Er is gesuggereerd dat het woord ethnos, vertaald Heiden, in veel gevallen verwijst naar de verstrooiden van Israël, die zo lang hadden gewoond onder de heidenen dat zij in de ogen van hun meer orthodoxe landgenoten “onbesnedenen” en “vreemdelingen van het burgerrecht Israëls” waren geworden, aanduidingen die wij in het algemeen hebben aangenomen als een beschrijving van de heidenen voor hun bekering. Aangezien deze nieuwe interpretatie van invloed is op het onderwijs van de Efeze brief en het niet de normale betekenis van het woord Heiden toestaat voordat het voorkomt in Efeze 3, kan niemand er bezwaar tegen maken als deze interpretatie hierom gewantrouwd wordt; of dat het blootgesteld zou moeten worden aan kritiek op voorwaarde dat het onderzoek uitgevoerd wordt in het belang van de Waarheid en met Christelijke beleefdheid.
De verhandeling die wij in gedachten hebben, voorziet in een concordantie van al de verwijzingen naar ethnos in het N.T. waaruit wij de volgenden uit de Handelingen extraheren: Hand. 2:5; 4:25; 7:7, 45; 11:1, 28; 13:19, 46, 47.
Laten wij deze verwijzingen eens beproeven.
Hoewel wij elke gelovige moeten aanmoedigen onderzoek te plegen in de geest van Berea (Hand. 17:11) moeten wij niet onze ogen sluiten voor de neiging die evenzeer in Hand. 17 wordt vermeld, namelijk die van de geest van Athene van het altijd willen vertellen of horen van “iets nieuws” (kainoteron) (Hand. 17:21). Laten wij altijd de houding van Berea in acht nemen en laten wij ons hoeden voor de Athenische houding. De één is een sleutel, de ander is een valstrik.
Tot zover Charles H. Welch in zijn brochure "Acts 13 or 28", blz. 16-17. Voor een volledig behandeling en uitleg van het woord "Heiden" verwijzen wij graag naar het artikel Gentile in de Alphabetical Analysis, waar wij bovenstaand gedeelte ook in terugvinden. Het Griekse woord vertaald "Heidenen" is ethnos. Hier zijn diverse Nederlandse woorden van afgeleid, zoals ethnisch en ethnologie, "de wetenschap der vergelijkende en verklarende volkenkunde". Ethnos is waarschijnlijk afgeleid van ethos, "zeden, gewoonten, etc. en betekent een volk tezamen gebonden door vergelijkbare gebruiken, zeden en gewoonten". Er is geen twijfel over dat "natie" of "natiën" de meest toereikende vertaling is in het O.T. voor het Hebreeeuwse woord goi enkelvoud en het Hebreeuwse woord goyim meervoud. Hetzelfde kan worden gezegd van ethnos in het N.T. In het meervoud verwijst het woord naar de niet-Joodse naties, maar wanneer het in het enkelvoud gebruikt wordt voor Israël houdt het zijn primitieve betekenis van natie. Wegens het feit dat goyim Heidenen betekent, hebben de Joden een aversie ontwikkeld tegen dit woord en zullen zij het woord in het enkelvoud niet snel gebruiken voor de eigen natie. Het volk Israël gebruikt hierom het woord Israeli. Dit betekent letterlijk "van Israël", de volledige titel zou moeten luiden "de goi van Israël", echter "de goi" wordt verzwegen en weggelaten. Goyim is de naam die de Israëlieten aan alle andere naties van deze wereld gaven zodra Israël verwekt was uit Abraham, Izak en Jacob en als natie ontstond naast de 70 natiën van Gen. 10. Deze naam Goyim kreeg een negatieve klank.
