handelt over Paulus.

"En terstond vielen af van zijn ogen gelijk als schellen, en hij werd terstond wederom ziende; en stond op, en werd gedoopt." Hand. 9:18.

Het doel en de betekenis van Paulus' doop vindt men in het woord van Ananias, dat Paulus de schare in Jeruzalem meedeelt:

"En nu, wat vertoeft gij? Sta op en laat u dopen en uw zonden afwassen, aanroepende de Naam des Heren". (Hand. 22:16)

Dit woord, neergeschreven tot onze lering, toont duidelijk aan, dat Paulus' doop een ceremoniële wassing was die de wegneming zijner zonden symboliseerde.

Klinkt dit vers niet zeer vreemd voor hen die de genade Gods en de vergeving der zonden naar de rijkdom Zijner genade kennen? Het is echter in algehele overeenstemming met het doel van de doop die vanaf het begin van de bediening van Johannes tot het eind van de Handelingentijd eis was. Johannes predikte de doop der bekering tot vergeving der zonden. Christus zeide: Die gelooft zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig (behouden) worden. Petrus predikte: Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden. Dat alles is in overeenstemming met elkaar, maar als een van de voorgaande gegevens in de tegenwoordige bedeling wordt ingedragen, komt men tot niets dan met elkaar strijdende resultaten.


DE DOOP VAN CORNELIUS.
Toen de Joden te Jeruzalem hun Messias verwierpen, ontving Petrus een gezicht waarin hij voorbereid werd om naar het huis van Cornelius, een heiden, d.i. onbesnedene te gaan. Daar gebruikte hij de sleutels van het Koninkrijk der hemelen en opende hij de deur aan de heidenen. Zo werden de heidenen ingeënt in de tamme olijf en kregen deel aan de wortel en vetheid van de olijfboom, (Rom. 11). Door Israëls struikeling kwam de behoudenis tot de heidenen. Maar God was nog niet aan het eind van Zijn bemoeienis met Israël; Dit alles was slechts om Israël tot jaloersheid en naijver te verwekken, (Rom. 11:11).

In zijn prediking in het huis van Cornelius maakte Petrus gewag van de doop van Johannes,

"Gijlieden weet de zaak, die geschied is door geheel Judea, beginnende van Galilea, na den doop, welken Johannes gepredikt heeft;" Hand. 10:37.

Terwijl Petrus sprak, viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden. De Joden waren verbaasd toen zij hen met vreemde talen hoorden spreken.

"Toen antwoordde Petrus: Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden welke de Heilige Geest ontvangen hebben gelijk ook als wij? En hij beval dat zij zouden gedoopt worden in de Naam des Heren". (Hand. 10:47)

Twee belangrijke gevolgen van de doop van Johannes zijn vermeld geworden. Hij scheidde de gedoopten af van het volk Israël als geheel en vormde van hen een afzonderlijke groep. Deze twee gedachten vondt men ook in de bediening van de Here Jezus en van die der twaalf in het boek der Handelingen. Toen Cornelius de gave van de Heilige Geest had ontvangen en God zo bewijs had gegeven dat Hij hem aannam, vroeg Petrus opeens wie het zou verhinderen dat deze mensen gedoopt zouden worden. M.a.w. waarom zouden deze mensen uit de Heidenen niet één worden met de gedoopte groep te Jeruzalem, daar God ze verzegeld had. Waarom zouden deze personen niet geteld worden tot de groep die bevrijd was van de toorn die weldra op Israël en de gehele aarde zou uitgegoten worden? Zo kregen de heidenen deel aan Israëls God en de Messias.

De volgende tekst in Handelingen die de doop vermeldt, vermeldt de doop van Johannes maar voegt er niets bij t.o.v. leerstellig onderricht.

Als Johannes eerst al den volke (d.i. het volk) Israels voor Zijn (Christus) aankomst, gepredikt had den doop der bekering. Hand. 13:24


LYDIA'S HUIS.
Haar ervaring wordt weergegeven in de volgende tekst:

"En als zij gedoopt was en haar huis, bad zij ons zeggende: Indien gij hebt geoordeeld, dat ik de Here getrouw ben, zo komt in mijn huis en blijft er. En zij dwong" ons". (Hand. 16:15)

Ook Lydia is gehoorzaam aan Gods eis in Marc. 16:16.


DE STOKBEWAARDER IN FILIPPI.
Deze man had de vraag gedaan: "Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?" En daarop zeiden Paulus en Silas niet slechts, dat hij in de Here Jezus moest geloven, maar zij spraken tot hem ook het woord des Heren, (Hand. 16:31-32).

"En hij nam hen tot zich in die ure des nachts en wies hen van de striemen; en hij werd terstond gedoopt en al de zijnen". (Hand. 16:33)

Een onderzoek van het gehele hoofdstuk zal de sterke kenmerken vann de Pinksterbedeling aantonen.