De Grieken maakten een vergelijkbaar onderscheid. Zij noemden de andere naties van deze wereld "Barbaren". En zonder kritiek is dit geaccepteerd door de schrijvers van het N.T. Charles H. Welch raadt ons aan de betekenis van het woord "Heidenen" = "elke natie anders dan het volk Israël" net zo te accepteren. Dit is de naam die Israël aan alle andere volken gaf, of we dit nu leuk vinden of niet. Heidenen is een negatieve, afkeurende benaming, net als barbaren. Het zijn eigenlijk scheldwoorden. "Barbaren", zo lieten de Grieken zich laatdunkend uit over de andere naties, net zo lieten de Israëlieten zich minachtend uit over de andere naties met het gebruik van de predikaat "Heidenen". Het is onmogelijk om dit woord met deze betekenis los te wrikken uit de woordenboeken en de literatuur van alle eeuwen en deze een nieuwe inhoud te geven. Wij doen er wijs aan deze term zonder kritiek te gebruiken.
Maar laten we nog even wat verder ingaan op deze uitleg die sommigen blijkbaar toch zo in zijn greep heeft gekregen en ons afvragen: "Wat zit hier nu achter?" en "Waarom is deze uitleg zo verleidelijk en aantrekkelijk?" Maar voor wij deze vragen zullen stellen, laten wij eerst proberen te vatten waarom de apostel Paulus voor de bekendmaking van het geheimenis in Efeze 3:6-9, namelijk dat de heidenen (ethnos) mede-erfgenamen, medeleden en medegenoten zijn van de belofte in Christus Jezus (letterlijk samen-erfgenamen, samen-lichaam, samen-genoten zijn d.w.z. samen op gelijke voet met de Joodse gelovigen) eerst in Efeze 2 ingaat op de eenwording van de twee gescheiden geloofsgroepen uit de Handelingen "de gelovigen uit de Heidenen" en "de gelovigen uit Israël". Wat vaak niet begrepen wordt bij de uitleg van Ef. 2:11-13 is dat Paulus hier schrijft aan heidenen die tot geloof gekomen zijn in de Handelingen en dat men zich blijkbaar geen goed beeld heeft gevormd van wat de geestelijke positie van de gelovigen uit de Heidenen was in die tijd naast die van de gelovigen uit het volk Israël. Bij de roeping van Paulus lezen wij dat de Here tegen Ananias zegt:
Ook hier zien we weer dat heidenen apart genoemd worden naast Israël en deze heidenen dus onmogelijk Israëlieten kunnen zijn. Dat de verstrooide Israëliet in de dagen van het N.T. nog steeds tot het volk Israël gerekend werd, blijkt duidelijk uit de aanhef van de brief van Jacobus, die een hele brief aan deze verstrooide Israëlieten schreef.
De hele voorstelling van zaken die men maakt dat de verstrooiden van Israël in de ogen van hun meer orthodoxe broeders “onbesnedenen” en “uitgesloten van het burgerrecht Israëls” waren geworden, omdat zij zo lang onder de heidenen hadden gewoond, is ronduit een valse voorstelling van zaken en wordt door Jac. 1:1 direct gelogenstraft en ontzenuwt. Jacobus wist niet alleen heel goed waar de twaalf stammen in de verstrooiing zich bevonden, maar hij beschouwde de geadresseerden in de diaspora heel duidelijk als Joden en niet als Heidenen, want deze geadresseerden kwamen samen in de synagoge.