  • De besnijdenis van Timothëus door Paulus, (16:3).
  • De verordeningen door de apostelen en ouderlingen te Jeruzalem gegeven, (16:4).
  • Paulus en Silas door de Heilige Geest verhinderd het Woord in Azië te spreken, (16:6).
  • Een wonderlijk gezicht, (16:7).
  • De doop van een gezin, (16:15 en 33).
  • Een duivel (demoon) uitgeworpen, (16:18).
  • Een wonderlijke aardbeving, (16:26).
  • Geloof terstond gevolgd door doop, (16:15 en 33).

Geeft dit hoofdstuk Gods progamma voor de tegenwoordige bedeling aan?


PAULUS TE CORINTHE.
De apostel betuigde hier de Joden dat Jezus de Messias was. Toen zij lasterden, keerde hij zich tot de heidenen. Het schijnt, dat één der Joden tot jaloersheid en naijver is verwekt, want we lezen:

"En Crispus, de overste der synagoge, geloofde aan de Here met geheel zijn huis; en velen van de Corinthiërs hem horende, geloofden en werden gedoopt". (Hand. 18:8)

De overeenstemming met Marc. 16:16 is duidelijk zichtbaar.

  • Gaat henen - die gelooft ... en gedoopt zal zijn.
  • Hoorden - geloofd - en werden gedoopt.

Konden deze Corinthiërs gered zijn geworden zonder waterdoop? Het antwoord is een nadrukkelijk: NEEN. Kunnen wij behouden worden zonder waterdoop? Het antwoord is een nadrukkelijk: JA. Hoe is dit te verklaren? De Corinthiërs werden gered gedurende de bedeling toen God de gekruisigde Messias aan Israël liet prediken en Zijn Woord bevestigde door bovennatuurlijke tekenen. Wij zijn gered in de bedeling der verborgenheid waarin God de Gemeente die Christus' Lichaam is, vormt. En deze bedeling begint na Hand. 28:28, dat is, nadat Paulus te Rome het oordeel der verblinding over Israël heeft uitgesproken.


PAULUS TE EFEZE.
We moeten de ervaring van de apostel in deze stad niet losmaken van de bediening Van Apollos. Door de onderbreking aan het begin van hoofdstuk 19 moet men het verhaal niet onderbreken.

Deze (n.l. Apollos) was in de weg des Heren onderwezen en vurig zijnde van geest, sprak hij en leerde naarstiglijk de zaken des Heren, wetende alleenlijk de doop van Johannes, (Hand. 18:25).

Toen Paulus in Efeze kwam, vond hij enige discipelen.

"En hij zeide tot hen: Hebt gij de Heilige Geest ontvangen als gij geloofd hebt? En zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord of daar een Heilige Geest is. En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes. Maar Paulus zeide: Johannes heeft wel gedoopt de doop der bekering, zeggende tot het volk, dat zij zouden geloven in Hem, Die na hem kwam, dat is Christus Jezus. En die hem (d.i. Johannes) hoorden, werden gedoopt in de Naam des Heren Jezus. En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam "heilige geest" op hen en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. (Hand. 19:3-7)

Voor het Kruis was de orde: gedoopt worden tot bekering en dan geloven in Hem Die kwam, dat is Christus Jezus. Na het Kruis wordt de orde omgekeerd en wordt het: Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn. De vraag rijst: Wat nu met deze mannen. Volgens de schrijver (Sellers) was hier de Goddelijke orde omgekeerd en was ze daarom zonder zin. Hun werk was geschied zonder geloof en is geloof zonder de werken dood, de werken zonder geloof zijn het ook. Daarop doopte Paulus hen opnieuw waarna ze talen spraken en profeteerden, welke tekenen de bedeling van toen karakteriseerden.

(Noot van de vertaler) Naar ons inzicht staat het wat anders. De verzen 4 en 5 uit Hand. 19 zijn o.i. een tussenzin, die over het werk van Johannes spreken. Die hem, Johannes hoorden werden gedoopt. Vers 5 behoort dus bij vers 4. Dit blijkt duidelijk uit de vermelding van Paulus' naam. In vers 4: 'Maar Paulus zeide'. In vers 6: 'En als Paulus'. In vers 4 wordt Johannes genoemd en op hem slaat ook het voornaamwoord "hem" van vers 5. Paulus doopte de mannen dus niet nogmaals maar legde hun alleen de handen op. Ze waren reeds gedoopt maar hadden nog geen "heilige geest" Evenals de Samaritanen door Filippus gedoopt waren maar de Heilige Geest eerst kregen nadat Petrus en Johannes hun de handen opgelegd hadden (Hand. 8:15-17) zo ook hier. Niet de orde was hier verkeerd, maar het ontbrak aan de oplegging der handen door Gods daartoe gevolmachtigde apostel.


DE WATERDOOP IN DE BRIEVEN.
Na het onderzoek aangaande de doop in Handelingen, komen we nu tot de "brieven" in die tijd geschreven. We geven deze teksten in tijdsvolgorde:

  • "Die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods, eenmaal verwachtte in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd, waarin weinige, dat is acht zielen behouden werden door het water (dit is door het water heen), (1 Petr. 3:20).

  • "Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt (niet die een aflegging is der vuiligheid des lichaams maar die een vraag is van goed geweten tot God) door de opstanding van Jezus Christus", (1 Petr. 3:21).

Deze verzen geven weinig moeilijkheid als men de betekenis van de doop, in de tijd waarin deze brief geschreven werd in het oog houdt. Men lette op de tussenzin "de doop behoudt door de opstanding van Jezus Christus"

De dagen voor de zondvloed waren dagen van Gods lankmoedigheid. Deze lankmoedigheid was ook groot over Israël in de Handelingentijd. Aan het eind daarvan kon Paulus daarom van Israël schrijven:

"De gehele dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk". (Rom. 10:21)

Volgens het oude- en nieuwe testament zou op de tijd van de Handelingen de tijd van Jacobs benauwdheid volgen. De "bedeling der verborgenheid" was nog een verborgenheid in God. In Noachs dagen was de plaats der behoudenis de ark. Als de stormachtige oordelen over de aarde komen, die figuurlijk bezien op het water zullen gelijken dat tegen de ark sloeg, zullen de gedoopten veilig zijn in Christus, ook al sterven zij.


DE LEER DER DOPEN.
In Hebr. 6:1 spreekt de apostel over het nalaten van het beginsel (of begin der leer van Christus) en het gaan tot de volmaaktheid. In verband hiermede spreekt hij over "de leer der dopen". Dit zijn de Levietische wassingen en reinigingen. Ze hebben geen betrekking op ons onderwerp van thans. Deze verzen moeten niet gebruikt worden als een argument tegen de waterdoop.


VERSCHEIDENE WASSINGEN
In Heb. 9:10 is een verwijzing naar de doop die niet uit onze St. V. blijkt.

"... bestaande alleen in spijzen en dranken en verscheidene wassingen (Gr.: dopen) en rechtvaardigmakingen des vlezes, tot den tijd der verbeteringen opgelegd". Heb. 9:10.

De Schrijver kan niet instemmen met hen die dit vers als argument tegen de waterdoop aanvoeren. De waterdoop in de Evangeliën en de Handelingen was niet een van de verscheidene dopen (d.i. indompelingen) die deel van de tabernakel- en tempeldienst uitmaakten. Ook kan hij niet genoemd worden een "vleselijk gebod" of een der "rechtvaardigmakingen des vlezes". Daarom kan Heb. 9:10 niet als een juist argument aangevoerd worden tegen de waterdoop. We moeten geen ijver zonder verstand hebben en daardoor de zin der Schrift geweld aan doen.

Zo ook in de volgende teksten niet.

"Is Christus gedeeld? Is Paulus voor u gekruist? Of zijt gij in Paulus' nààm gedoopt? Ik dank God, dat ik niemand van ulieden gedoopt heb dan Chrispus en Gajus. ...Doch ik heb ook het huisgezin van Stefanus gedoopt. Voorts weet ik niet of ik iemand anders gedoopt heb. 1 Cor. 1:13, 14, 16.

Het is dwaas te trachten uit deze verzen te bewijzen dat de apostel Paulus niet doopte of dat hij in die tijd de doop onbelangrijk of onjuist achtte te zijn. Het veertiende vers is slechts de eerste helft van een zin en moet niet van de tweede gescheiden worden. Het is niet zo, dat Paulus God dankte dat de Corintische gelovigen niet gedoopt waren, maar 't is zo, dat hij dankbaar was, dat hij persoonlijk zo weinigen van hen gedoopt had, daar de Corinthiers de Goddelijke inzetting in een partijleus veranderd hadden en zich hadden gerangschikt om de persoon die hen had gedoopt hem tot partijleider makende. Paulus weigerde hier in mee te gaan.

De volgende tekst is belangrijk met het oog op zijn betekenis t.o.v. de opdrachten.

"Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen maar om het evangelie te verkondigen". (1 Cor. 1:17)

Als Paulus gewerkt had onder de opdracht in Mattheus 28 gegeven, zou hij dit, wilde hij getrouw zijn, niet hebben kunnen zeggen. Als hij werkte onder de opdracht van Marcus, dan is zijn uitspraak juist. In Mattheus worden zij uitgezonden om te onderwijzen en te dopen, in Marcus om het Evangelie te prediken; de plicht van de doop rustte op hem die geloofde, 1 Corinthe 1:17 laat dus boven alle twijfel zien, dat Paulus, gedurende de Handelingentijd, arbeidde onder de opdracht in Marcus 16 gegeven.