Tijdens de ballingschap zijn deze synagogen ontstaan. De gelovige Israëliet ver van huis in een ver land, zonder heiligdom of altaar, voelde zonder twijfel van tijd tot tijd de behoefte om samen te komen met andere God-vrezende landgenoten in het bijzonder op de sabbat en op de Feestdagen des Heren. Men kwam samen om naar het Woord van God te luisteren, samen te bidden en God te raadplegen, (Ez. 14:1; 20:1). De priester-profeet Ezechiël woonde temidden van de ballingen aan de rivier de Kebar in Tel-Abib direct ten zuiden van Babel (Ez. 1:1-3; 3:15). Dit legde de basis voor de instelling van het synagoge-systeem. Na de ballingschappen bleef de synagoge bestaan en ontwikkelde zichzelf zelfs als een tegenwicht tegen de macht van de tempelpriesters van Jeruzalem. Voor de meeste Israëlieten in de diaspora, die niet terugkeerden naar Palestina, bleef de synagoge een absolute noodzaak. Ofschoon men eerst alleen in de synagoge samenkwam op de Sabbatten en de Feesten des Heren, kwam men later ook op andere dagen samen op dezelfde uren als de diensten in de tempel. In de heidense landen waren de synagogen wijd verspreid. Overal in de verstrooiing, "de Diaspora", waar je maar Israëlieten kon vinden, vond je een synagoge. Zo had elk dorp of stad wel zijn eigen vergadering (synagoge), bijvoorbeeld Damascus (Hand. 9:2), Salamis (Hand. 13:5), Antiochië van Pisidië (Hand. 13:14), Thessalonica (Hand. 17:1), Corinthe, (Hand. 18:4), Alexandrië, Rome, etc. De papyrus vonsten van de laatste jaren bevatten vele verwijzingen naar vele synagogen in de verstrooiing. Als men geen genoeg geld had om een gebouw neer te zetten, een synagoge, dan was daar een proseucha, een plaats van gebed, soms in de openlucht soms overdekt, maar meestal bij een stromende rivier of aan de zeekust, (Hand. 16:13). Ondanks de aanwezigheid van de tempel in Jeruzalem na de ballingschap, lagen ook in Palestina de synagogen wijd verspreid over het gehele land, zie bijvoorbeeld Nazareth (Matth. 13:54), Kapernaum (Matth. 12:9), etc. Zelfs in Jeruzalem ondanks de aanwezigheid van de tempel waren er vele synagogen en alle gewesten van de Diaspora werden er vertegenwoordigd door hun eigen bijzondere synagoge, (Hand. 6:9).
De voorstelling van zaken dat de verstrooiden van Israël in de ogen van hun meer orthodoxe broeders “onbesnedenen” en “uitgesloten van het burgerrecht Israëls” waren geworden, omdat zij zo lang onder de heidenen hadden gewoond, is niet alleen vals maar ook een verdraaiing van de historische en Bijbelse feiten. Christus leerde vaak in de synagogen, (Matth. 13:54; Marc. 6:2; Luc. 4:21).
Als Hij in Matth. 18:17 zijn hoorders instrueert met hun moeilijkheden naar de gemeente te gaan, dan dienen wij te beseffen dat de Heer hen verwees naar de lokale synagoge.
In Matth. 16 antwoordde de Heer op de belijdenis van Petrus:
Op deze petra, deze rots, deze belijdenis zal Ik “Mijn gemeente” bouwen. Zoals wij reeds zagen, waren er al vele “uitgeroepen vergaderingen, synagogen c.q. gemeenten”, die lokaal de hele vergadering van Israël vertegenwoordigden. En in deze synagogen werd het evangelie verkondigd. "Mijn gemeente" kwam voort uit de prediking van het evangelie van het koninkrijk in de synagogen, waarmee de Heer vanaf het begin van Zijn openbaar optreden was begonnen, (Matth. 4:17). Deze gemeente kreeg voor het eerst gestalte op de pinksterdag (Hand. 2) in Jeruzalem zeven weken na de kruisiging. Een tijd lang kwamen alle joden, die aan de oproep van Petrus tot bekering gehoor hadden gegeven (Hand. 2:38; 3:19), dagelijks tezamen in de tempel.
Echter na verloop van tijd werden deze Joden, die tot het inzicht en tot het geloof gekomen waren dat Jezus van Nazareth, “de Messias, de Christus”, was, vervolgd. Deze zware vervolging had een verstrooiing tot gevolg, waarbij deze Joden tot niemand anders het woord spraken, dan alleen tot Joden.
Bij deze verstrooiing hebben zij zich verenigd in de synagogen in de plaatsen, waar zij kwamen. Wij dienen er acht op te slaan, dat “de gemeenten Gods in Christus Jezus, die in Judea zijn”, (1 Thess 2:14), synagogen zijn. Uit Hand. 9:2; 22:19 en 26:11 blijkt, dat Saulus de gelovigen in Christus zocht in de synagogen, omdat zij daar samenkwamen.
Verder blijkt dat als hij later door Christus geroepen is, Paulus altijd naar de synagogen ging om daar het evangelie te verkondigen.
Deze gemeente “MIJN gemeente” kwam grotendeels tot bloei in de synagogen. Hoe zag zo'n synagoge er van binnen uit? Overal waar de verstrooide Israëliet kwam, richtte hij een synagoge op. Ofschoon de schoonheid van de plaatselijke synagoge afhankelijk was van de rijkdom van de plaatselijke Joden vertonen alle synagogen dezelfde gelijkenis qua indeling. Deze was namelijk afgeleid van de indeling van de tempel en tempelhoven te Jeruzalem. Vooraan bevond zich de kast met de Schriftrollen. Hiervoor bevond zich het gedeelte waar de mannen met hun zonen vanaf twaalf jaar zich verzamelden rondom het spreekgestoelte dat in het midden stond opgesteld. Hierachter bevond zich de ruimte waar de vrouwen en de kinderen zaten en achteraan in de synagoge had je het gedeelte voor de proselieten, "de Heidenen", die tot geloof gekomen waren in de God van Israël. De drie gedeelten waren gescheiden door scheidingsmuren met traliewerk. Deze opdeling kon je ook waarnemen in de tempel. De buitenste hof van de tempel van Herodes was omgeven door een zuilengang binnen de tempelmuren. Deze buitenste hof kon je betreden door zeven poorten en heette de voorhof der heidenen. Het binnenste gebied lag verhoogd boven de hof van de heidenen en was omgeven door een balustrade. Waarschuwingen in het Grieks en Latijn waren aangebracht dat geen verantwoordelijkheid kon worden genomen voor de waarschijnlijke dood van elke Heiden die zich daarbinnen waagde. Twee van deze inscripties zijn gevonden. Josefus beschrijft ook deze tussenmuur met zijn waarschuwingen aan de Heiden in het Grieks en Latijn. Vier poorten aan de noordzijde en vier aan de zuidzijde en één poort aan de oostzijde (die de Schone Poort werd genoemd, Hand. 3:2,10 vanwege zijn deuren van Corinthisch bronswerk) gaven toegang tot het heiligdom zelf. Eerst kwam men in de voorhof der vrouwen, waar de offerkist zich bevond, (Marc. 12:41-44). Alleen mannen werden binnengelaten in de voorhof van Israël, dat verhoogd lag boven de voorhof der vrouwen. Deze laatste voorhof betrad je ook weer door een trapje op te gaan en door een poort te lopen. Hier bevond zich het heiligdom zelf, waar alleen de priesters kwamen; het brandofferaltaar en het wasvat nog in de voorhof en binnen in de tempel zelf het Heilige en het Heilige der Heilige. We zien dus zowel in de tempel als in de synagogen dezelfde opdeling van de gelovigen in drie delen: "de mannen apart", "de vrouwen met de kinderen apart", "de proselieten apart". We dienen te beseffen toen de apostel Paulus tijdens zijn zendingsreizen in de synagogen het evangelie bracht, dat veelal naast Joden vele proselieten tot geloof kwamen. "MIJN gemeente" bestond eerst volledig uit Christen-Joden en proselieten. Men bleef op dezelfde wijze samenkomen in de synagoge en als dat in sommige gevallen niet mogelijk was vanwege het verzet van Joodse gelovigen die de Christus niet aanvaardden, kwam men elders samen. Maar men bleef op dezelfde wijze samenkomen: de mannen gescheiden van de vrouwen met de kinderen en daarnaast gescheiden de proselieten. Toen, als een resultaat van de prediking van Paulus, Heidenen tot deze verchristelijkte synagogen toetraden, stonden sommigen uit Jeruzalem erop, deze nieuwkomers te behandelen als proselieten. Men wilde hen onderwerpen aan de besnijdenis. Men vond dat zij de wet van Mozes moesten houden; als ook de sabbat en de gebruiken en dat zij besneden moesten worden. Er ontstonden grote meningsverschillen over de positie van deze gelovige geworden Heidenen. Dit conflict kwam tot een hoogtepunt in Antiochië.