GEDOOPT TOT MOZES.
De volgende tekst wijst terug op de doortocht van Israël door de Rode Zee.

"En allen in Mozes (d.i. tot in zijn persoon) gedoopt zijn in de wolk en in de zee" (1 Cor. 10:2)

Het type vindt zijn antitype in de dood van Christus. Mozes was met de kinderen Israëls in de wolk en in de zee. Zo zijn zij die deel krijgen aan onze Here met Hem in Zijn doop aan het Kruis.


VOOR DE DODEN GEDOOPT.
Het volgende vers besluit de teksten aangaande de waterdoop.

"Anders, wat zullen zij doen die voor de doden gedoopt worden? Indien de doden ganselijk niet opgewekt worden, waarom worden zij voor de doden ook gedoopt? (1 Cor. 15:29)

Dit vers is voor de schrijver (Sellers) tot op heden moeilijk. Het is hem als een raadselschrift en hij meent dat het beste is te zeggen, dat hij er niets van weet, liever dan de Amerikaanse gewoonte te volgen er iets, wat dan ook, van te zeggen.

(Noot van de vertaler) Wij voor ons geloven, dat hij de moeilijkheden te zwaar neemt en dat er èn door het verband na te gaan èn door betere punctuatie genoegzaam licht over valt om tot een eenvoudige oplossing te komen. Die willen we aangeven. Als we 1 Corinthe 15 lezen en gekomen zijn tot aan vers 29, dan krijgen we in eens een onverwachte overgang. Het is duidelijk te zien, dat dit vers geen vervolg is van vers 28. Hoe staat de zaak dan? Zo: Vers 29 is het vervolg van vers 19. De verzen 20 t/m 28 zijn dus een lang tussengedeelte. Men zie hoe de tekst loopt als we dit eens weglaten.

"Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden en is de eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn. - Anders wat zullen zij doen.

Nu krijgen we het moeilijkste gedeelte. Daar er geen punten en komma's zijn in de oude handschriften, zijn die later aangebracht. Waar dit gebrekkig is geschied, is de zin verduisterend. We geloven dat dit hier ook het geval is geweest. Om nu de zin lopend te maken, heeft men woorden verkeerd geplaatst en veranderd. Vers 29 lezen we aldus:

"Anders, wat zullen zij doen die gedoopt worden? (is het) voor de doden? Indien de doden ganselijk niet opgewekt worden, waarom worden zij voor hen gedoopt?"

Door invoeging van het werkwoord "is" met het onderwerp "het" loopt de tekst eenvoudig. Het werkwoord "zijn" wordt heel vaak in het Grieks weggelaten en kan ook hier heel goed ingelast worden waardoor we een heel eenvoudige oplossing krijgen. De woorden "voor de doden" die er in het slot staan, zijn in het Grieks: "voor hen".

Er is uit die tijd heel geen doop voor de doden bekend, zoals men wel geleerd heeft en nog leert. Paulus spreekt hier niet over hen die zich lieten dopen in plaats van reeds overledenen om die daardoor te behouden of ook die zich op het punt van sterven lieten dopen zoals men ook wel geleerd heeft, maar vraagt eenvoudig: Laat men zich dopen als men niet in de opstanding gelooft die mede door de doop uitgebeeld wordt? Is het om dood te blijven?

Paulus spreekt hier over de waterdoop die sommigen of velen lieten toedienen in die bedeling. Daarin spraken zij tevens hun geloof in de opstanding uit, zegt hij. Vanwaar dus hun loochening van Christus' opstanding.


SAMENVATTING.
Alle teksten over de waterdoop in het nieuwe testament zijn nu voor ons. Van al de besprokene zijn er slechts zeven (uitgezonderd dan de parallelteksten) die positief onderwijs geven over het doel en de betekenis van de waterdoop. Met andere woorden, een tekst als Joh. 1:28 geeft geen leerstellig onderricht. De teksten die positief onderwijs geven t.o.v. het doel en de betekenis van de waterdoop, zijn de volgende:

  • "Ik doop u wel met (in) water tot bekering", (Matth. 3:11).

  • "Johannes was dopende in de woestijn en predikende de doop der bekering tot vergeving der zonden", (Marc. 1:4).

  • "Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig (dis is behouden) worden", (Marc. 16:16).

  • "En ik kende Hem niet; maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom ben ik gekomen dopende met (in) water", (Joh. 1:31).

  • "Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden", (Hand. 2:38).

  • "En nu, wat vertoeft gij? sta op en laat u dopen en uw zonden afwassen, aanroepende de Naam des Heren", (Hand. 22:16).