In de volgende vergadering van de Raad der twaalf Apostelen en de overige leiders te Jeruzalem (Hand. 15) werd deze zaak besproken.
De vergadering voorzag in een regelgeving, die door Jacobus onder woorden wordt gebracht.
Aan het eind van de vergadering werd deze regelgeving op schrift gesteld, (Hand. 15:22-29) en deze brief werd o.a. aan Paulus en Barnabas meegegeven. We dienen goed te begrijpen dat indien deze heidenen (ethnos) de verstrooiden van Israël zouden zijn geweest de apostelen nooit zouden hebben besloten dat deze Israëlieten zich niet hoefden te laten besnijden en dat zij zich niet aan de wet van Mozes hoefden te onderwerpen maar alleen aan de vier genoemde punten. Dit is gewoon ondenkbaar. Maar deze heidenen behoorden ook niet tot de twaalf stammen in de verstrooiing. Hiernaast dienen wij ons te realiseren dat deze heidenen die toetraden alleen maar door God werden gebruikt om Israël tot jaloersheid (tot naijver) te wekken, zodat gans Israël de Christus (de Gezalfde) zou aanvaarden.
Het gaat God in de periode van de Handelingen in de eerste plaats om Israël en de gelovigen uit de heidenen wordt aangeraden zich niets te verbeelden.
Deze heidenen waren van nature helemaal geen Israëlieten, ook geen Israëlieten uit de Diaspora. Ze behoorden in het geheel niet tot de olijfboom Israëls.
Ze mochten blij zijn dat ze mochten genieten van de zegeningen van Israël, de sappen van de olijfboom. Maar ze moesten zich goed realiseren dat zij niet Israël droegen, maar Israël hen. Het was Israël die talloze voorrechten bezat, die zij misten. De tussenmuur die scheiding maakte (Ef. 2:14-15) in de tempel en in elke synagoge "de wet der geboden in inzettingen bestaande" stond in elke samenkomst tussen hen in.
In Rom. 1:18-32 lezen we over de aard van de verstrooiing en het waarom.
Toen verkoos God in Abraham een nieuwe natie in Gen. 12 en ontstond het volk Israël in Gen. t/m Deut. uit Abraham, Izak en Jacob met zijn 12 zonen vormende de twaalf stammen Israëls. Dit volk stond d.m.v. een huwelijksverbond dichtbij God en bleef nabij Hem vanaf Gen. 12 tot het einde van de Handelingen periode, (Hand. 28:28).
Zo stond Israël gedurende de Handelingen voortdurend dichtbij en de Heidenen veraf en was het voordurend: "Eerst de Jood". En ook al kwamen er heidenen tot geloof om Israël tot naijver te wekken, hij stond nog steeds veraf in de voorhof der heidenen en de tussenmuur die scheiding maakte, stond nog steeds tussen hem en de Jood in elke samenkomst die hij bezocht, ook in de meest letterlijke zin als een hek, een balustrade, een muur van traliewerk. In geestelijke zin bestond dit hek, "deze tussenmuur", uit de wet der geboden in inzettingen bestaande, die scheiding maakte. Wij moeten ons eens trachten voor te stellen wat een geweldige boodschap het is geweest toen nadat Israël in Hand. 28:28 dispensationeel gezien zijn bevoorrechte positie verloor (Lo-Ammi werd) en de apostel Paulus bekend mocht maken dat de tussenmuur die scheiding maakte vanaf nu weggebroken was en dat verdeling in "hen, die dichtbij stonden in de tempel, in de synagoge, in elke samenkomst" en "hen, die veraf stonden achter het hek bij de proselieten", dat die scheiding was opgeheven.
Christus is onze vrede. Hij heeft de twee "Jood en Heiden" één gemaakt. De tussenmuur die scheiding maakte, heeft Hij weggebroken. De wet der geboden in inzettingen bestaande, zoals de besnijdenis, doop, offers, feestdagen, etc. zijn buiten werking gesteld. Hij heeft de twee in één nieuwe mens geschapen. Hij heeft de twee tot één lichaam verbonden, zodat beiden in één geest de toegang tot de Vader hebben en de gelovige heidenen geen vreemdelingen en bijwoners meer zijn, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, (Ef. 2:17-19). Nadat Paulus deze radicale positieverandering heeft uitgelegd aan de Jood en de Heiden uit de Handelingen vat hij de nieuwe positie van de gelovige heidenen samen in Ef. 3:6-9.
Zij die leren dat de heidenen van Ef. 2:11-19 de verstrooiden van Israël zijn uit de Diaspora, die moeten zich realiseren dat zij afdoende sluitende Bijbelse antwoorden moeten zien te geven op de volgende vragen:
Sommigen beweren op grond van de overeenkomst tussen Dan. 9:7; Hand. 2:39 en Ef. 2:13 t.a.v. het gebruik van het woord "veraf " dat de Israëlieten van Dan. 9:7 en Hand. 2:39 dus de Heidenen zijn van Ef. 2:13. Echter dat de verstrooide Israëlieten veraf woonden van Jeruzalem wil nog niet zeggen dat je ze heidenen kunt noemen. Dit is een foutieve gevolgtrekking. Het volk Israël heeft zich nooit geassimileerd. Hoe worden ze door de apostel Petrus aangesproken op de Pinksterdag als hij Hand. 2:39 uitspreekt? Noemt hij ze Heidenen? Nee, hij spreekt hen aan met: "Mannen van Israël" in vers 22 en met "Dus moet ook het ganse Huis Israëls zeker weten" in vers 36. Naast bovenstaande drie vragen vanuit de Bijbel, kunnen we nog een algemene vraag stellen:
Bij de beantwoording van deze vraag zullen sommigen plotseling tonen, dat zij nog een andere gedachte aanhangen, namelijk dat zij als Nederlanders behoren bij de tien verloren gegane stammen van Israël. Deze leer ligt wat dieper verscholen onder de leer dat de heidenen van Ef. 2:11-19 de verstrooiden van Israël zouden zijn, maar het is deze mythe dat wij heimelijk tot de tien verloren stammen van Israël zouden behoren, die de uitleg van Ef. 2:11-13 zo aantrekkelijk en verleidelijk maakt. Echter Mevr. E.W. Hiebendaal heeft in haar artikel "De tien stammen Israëls die nooit verloren gingen", duidelijk vanuit de Bijbel laten zien dat de tien stammen Israëls volgens de Schrift nooit verloren zijn gegaan, maar dat zij tezamen met de twee stammen terugkeerden uit de ballingschap naar Jeruzalem.