  • "Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt (niet die een aflegging is der vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is van een goed geweten tot God) door de opstanding van Jezus Christus", (1 Petr. 3:21).

Deze verzen schijnen zorgvuldig gekozen proefstukken te zijn, uitgezocht door iemand om de theorie te steunen, dat de waterdoop noodzakelijk is tot behoudenis. De lezer mag zelf echter elke tekst onderzoeken en zal ontdekken, dat deze zeven verzen het onderricht van het nieuwe testament over het doel en de betekenis van de waterdoop geven. Deze verzen leren, dat de waterdoop tot bekering was; hij werd genoemd de doop der bekering, hij was tot vergeving der zonden en op het allernauwst verbonden met het geloven tot behoudenis; hij was ter openbaring van Messias aan Israël, een ceremoniële wassing; hij diende om te ontkomen aan de toekomende toorn.

Het is gemakkelijk om van de waterdoop iets als het volgende te zeggen: De waterdoop is een regel voor de gelovigen; hij neemt de plaats der besnijdenis in, hij is een teken voor ongelovigen; een belijden van Christus, een symbool van onze dood, begraven worden en opstaan met Christus; de deur van ingang in de plaatselijke kerk; de allereerste inzetting van het Christendom; het aantrekken van de uniform van Christus; het deel verkrijgen aan de verworpen Christus; een genademiddel; een getuigenis dat men het onderricht van genade in het heden ontvangen heeft; dat hij brengt onder Gods verbondsgenade; enz.

Bovenstaande uitspraken zijn gekozen uit uitspraken over de waterdoop, gedaan door fundamentalistische Bijbeluitleggers. Voor elk er van ontbreekt zelfs de geringste steun in de Schrift. Zij zijn producten van menselijke redenering. opgesteld als poging om een Goddelijke ceremonie te versieren opdat ze passen zou in een bedeling waarin genade heerst in al haar heerlijkheid.

Minstens 99% van de dingen die over de waterdoop geloofd en geleerd worden, missen elke Schriftuurlijke grond. Omdat zij in de Schrift geen steun vinden om hun verschillende theorieën te schragen, hebben sommige Schriftverklaarders het gewaagd de verzen die handelen over onze doodsdoop met Christus te ondermijnen en ze uit te leggen t.o.v. en toe te passen op de waterdoop. Dit zou ons zonder een regel van onderwijs laten t.o.v. strekking, betekenis en doel van de heerlijkste doop in het Woord van God. Hun theorieën moeten ten koste van alles, gesteund worden; zelfs in die mate, dat zij de heerlijkheid van de doop in Zijn dood ontluisteren. Deze verklaarders willen een groep van gelovigen vormen die meer heerlijkheid vindt in een bassin met water dan in het Kruis van Christus. Zij willen ons te verstaan geven, dat na de grote uitspraken van Jezus Christus over Zijn doodsdoop, gedaan toen Hij op aarde was, deze zaak vervallen en vergeten was, want volgens zulken is er geen tekst in de brieven die over deze heerlijke doop spreekt. In de openbaring van de behoudenis door genade, ons door de apostel Paulus gegeven, vindt de doop in Christus' dood en onze vereniging met Hem echter haar rijkste ontvouwing. De verzen daarover willen we nu beschouwen.


GEDOOPT IN ZIJN DOOD.

"Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan". (Gal. 3:27)

Matth. 3:11 leert, dat de waterdoop is tot bekering. In Gal. 3:27 vinden we een doop tot in Christus. De waterdoop is niet tot in Christus. Galaten 3 leidt ons terug tot het Kruis, waar we tot in Christus gedoopt werden. Zo doen wij Christus aan. Iemand die dit vers op de waterdoop betrekking wil laten hebben, heeft weinig zin voor geestelijke waarden.

De heerlijkste doodsdoop wordt uitvoerig in Romeinen 6 naar voren gebracht.

"Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in Zijn dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot heerlijkheid des Vaders alzo ook wij in nieuwigheid des levens zouden wandelen". (Rom. 6:3-4)

Hier wordt geopenbaard, dat tot in Christus gedoopt te zijn betekent: gedoopt te zijn in Zijn dood. We staan hier op heilige grond. De schrijver aarzelt veel te zeggen over deze verzen. Hij wil het liever aan de Heilige Gees t overlaten ui t deze verzen aan de lezer een heerlijk inzicht te geven in de doodsdoop die op Golgotha plaats had.

We denken weer aan de Romeinse soldaten en het schimpende, honende gepeupel. We horen weer de hamerslagen toen de nagels door Zijn gezegende handen en voeten gedreven werden. We zien het Kruis zijn kostelijke Last dragen toen het opgericht werd en neergelaten in het gat daarvoor gemaakt in de rots van Golgotha. We dringen naar voren en zien het met doornen doorstoken voorhoofd en het met bloeddruppels overlopen gelaat. Zie Hem als Hij inwendig lijdt in de handen van mensen, van Staat en, het vreemdst van al, in de hand van God. Hij lijdt niet voor eigen, persoonlijke zonden, maar voor de zonden van u en van mij. De golven en baren van Gods toorn gaan over Hem heen. Dat is de doop in de dood en zij die met Hem gekruisigd worden, worden in Zijn dood gedoopt.


DE DOOP IN DE BEDELING DER VERBORGENHEID.
De nauwkeurige Schriftonderzoeker zal kunnen zien, dat er een overgang van bedeling is aan het einde van de periode, beschreven in het boek der Handelingen. Er komt geen verandering t.o.v. de behoudenis of de grond daarvan, maar er is een groot verschil in de positie waartoe men in deze bedeling kan komen en die welke vroeger geopenbaard werden, in de dingen die nu bij de behoudenis gevoegd worden. Vóór Hand. 28:28, d.i. vóór Paulus de Joden in Rome het afscheidswoord geeft, schreef hij 1 en 2 Thessalonicenzen, 1 en 2 Corinthe, Galaten en Romeinen. Na de bedelingsverandering schreef hij Efeze, Filippenzen, Colosse, 1 en 2 Timotheus, Titus en Filemon. Laten we enkele punten van verschil in Gods Woord tussen wat vóór en na Handelingen 28:28 ligt aangegeven.

  • De twee groepen: gelovige Joden en gelovige heidenen van de Handelingentijd worden na Hand. 28:28 niet meer gezien, want de individuele Jood en de individuele heiden worden tot God verzoend in één Lichaam. Ef. 2:16. Uit 1 Cor. 7:18-20 blijkt, dat God vorderde, dat het verschil tussen Jood en heiden gehandhaafd bleef. In Christus was geen Jood noch heiden, maar er waren wel Joden en heidenen in "de gemeente Gods" gedurende de Handelingentijd, (1 Cor. 11:31).

  • In de Handelingentijd was het de heidenen geoorloofd het evangelie der behoudenis, dat tot Israël gepredikt werd, mede te horen. Thans is het Israëlieten gegeven het evangelie, dat aan de heidenen gegeven is, mede te beluisteren. Zie Hand. 13:26 en 28:28.

  • De "hoop van Israël" is voor deze bedeling vervangen door die van "Zijn roeping", (Hand. 28:20 en Ef. 1:18). Hij die een gevangene was voor de Hoop Israëls is nu de gevangene van Jezus Christus voor de heidenen, (Hand. 28:20, Ef. 3:1).

  • Het voorschrift niet te huwen in 1 Cor. 7:8 wordt opzij gezet door de raad wel te trouwen in 1 Tim. 5:14.

  • Paulus, die niets gezegd had buiten hetgeen de Profeten en Mozes gesproken hebben dat geschieden zou, openbaart nu verborgenheden die tot nu toe in God verborgen waren geweest, (Hand. 26:22; Col. 1:25-26).

  • Het deelachtig worden van Israëls geestelijke goederen en het gezegend worden met Abraham wordt vervangen door de hogere waarheid: gezegend met alle geestelijke zegeningen in de hemelen in Christus, (Rom. 15:27; Gal. 3:9; Ef. 1:3)

  • Hij die genezen kon door oplegging der handen of zelfs door zijn zweet- of gordeldoeken, was gedwongen Trofimus krank te Milete te laten en raadt zijn geliefde zoon Timotheus aan een weinig wijn te nemen voor zijn maag en zijn menigvuldige zwakheden, (Hand. 19:12; 28:8-9; 1 Tim. 5:23; 2 Tim. 4:20).

  • En van de drie dopen van de Handelingenperiode worden bij de verandering in bedeling er twee terzijde gezet om alle heerlijkheid te laten vallen op de éne doop van deze bedeling, (Ef. 4:5).


DE ENE DOOP.

"U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door de band des vredes. Eén lichaam is het, en één Geest, gelijk ook gij geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; één Here, één geloof, één doop; één God en Vader van allen Die daar is boven allen en door allen en in allen".  (Ef. 4:3-6)

In de tegenwoordige bedeling is er één doop. Velen hebben gestreden om de Geestesdoop te bewijzen in de woorden: een Geest, zodat zij de ene doop die later genoemd werd konden laten betekenen de waterdoop. Maar zo krijgt men twee dopen en dat doet niet alleen de eenheid van de Geest te niet maar wist ook de doodsdoop met Christus uit. De poging van Bijbeluitleggers om één doop te doen betekenen "twee dopen" herinnert ons aan de poging van een goochelaar die een bal, halverwege een hellend vlak tot rust wil brengen. De gewone mens legt hem of boven aan of aan de voet. Gewone mensen zullen ook steeds geloven, dat één doop betekent één doop.