De leer omtrent deze verloren gewaande tien stammen is een regelrechte mythe. Het is volkomen uit de lucht gegrepen dat wij Nederlanders bijvoorbeeld de verloren stam Zebulon zouden zijn. Als wij onze toevlucht nemen tot zo'n legende, dan blijkt daar duidelijk uit dat wij ons in een geestelijke identiteitscrisis bevinden. Wij weten blijkbaar niet meer welke plaats wij innemen in Gods voornemen der eeuwen. Natuurlijk is deze gedachte op het eerste gezicht aantrekkelijk en verleidelijk om te geloven. Dat zou toch wat zijn, zeg, dat wij eigenlijk qua geboorte Israëlieten zouden zijn en behoren bij het volk Israël, de tien stammen. Maar als deze leer ons geestelijk zo betoverd, dan is het waarachtig de vraag of wij dan wel ooit "Het geopenbaarde Geheimenis" hebben verstaan van het Ene Lichaam, waarin geen onderscheid meer te vinden is tussen Jood en Heiden, waarin Christus in Zichzelf de twee (de heidense gelovigen uit de Handelingen en de Joodse gelovigen uit de Handelingen) tot één nieuwe mens geschapen heeft, tot één lichaam, (Ef. 2:15-16). Als wij werkelijk de bovenhemelse roeping hebben verstaan en hier gehoor aan hebben gegeven en wij ons deze rijkdom van genade als gelovige heidenen persoonlijk hebben toegeëigend, dan krijgt zo'n armzalige mythe geen kans. Legenden, mythische verhalen, complottheorieën, etc. het gaat er tegenwoordig in als koek. Meestal zonder enige vorm van kritiek of kantekening worden artikelen geplaatst in Christelijke bladen en op Christelijke websites, waarin de meest absurde veronderstellingen, verdachtmakingen en samenzweringen worden geuit die niet te verifiëren zijn en hoofdzakelijk gebaseerd zijn op gebakken lucht. De mythe van de zogenaamde verlorengegane tien stammen hoort ook in dit rijtje. Onderzoek naar dit soort zaken brengt ons af van bijbelstudie. Wij gaan ons dan verdiepen in allerlei zaken buiten de Bijbel. Wij krijgen dan de attitude van de geest van Athene (Hand. 17:21) om gretig iets nieuws te willen vertellen of te willen horen in plaats van dat wij de attitude behouden van de geest van Berea (Hand. 17:11) die dagelijks de Schriften nagingen of al deze dingen zo waren. De waarschuwing van Charles H. Welch, die hij aan het eind van zijn antwoord schreef op de vraag: "Hoe moeten wij het woord “Heiden” opvatten?", is nog steeds even actueel. Laten wij altijd de houding van Berea in acht nemen en laten wij ons hoeden voor de Athenische houding. De één is inderdaad een sleutel, maar de ander is een valstrik, ja een duivelse valstrik. Het verwart. Het verleidt. Het brengt in de praktijk verwijdering tussen broeders en zusters. Laten we niet denken dat we hier alleen maar van doen hebben met een andere interpretatie van Ef. 2:11-19, die er verder niet toe doet. Deze nieuwe interpretatie is van directe invloed op het onderwijs van de Efeze brief en het ontkracht de openbaring van het geheimenis voor ons Heidenen, (Ef. 3:1-9). Doorziet u de tactiek van de tegenstander? Hoe hij ons tracht te verleiden met een ander geheimpje, dat nog veel mooier zou zijn dan Gods geopenbaarde geheimenis van Efeze 3? Dit is de geestelijke strijd van Efeze 6. Die geestelijke strijd gaat niet om de onze zonden of de verleiding tot zonden. Daar houdt de tegenstander zich niet mee bezig. Dat is de strijd van het vlees tegen de geest. Maar de strijd van Efeze 6 is de strijd om de gezonde woorden, de gezonde leer, in het bijzonder de bekendmaking van "Het Geheimenis". En het is de tegenstander er altijd om te doen om Gods geopenbaarde waarheid te vermengen met de leugen en zo de geestelijke geopenbaarde waarheden voor onze tijd te vertroebelen en ons denken te verwarren. De leer dat de heidenen van Ef. 2:11-12 de verstrooiden van Israël zouden zijn en nog verdergaand dat wij als West-Europeanen de mythische tien stammen van Israël uit de verstrooiing zouden zijn, verduistert de geopenbaarde verborgenheid van het Lichaam van Christus. Het ontneemt ons al onze geestelijke rijkdom rondom dit geopenbaarde geheimenis van het Ene Lichaam. Laten we op onze hoede zijn dat de Satan ons deze geopenbaarde verborgenheid niet ontrooft en deze stiekem verwisselt voor een mythe.
|