De éne doop van Efeze 4:5 wordt voor ons alleen verklaard in het enige andere vers in de laatste zeven brieven van Paulus dat over de doop handelt.

"En gij zijt in Hem volmaakt Die het Hoofd is van alle overheid en macht. In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt in het uittrekken van het lichaam des vleses ("der zonden" staat er niet) door de besnijdenis van Christus. Zijnde met Hem begraven in de doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft". (Col. 2:10-12)

Als we met Hem begraven zijn in de doop, dan is dat in Zijn doodsdoop. Christus uit de doden opgestaan, sterft niet meer. Daarom wordt Hij niet met ons in de waterdoop begraven maar worden wij met Hem in Zijn doodsdoop begraven op Golgotha's kruis. Dit is de enige doop die in de tegenwoordige bedeling geplaatst mag worden. Beschouwing van al de teksten over dit onderwerp zal bewijzen, dat er in Rom. 6, Ef. 4 en Col. 2 van geen waterdoop sprake is.


AANHANGSEL 1.
De volgende verzen waarin de doop wordt vermeld, zijn niet in de voorafgaande bladzijden geciteerd. We willen ze nu geven, opdat de lezer aan elk vers over de doop in het N. T. behoorlijke aandacht moge schenken.

  • "En de Koning Herodes hoorde het (want Zijn naam was openbaar geworden) en zeide: Johannes die doopte, is van de doden opgewekt". Mk. 6:14.
  • "Na dezen kwam Jezus en Zijn discipelen in het land van Judea en onthield zich aldaar met hen en doopte. En Johannes doopte ook in Enon bij Salim dewijl aldaar vele wateren waren; en zij kwamen daar en werden gedoopt. 'Joh. 3:22. 23.
  • "Als dan de Here verstond dat de Farizeeërs gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes (hoewel Jezus Zelf niet doopte maar Zijn discipelen), zo verliet Hij Judea en ging wederom naar Galilea". Joh. 4:1-3.
  • "En Hij ging wederom over den Jordaan tot de plaats waar Johannes eerst doopte en bleef aldaar. Joh. 10:40.

De lezer kan zelf deze verzen nagaan. Ze, hebben alle betrekking op de waterdoop. In drie andere teksten is het woord dat gewoonlijk door "doop" vertaald is overgezet door "wassing" of "wassen".

  • "En van de markt komende, eten zij niet tenzij dat zij eerst gewassen zijn en vele andere dingen zijn er die zij aangenomen hebben te houden als namelijk de wassingen (Gr.: dopen d.i. indompelingen) der drinkbekers en kannen en koperen vaten en bedden. Mk. 7:4.
  • Want nalatende het gebod Gods, houdt gij de inzettingen der mensen als namelijk wassingen (dopen, indompelingen) der kannen en drinkbekers en andere dergelijke dingen. Mk.7:8.
  • "En de Farizeeër dat ziende, verwonderde zich, dat Hij niet eerst voor het middagmaal zich gewassen (gedoopt, ingedompeld) had. Lk. 11:38.


AANHANGSEL 2.
Een lijst van al de verzen in het N.T. waarin de doop vermeld wordt, kan de lezer van nut zijn om te beproeven of deze brochure naar Gods Woord is.

  • Mt. 3:6, 7, 11, 13-14, 16; 20:22-23; 21:25; 28:19.
  • Mk. 1:4-5, 8-9; 6:14;10:38, 39; 11:30; 16:16.
  • Luk. 3:3, 7, 12, 16, 21; 7:29-30; 12:50 20:4.
  • Joh. 1:25-26, '28, 31, 33; 3:22-23; 3:26; 4:1-2; 10:40.
  • Hand. 1:5, :22; 2:38, 41; 8:12, 13, 16, 36, 38; 9:18; 10:37, 47, 48; 11:16; 13:24; 16:15, 33; 18:8, 25; 19:3, 4, .5; .22:16.
  • 1 Cor. '1:13, 14, 15, 16, 17; 10:2; 12:13; 15:29.
  • 1 Petr. 3:21. 'Heb. 6:2. Gal. 3:27. Rom. 6:3-4. Col. 2:12. Ef. 4:5.
  • Vertaald door "wassing" en "wassen" in Mk. 7:1, 8; Luk. 11:38 en Heb. 9:10.


Aanhangsel 3.

De Wedergeboorte door de Doop.

T.o.v. de punten: wederbaart de doop, en de kinderbesprenging zijn de woorden van Sir Robert Anderson ongeëvenaard. Hij zegt:

"Hier is een kind eergisteren (of nog later) geboren en zo zwak en ziekelijk, dat zijn jonge leven elk ogenblik wegvlieden kan. De vraag rijst: Als het sterft, wat zal dan zijn toekomst zijn? Als het sterft in zijn tegenwoordige staat, moet het, zegt men, verloren gaan, want het kan de hemel niet binnengaan. Maar, zeggen wij, het arme schepseltje weet niet van zijn rechter- noch linkerhand, 't is absoluut zonder persoonlijke zonden. Waarom moet het zo gestraft worden?

Persoonlijk onschuldig, ja, wordt ons geantwoord maar door zijn natuurlijke afstamming behoort het tot een gevallen geslacht en Adams zonde moet het ter helle doen dalen, tenzij het door wedergeboorte gemaakt wordt tot een van Gods kinderen. Door het sacrament van de doop nu kan deze verandering zonder uitstel of moeilijkheid teweeg gebracht worden en zo kan de zaligheid van het kind verzekerd worden indien de dood het soms mag grijpen. Elk kan wetlicht deze ceremonie vervullen maar waar dit een bestreden punt is, is het beter de zekerheid te vergroten en de hulp in te roepen van iemand die van Godswege is aangesteld om de sacramenten te bedienen.

Maar neem eens aan, dat de man die we vragen om ons bij te staan aan zijn bediening ontrouw is en bewijst een slecht karakter of onzedelijk leven te hebben. Dit, zegt men, zal in geen enkel opzicht de kracht van het sacrament of de werkelijkheid der verandering die zal plaats grijpen, beïnvloeden. Als de man slechts wettig geordend is, zal God hem toch als Zijn dienaar erkennen. In een geval als dit: wordt er niets gewonnen door een beroep op medelijden. Willen nadenkende en eerlijke geesten de zaak beschouwen en eerlijk de vraag beantwoorden of zelfs in de bijgelovigheden van Heiden volken tot welke we onze zendelingen zenden er een opvatting van God is Hem meer onwaardig en onterend dan deze?

Wat soort van God is die welke ons zo wordt voorgesteld. Een onrechtvaardig, niet liefhebbend, wreed Wezen dat een onschuldig en hulpeloos kind naar het verderf verwijst. Een onredelijk, willekeurig en grillig Wezen dat het eeuwig lot van het kind veranderden wil als er een paar druppels water op gesprenkeld worden. Een onheilig, onzedelijk Wezen, want Het gebruikt en erkent dienaars, wat ook hun karakter en leven moge zijn. En toch is deze grove en profane waanvoorstelling van God een zeer belangrijk deel van de "historische godsdienst van de Christenheid" (De Bijbel of de Kerk, bl. 110-112.)

Noot van de vertaler.
T.o.v. de kinderdoop voegen wij er als vertaler bij, dat deze een Rooms insluipsel in het Protestantisme is dat wel verdedigd wordt op grond van het Verbond en met de stelling dat de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is, maar dat nergens enige steun in de Schrift vindt. Dat de doop de besnijdenis vervangen heeft, is onschriftuurlijk. Paulus heeft Timotheus besneden en anderen gedoopt. Met de verbondsleer loopt men eveneens vast als men Israëls herstel ziet en anderdeels als men de bedeling der verborgenheid leert kennen. Wij staan in geen verbondsbetrekking tot God en worden er ook niet in geplaatst, daar God thans meer wil geven dan Hij ooit in enig verbond heeft toegezegd. Het Calvinistisch Protestantisme en ook het Lutheranisme blijft bij het lagere staan en ziet het hogere niet. Het doopt op een onschriftuurlijke basis en leidt tot een onmondig christendom. Vele teksten die men daarbij aanvoert, betreffen de doodsdoop en niet de waterdoop. Het ware zeer te wensen indien het licht doorbrak onder het kerkelijk Calvi- en Lutheranisme en men mocht komen tot een redelijker Schriftleer en praktijk.

Voetnoten

[1] Noot v. d. Vert. - De woorden: "en met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt word ", ontbreken in Mt. 20 in de drie grote handschriften. Ze schijnen ingevoegd uit Luk. 12: 50 waar de doodsdoop wel genoemd wordt.

[2] De Heilige Geest past Christus' werk toe aan de gelovige. Of we echter Zijn doop aan het Kruis niet aan de Heilige Geest mogen schrijven Christus zegt immers: gedoopt te moeten worden, dus dit zelf niet te doen -- is o.i. aan de Schrijver ontgaan. (Vert.)

[3] Dat is in de toekomende eeuw of aioon. Daarom voegt Christus dat er bij: Ik ben met ulieden tot de voleinding der eeuw d.i. van de (toekomende) aioon. Niet: wereld, zoals de St. V. zegt. Deze vertaling is mede oorzaak dat men het bevel in deze eeuw wil uitvoeren. Immers men meent, dat bij Christus' wederkomst de wereld zal vergaan en er dan niets meer te disciplineren is. (Vert.).



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden