De Tekenen der Tijden?
Christelijke organisaties, die periodiek profetische magazines laten verschijnen, zien vaak overal tekenen in van de eindtijd en van de wederkomst van Christus. Voortdurend worden er in deze magazines foto's afgedrukt van gebeurtenissen in de wereld vergezeld van een Bijbeltekst en de bewering dat hier weer een profetie in vervulling is gegaan. Rampen zoals aardbevingen, hongersnoden, etc. zouden tekenen zijn van Christus' spoedige wederkomst. Maar dit zijn heel voorbarige conclusies. Wij moeten daarom voorzichtig zijn met artikelen over de tekenen der tijden. De aanslag van 11 september 2001 op het WTC in New York was vreselijk, maar we mogen zo'n ramp niet gaan misbruiken als een teken des tijds. Het wordt helemaal stuitend als men gaat beweren, zoals diverse evangelische voorgangers deden, dat deze ramp een straf van God was voor het één of ander. Toch waren er vele christelijke websites en profetische maandbladen die zonder blikken of blozen durfden te beweren, dat dit een straf van God zou zijn vanwege het toelaten van abortus, homofilie, enz. in de Verenigde Staten. Helaas worden vaak dit soort verklaringen gezocht voor rampen en ernstige gebeurtenissen in de wereld. Men plaatst deze rampen in een eigengemaakt apocalyptisch wereldbeeld van de eindtijd en men bestempelt dan deze rampen als tekenen der tijden. In de vorige brochure zagen wij al, dat wij altijd extra voorzichtig moeten zijn met de uitleg van het profetisch woord. Wij moeten ons niets op de mouw laten spelden, maar alles wat gepredikt wordt, eerst toetsen aan het Woord van God. Wij mogen nooit vergeten dat geen enkele profetie een eigenmachtige uitleg toelaat, (2 Petr. 1:20). Als wij niet oppassen, laten wij ons meeslepen in nabije toekomstverwachtingen, die op fantasie zijn gebaseerd en die ons wegleiden van Gods Woord. Helaas zetten de Bijbelvertalingen ons al snel op het verkeerde been, zoals wij in de vorige brochure zagen, doordat zij in Openbaring ge met "aarde" vertalen in plaats van met "land" en oikoumene met "wereld" in plaats van met "regio", "rijk" of "gebied". Hierdoor hebben wij al direct het beeld voor ogen dat de grote verdrukking wereldwijd plaats zal hebben, terwijl in werkelijkheid het alleen maar lokaal in en rondom het land van Israël zich zal afspelen. Op grond van o.a. de teksten uit Openbaring met ge en oikoumene, die wij in de vorige brochure de revue hebben laten passeren, hebben vele evangelische christenen een verkeerd profetisch beeld ten aanzien van de voleinding der wereld (aioon) gekregen. Hierbij hebben vele christenen door jarenlange prediking over de grote verdrukking, die men wereldwijd toepast, een heel negatief beeld over de wereld in de eindtijd opgebouwd. Bij velen leeft het denkbeeld gebaseerd op de profetische rede van Matth. 24 25 en het Bijbelboek Openbaring, dat heel deze wereld de Anti-christ zal volgen, dat Israël door heel de wereld verdrukt zal worden en dat als straf God de schalen van Zijn toorn over heel de aarde zal uitgieten, zoals Openbaring uitvoerig beschrijft. Al snel klinken hierdoor predikingen over de tekenen der tijden aan de hand van Matth. 24-25 met als voorbeeld zo'n verschrikkelijke aanslag op het WTC bekend in de oren. Artikelen in evangelische bladen komen zodoende vertrouwd over en bevestigen alleen maar nog meer het donkere eindtijdbeeld dat men in de loop der jaren heeft opgebouwd. Dit donkere apocalyptische eindtijdbeeld ten aanzien van de wereld, dat zoveel christenen keer op keer wordt voorgehouden, is echter niet in overeenstemming met de Schrift.
Net zoals in de vorige brochure trachten wij in deze brochure dit donkere apocalyptische eindtijdbeeld ten aanzien van de wereld te toetsen aan de Schrift, waarbij wij zullen proberen de teksten, die schijnbaar over de hel met zijn eeuwige pijniging spreken en die door de orthodoxie bij voorkeur worden aangehaald, in hun juiste context te plaatsen.
2. De Aanleiding tot de Profetische Rede De profetische rede is een antwoord op drie vragen die de discipelen stelden in Matth. 24:3. De antwoorden die de Here Jezus op deze vragen geeft, vormen een reeks lessen over de verwachting van het aardse koninkrijk. De toespraak spitst zich toe op de vraag, wanneer verschillende groepen wel of niet toegelaten worden tot dit aardse koninkrijk, dat Christus bij Zijn komst zal oprichten tussen de Nijl en de Eufraat. De profetische rede wordt afgesloten met vier gelijkenissen gevolgd door het gericht over de volken van rondom in het dal van Josafat. Wij willen de lezer vragen zelf eerst Mattheus 24 en 25 in zijn geheel aandachtig door te lezen. Als u heel Matth. 24 en 25 heeft gelezen, dan zult u ontdekken dat hoofdstuk 25 gewoon een vervolg is op hoofdstuk 24. Het is één toespraak. Deze profetische rede begint in Matth. 24:4 en eindigt in Matth. 26:1 met de woorden: "En het geschiedde, toen Jezus al deze woorden geëindigd had". De rede komt voort uit een opmerking, die de Here Jezus over de tempel maakt, als Hij deze verlaat.
Tijdens de wandeling, die volgt, denken de discipelen over de opmerking van Christus in vers 2 na. Het laat ze niet los en nadat ze de Olijfberg beklommen hebben, stellen zij de Here drie vragen, (Matth. 24:3). Het antwoord van de Here Jezus op de drie vragen vormt de profetische rede, (Matth. 24:4 - 25:46). 2.1 De straf die de huichelaars ontvangen
In het totaal noemt de Here Jezus de Schriftgeleerden en de Farizeeën zeven maal "Huichelaars", (Matth. 23:13,14,15,23,25,27, 29). Verder noemt Hij hen: "blinde wegwijzers, dwazen, blinden, gewitte graven, slangen, adderengebroed". Dit is belangrijk om te weten want de Here vertelt in Zijn profetisch rede in Matth. 24:45-48 dat er straks dienstknechten onder het volk Israël zullen zijn, die slecht zijn. Deze zullen delen in het lot van de huichelaars, (Matth. 24:51) d.w.z. in het lot van de Schriftgeleerden en de Farizeeën, namelijk in het oordeel van de gehenna. In de vorige twee brochures hebben wij uitgebreid stilgestaan bij de gehenna. Wij zagen dat de gehenna de vurige oven is, die de Heer na Zijn wederkomst buiten Jeruzalem zal oprichten om de lijken van hen die ter dood gebracht worden, te verbranden, (Jes. 66:24).
Let erop dat hier in Luc. 12:5 de "Hem", die men moet vrezen, niet Satan is, zoals vaak wordt gedacht, maar Christus is. Een mens kan iemand anders per ongeluk doden of opzettelijk vermoorden. Maar dit is altijd een dood, "de Adamitische dood", waaruit men gewekt zal worden bij de opstanding der doden. Een mens kan een ander doden. Maar men kan niet verhinderen, dat de gedode eens levend gemaakt zal worden.
Christus daarentegen heeft macht om niet alleen iemand ter dood te brengen, maar Hij heeft macht om "nadat Hij gedood heeft", de gedode in de gehenna te werpen. Dat wil zeggen dat die mens totaal wordt uitgeroeid, uitgewist, teniet gedaan in de vurige oven. Hij gaat verloren, zodat hij nimmermeer gevonden kan worden en kan worden levend gemaakt. Hij wordt niet begraven, d.w.z. gezaaid in de aarde, opdat hij in de toekomst zal worden opgewekt, (1 Cor. 15:42-43), maar zijn lijk wordt verbrand in de vurige oven, (Jes. 66:24), als teken dat hij nooit meer zal opstaan. Uit deze tweede dood is geen opstanding meer mogelijk. Dit zware oordeel wacht de Schriftgeleerden en de Farizeeën, de geestelijk leidslieden van het volk, die Christus verwierpen en lieten kruisigen. Zij waren huichelaars. Zij stelden zich anders voor, dan wie zij in werkelijkheid waren. In werkelijkheid waren zij het gebroed, het zaad van de slang, (Gen. 3:15, Matth. 23:33) en dienden zij verblind en dwaas als zij waren, Satan in plaats van God. Zij wezen het volk als blinde wegwijzers volkomen de verkeerde kant op. In het gedeelte voor Luc. 12:1-12 vinden we een strafrede van de Here Jezus tegen de Farizeeën, waarin hij hen aanzegt dat van hen het bloed van al de profeten afgeëist zal worden, dat vergoten is sinds de grondvesting der wereld, (Luc. 11:47-52). Christus laat zien dat ze bloed aan hun handen hebben. Net zo zullen straks de valse geestelijke leidslieden van het volk het gelovig overblijfsel vervolgen en ook bloed aan hun handen krijgen. In het parallel-gedeelte van Luc. 12:1-12, namelijk Matth. 12:22-37 ontdekken wij dat de Farizeeën tegen de scharen zeiden dat de Here Jezus de boze geesten uitdreef door Beëlzebul, de overste der geesten. Zij beweerden dus dat Christus zijn macht ontleende aan de Satan. Zij draaiden dus de zaak om. Dit zullen straks de valse geestelijke leidslieden van het volk Israël ook beweren. Zij zullen het bekeerde Israël verleiden om de valse Messias te volgen. Zij zullen de ware Christus als vals afschilderen en zo velen tot afval van het geloof bewegen. Zij die standvastig blijven en Christus blijven verwachten, zullen door hen vervolgd worden, (Openb. 6:9-11; 7:13-14; 20:4). De Here Jezus laat zien dat alle zonde en lastering vergeven zal worden, maar dat het tegenspreken van de Heilige Geest niet vergeven zal worden, niet in deze aioon en niet in de toekomende aioon. In het parallel-gedeelte in Marc. 3:20-30 zien wij hetzelfde. Deze valse geestelijke leidslieden maken zich schuldig aan eeuwige (aionische) zonde, en die zonde zal hen niet vergeven worden.
Door de zending van de profeet Elia, (Mal. 3:1; 4:5-6) zal het volk Israël zich in eerste instantie bekeren. Echter velen die eerst tot erkentenis der waarheid komen, worden daarna verleid en worden afvallig, (Hebr. 10:26-27) Zij zondigen tot de dood. Voor hen blijft er geen offer voor de zonde meer over, als zij het offer van Christus later weer afwijzen. Er is geen tweede offer of een tweede Verlosser die verlossen kan naast Christus. Zij plegen een zonde die niet vergeven kan worden. Het is lasteren tegen de Heilige Geest, die hen overtuigd heeft van zonde, gerechtigheid en oordeel, (Joh. 16:8). Ondanks dat ze tot erkentenis der waarheid gekomen zijn; van de hemelse gave, "Christus", genoten hebben; deel hebben gekregen aan de Heilige Geest en het goede Woord Gods en de krachten van de toekomende aioon gesmaakt hebben, vallen zij af van het geloof, (Hebr. 6:4-8). Eigenlijk kruisigen zij de Zoon van God opnieuw en maken Hem tot een bespotting, zegt Paulus. Zo iemand brengt geen goede vrucht voort, maar draagt alleen doornen en distels. Hij is ondeugdelijk en niet ver van vervloeking die uitloopt op verbranding in de vurige oven, de gehenna. Daarom weest niet bevreesd voor hen, die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen. Vreest Hem, die, nadat Hij gedood heeft, macht heeft om in de gehenna te werpen. Vreest Christus, want vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God, (Hebr. 10:31). Want wij weten, wie gezegd heeft: "Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden", (Hebr. 10:30). Dat is niemand minder kan Christus. De Here zal Zijn volk Israël oordelen. Alles wat gesproken is, zal openbaar worden, zelfs wat in de binnenkamer tegen elkaar gefluisterd is. Over alles zal straks de Israëliet verantwoording moeten afleggen. Misschien heeft hij de Geest der genade gesmaad, die straks over Israël komen zal, waardoor zij van Lo-Ammi weer Ammi zullen worden. Misschien heeft hij het bloed van het Nieuwe Verbond onrein geacht, waardoor hij geheiligd (apart gezet) was. Misschien heeft hij de Zoon van God met voeten getreden, nadat hij tot erkentenis der waarheid gekomen was. Indien hij afvallig is geworden, is daar alleen maar het vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van het vuur van de gehenna, dat de wederspannigen onder het volk Israël zal verteren, (Hebr, 10:26-29).
Luc. 12:1-12 heeft zijn vervulling ten dele gehad in de dagen van de apostelen, maar zal zijn uiteindelijke vervulling krijgen in de grote verdrukking. De valse geestelijke leidslieden zullen het gelovig overblijfsel brengen voor de synagogen en voor de overheden en de machthebbers, net zoals eens de apostelen voor het Sanhedrin werden gebracht en in de gevangenis werden geworpen. Maar de Heilige Geest zal de gelovigen op dat ogenblik zelf leren, wat zij moeten zeggen ter verdediging.
In de vorige brochure zagen wij al, dat straks in de grote verdrukking tweederde van het volk door deze huichelachtige geestelijke leidslieden wordt misleid en tot afval van het geloof in de komende Christus wordt gebracht. Geleid door deze slechte dienstknechten komen zij tot aanbidding van het beest en de draak. Men neemt het merkteken van het Beest aan en men aanbidt zijn beeld. Dit afvallige deel van Israël vervolgt onder leiding van deze slechte dienstknechten het gelovig overblijfsel. Velen zullen worden onthoofd om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, (Openb. 20:4). Het is te begrijpen dat de Heer na Zijn wederkomst deze slechte dienstknechten tot een dood veroordeelt waaruit zij nooit meer zullen opstaan. Het is de tweede dood, een dood die eigenlijk van origine alleen maar bestemd was voor de Duivel en zijn engelen, (Matth. 25:41). Deze slechte dienstknechten zondigen tot de dood, (1 Joh. 5:16-18). Zij hebben het eeuwige leven niet blijvend in zich, (1 Joh. 3:11-15), omdat ze hun broeders niet liefhebben. Zij lasteren tegen de Heilige Geest en maken zich schuldig aan eeuwige zonde, (Marc. 3:29), die niet vergeven wordt.
Niet iedereen krijgt zomaar deze straf van de tweede dood, de gehenna, dat "nadat de Heer gedood heeft", zijn lijk geworpen wordt in de vurige oven. De Heer, aan Wie de Vader het gehele oordeel heeft gegeven, (Joh. 5:22) gaat heel nauwgezet met dit oordeel om. In de volgende brochure met als titel "Het Laatste Oordeel?" zullen wij zien hoe zorgvuldig de Here Jezus te werk gaat bij het oordeel voor de grote witte troon aan het eind van de 1000 jaar. Maar ook bij Zijn wederkomst aan het begin van de 1000 jaar gaat Christus heel consciëntieus te werk. Sommigen worden, "nadat zij gedood zijn", in de vurige oven geworpen. Anderen worden gevangengezet, gefolterd of worden geworpen buiten het Koninkrijk der hemelen, dat opgericht zal worden tussen de Nijl en de Eufraat.
De strafmaat blijkt dus van geval tot geval te verschillen, (Matth. 5:21-22). Het oordeel dat uitgevoerd wordt, is dus veel genuanceerder dan wij in eerste instantie denken. 2.2 Het te voorschijn brengen van oude en nieuwe dingen
Dit te voorschijn brengen uit zijn voorraad, slaat op het te voorschijn brengen uit Gods Woord van de nieuwe dingen van het, "Nieuwe Verbond" naast de oude dingen van het "Oude Verbond" voor het volk van Israël. Deze toekomstige dienstknechten, "Schriftgeleerden", dienen het volk te laten zien, hoe Gods wet onder het Oude Verbond luidde en hoe Gods wet nu onder het Nieuwe Verbond luidt. Zij dienen uit te leggen dat Christus de wet vervulde, d.w.z. dat Christus de wet zijn volle betekenis gaf, ja tot zijn volheid bracht en deze volledig toepast over heel de mens. In Matth. 5-7 waar wij een andere rede vinden van de Here Jezus, namelijk de Bergrede, zien wij dat de Heer laat zien, dat Hij niet gekomen is om de Wet of de Profeten te ontbinden, maar om deze te vervullen, (Matth. 5:17).
Dit vervullen wil niet zeggen, dat Christus de Wet en de Profeten aan de kant gezet heeft. Veel evangelische christenen leggen dit vervullen van de wet door Christus helaas wel zo uit. Men redeneert dan: "Christus kwam om de wet te vervullen. Toen Hij de aarde verliet op de hemelvaartsdag, was de wet vervuld en deze hoeft dus niet meer gehouden te worden". Maar dit is een verkeerde uitleg, want dit zou inhouden dat Christus de wet heeft ontbonden, terwijl Hij er juist zoveel nadruk oplegt dat Hij niet is gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. De wet is niet teniet gedaan en overboord gezet! Daarom zien wij na de hemelvaartsdag en de pinksterdag alle bekeerde Joden zich strikt houden aan de wet. Men hield de feesten, (Hand. 2:1; 20:16; 20:6-7), de sabbat (Hand. 13:14; 16:13; 17:2; 18:4), men besneed (Hand. 16:13); legde de Nazireeër gelofte af (Hand.18:18; 21:23-26). De apostelen en de tot geloof gekomen Joden hielden zich dus strikt aan de wet. Dit was niet alleen de uitkomst van het apostelconvent (Hand 15:19-21), namelijk dat de bekeerde Joden de wet moesten houden in tegenstelling tot de tot geloof gekomen Heidenen, maar het was ook de praktijk van alle dag, zoals blijkt uit Hand 21.
Christus heeft niet de wet ontbonden, maar de wet vervuld. Maar wat wil dit vervullen dan zeggen? Dit vervullen wil zeggen: "iets zijn volle betekenis geven", net zoals een profetie die vervuld wordt: "het krijgt zijn volle openbaring". Gods wet onder het Oude Verbond had nog niet zijn volle betekenis gekregen, nog niet zijn volle openbaring. Het beoordeelde de mens alleen maar naar zijn uiterlijke daden. Maar Gods wet onder het Nieuwe Verbond beoordeelt de totale mens, niet alleen zijn uiterlijke daden, maar ook zijn innerlijke gedachten en motieven. De Israëliet onder het Oude Verbond kon niet aan Gods wet voldoen, laat staan dat de Israëliet aan Gods wet onder het Nieuwe Verbond kan voldoen. Nu Gods wet door Christus zijn volle openbaring krijgt, blijkt de norm veel hoger te liggen. Gods wet beoordeelt de mens niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk. In Matth. 5 zet de Here Jezus zes maal het Oude Verbond en het Nieuwe verbond naast elkaar. Zes maal toont Christus wat tot Israël is gezegd onder het Oude verbond met de woorden: "Gij hebt gehoord, dat er gezegd is". En zes maal laat Hij zien met de woorden "Maar Ik zeg u", hoe Gods gebod nu luidt onder het Nieuwe Verbond.
Het mag duidelijk zijn, dat zonder wedergeboorte het onmogelijk is dat iemand zich aan Gods wet kan houden onder het Nieuwe verbond. Alleen de wedergeboren Israëliet in wiens hart de geest van God is uitgestort en bij wie God Zijn wet op de vleselijke tafelen van zijn hart heeft geschreven, (Jer. 31:33; Ez. 36:26-27), kan zich verlustigen in de wet van God, (Ps. 119). Dan is het geen zuchten meer onder de wet, maar een zich verblijden over de wet. Een voorbeeld hiervan zagen wij al in de Handelingen, als daar Jacobus opmerkt over de Joden, die in Jeruzalem tot geloof zijn gekomen, dat zij allen ijveraars geworden zijn voor de wet, (Hand. 21:20). De Schriftgeleerde die een discipel van het Koninkrijk der hemelen geworden is, zal zich dus moeten inspannen om uit zijn voorraad van de Schrift de oude en de nieuwe dingen te voorschijn te brengen. Hij dient dit aan het volk van Israël te verkondigen. Helaas zien wij in de gelijkenis die de Here Jezus vertelt over de trouwe en de slechte dienstknecht in Matth. 24:45-51, dat de trouwe dienstknecht op tijd aan het dienstvolk "Israël" hun voedsel geeft, maar dat de slechte dienstknecht niets uit de voorraad van Schrift te voorschijn brengt, maar zijn medeslaven gaat vervolgen (slaan) en mee heult met hen, die dronken worden van het bloed der heiligen, (Openb. 17:6). Als de Heer wederkomt, zal Hij:
Deze slechte dienstknecht zal in het lot van de huichelaars delen. Hij zal na foltering worden gedood en in de gehenna worden geworpen, (Matth. 23:15,33). In Matth. 23:29-34 zegt Christus tegen de huichelaars, de schriftgeleerden en de Farizeeën:
Nu is het belangrijk om ons af te vragen of de Here dit zenden van profeten, wijzen en schriftgeleerden al verricht had, toen Hij dit zei? Het antwoord is: "Nee". Dat was nog toekomstig. Hij zou dat gaan doen. Hij zegt het in de toekomende tijd.
In de Handelingen zien wij dat sommige van de dienstknechten, die tot de Farizeeën gezonden werden, zoals "Stefanus", werden gedood. Hierna werden van stad tot stad de in Christus gelovig geworden Joden vervolgd, (Hand. 8:1-3; 9:1-2). Sommigen werden gegeseld in hun synagogen en in de gevangenis geworpen.
In 1 Cor. 11:24 somt Paulus een lange lijst op van dingen die hem zijn overkomen door toedoen van de Joden. Christus voorzei dit al, hoewel deze profetie zijn volle vervulling zal krijgen in de grote verdrukking als de valse leidslieden van het volk Israël samen met het beest het gelovig overblijfsel zullen vervolgen.
2.3 De Heer verlaat Zijn huis
Christus sprak dus over de tempel. "Zie, uw huis wordt aan u overgelaten. Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: "Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!", (Matth. 23:38-39). De Here trekt als het ware Zijn handen van de tempel af. Het is ook niet meer het Huis des Heren, maar uw huis. Het is het huis geworden van de Schriftgeleerden en de Farizeeën in plaats van het huis van de Here. De Here woont er niet meer. Hij vertrekt en verlaat de tempel. Zij zouden Hem niet meer zien, totdat de profetie uit de Psalmen:" Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!", zijn vervulling zou krijgen. De kinderen zullen Hem dan weer groeten met "Hosanna, Hosanna , de zone Davids, gezegend Hij die komt in de naam des Heren", (Matth. 21:15). Christus wijst Zijn discipelen op het feit dat deze tempel, die zij aanschouwen, zal worden verwoest: "uw huis wordt aan u overgelaten", "Voorwaar, Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken", (Matth. 24:2). En inderdaad is dit zo geschied. Geen steen is op de andere gelaten. In 70 na Chr. heeft het leger van Titus de tempel helemaal verwoest. Titus zelf wilde nog wel de tempel behouden, maar het verhaal gaat dat een soldaat per ongeluk een brandende fakkel in de tempel wierp en dat de hele tempel in vlammen opging. Later hebben ze de tempel geheel geslecht, zodat er letterlijk geen steen op de ander is gebleven. Maar deze uitspraak van Christus in Matth. 24:2 over de verwoesting van de tempel, is natuurlijk ook profetie, die pas in de toekomst zijn vervulling zal krijgen. Een toekomstig geslacht van Israël zal straks de tempel in Jeruzalem herbouwen en het dagelijks offer herstellen, als zij een verbond met de Anti-christ aangaan. Echter dit dagelijks offer zal plotseling gestaakt worden. De profeet Daniël spreekt hier uitvoerig over. In de tempel zal een afgodsbeeld worden opgericht, dat verwoesting brengt. Uiteindelijk zal bij de wederkomst van Christus heel deze verontreinigde tempel te gronde gaan, waarna de tempel van Ezechiël zal verrijzen, (Ez. 40-44). Nadat de Here Jezus de tempel verliet, ging Hij de gouden poort door (die in die tijd open was) en Hij liep door het Kidron dal naar de andere helling, die van de Olijfberg en beklom die met Zijn discipelen. Vers 3 zegt: "toen Hij op de Olijfberg gezeten was". En als zij zo gezamenlijk uitrusten van de klim en genieten van het uitzicht komen Zijn discipelen met een aantal vragen. Tijdens de wandeling hebben zij waarschijnlijk naar aanleiding van wat de Here Jezus over de verwoesting van de tempel en over de Schriftgeleerden en de Farizeeën heeft gezegd, er onderling over gesproken, wat dit toch allemaal zeggen wil. Ongetwijfeld zijn hun gedachten uitgegaan naar de profeet Daniël, die over deze verwoesting spreekt. Het heeft bij hen een aantal vragen opgeroepen, die zij nu aan de Here stellen.
De antwoorden van de Here op deze vragen vindt men in Matth. 24 en 25, en deze antwoorden van de Here Jezus vormen de profetische rede.
3. Wanneer zal dat geschieden? A. Zeg ons, wanneer zal dat geschieden? De Here Jezus beantwoordt deze drie vragen als volgt: A. Wanneer het zal geschieden (24:4-22) A. Wanneer het zal geschieden, (Matth. 24:4-22) B. Het teken van de komst, (Matth. 24:23-31) C. De voleinding der wereld, (Matth. 24:32 - 25:46) 3.1 Wanneer zal dat geschieden? Nog niet!
Meestal als men Matth. 24 gaat verklaren, begint men onmiddellijk aan de hand van deze verzen te spreken over de tekenen der tijden, die in onze dagen in vervulling zouden gaan. Veel tekstverklaringen gaan verkeerd met deze verzen om. Zij betrekken de verzen 4-12 direct op onze tijd, terwijl dat in het geheel niet mogelijk is, omdat God de geestelijke relatie met Zijn volk nog niet hersteld heeft. In veel tekstverklaringen gaat men bijvoorbeeld de aardbevingen tellen van de laatste 100 jaar. Men probeert dan aan te tonen dat aardbevingen tegenwoordig steeds frequenter en heviger voorkomen en dat zou op zijn beurt dan weer moeten bewijzen dat de wederkomst van Christus weldra zal geschieden. Maar dit soort gevolgtrekkingen gaan helemaal niet op. Wij kunnen echt niet bij benadering zeggen of de aardbevingen van nu erger zijn dan die van de afgelopen 2000 jaar. Wij beschikken over veel te weinig gegevens daartoe. Ditzelfde geldt ten aanzien van oorlogen en hongersnoden. Uit hetgeen in de geschiedenis bewaard is gebleven over de oorlogen, de hongersnoden, de uitbraak van ziekten als de pest, etc. in de laatste 2000 jaar, dan zal niemand kunnen beweren, dat die van vroeger niet gruwelijk waren. In feite gaat men dus merkwaardig met de waarschuwing van de Here Jezus in Matth. 24:4 8 om en begrijpt men blijkbaar niet wat Hij bedoelt. Men wil zo graag bewijzen dat de eindtijd zo goed als aanbreekt, dat men elke oorlog, elke ramp, elke hongersnood, elke aardbeving, enz. aangrijpt, om maar te bewijzen: "Kijk, het staat voor de deur". Men begaat zodoende de fout, waarvoor de Here Jezus nu zo waarschuwt. De Here waarschuwt Zijn discipelen, en over de hoofden van Zijn discipelen ook ons: "Pas nou op, als er een oorlog komt of als er een ramp plaatsvindt, dan zullen er wel gelijk predikers zijn, die zeggen: "Kijk, de eindtijd staat voor de deur, de grote verdrukking", maar geloof hen niet! "Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet". Laat je hoofd nu maar niet door dit soort predikers op hol brengen! Het echte einde komt pas als de tempel verwoest wordt. Als de tempeldienst, de priesterdienst en de offerdienst worden stopgezet en er iets anders voor in de plaats komt, namelijk de aanbidding van het beeld van het beest. Het is opmerkelijk, dat juist Bijbelleraren aan deze ernstige waarschuwing van de Here Jezus voorbijgaan. In plaats dat men de gelovigen geruststelt en uitlegt dat de tijd van het einde, die in Matth. 24 25 en in Openbaring beschreven staat, nog lang niet aanbreekt, gaat men op populaire wijze één of andere ramp of oorlog misbruiken om aan de hand daarvan te verkondigen dat de tekenen der tijden in vervulling gaan en dat de wederkomst van Christus voor deur staat. Maar dat is helemaal niet het geval. De Heer zegt: "Ziet toe, dat niemand u verleide! ..... Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet". De Here Jezus zegt dus precies het tegenovergestelde, dan populaire profetische magazines. Wij mogen ons daarom best wel afvragen of er heden ten dage wel tekenen der tijden voorkomen? Sinds de Here Jezus 2000 jaar geleden optrad, hebben er vele aardbevingen, hongersnoden en oorlogen op aarde plaatsgevonden. Echter het is maar de vraag of wij al deze rampen en oorlogen in de woorden van de Heer mogen betrekken? Wij leven sinds Hand. 28:28 in een profetisch tijdsinterval, dat in de profetie niet gezien wordt en buiten beschouwing wordt gelaten. De oorlogen, hongersnoden en aardbevingen vanaf het moment dat Israël Lo-Ammi werd in 61 na Chr. laat de Heer in Zijn profetische rede van Matth. 24-25 geheel buiten beschouwing. De oorlogen, de hongersnoden en de aardbevingen waar de Heer op doelt, hebben deels plaats gehad in de Handelingenperiode, (zie bijvoorbeeld Hand. 11:28), maar zijn voor een groot deel nog toekomstig en zullen pas plaatsvinden als Israël weer Ammi zal zijn. Zodra wij dit onderkennen, dan zal duidelijk zijn dat geen enkele oorlog, hongersnood of aardbeving in onze dagen een teken des tijds kan zijn. De tekenen der tijden zullen bestemd zijn voor een volk Israël, dat zich bekeerd heeft en dat weer Ammi (Gods volk) is geworden. Aan de hand van de gebeurtenissen in hun land en in de oikoumene kunnen zij aflezen, hoe laat het dan is op Gods klok. De gebeurtenissen, die achtereenvolgens zullen plaatsvinden, zijn in de profetie zo gedetailleerd beschreven, dat men met de Bijbel in de hand haast letterlijk kan voorspellen, wat er morgen weer zal gaan gebeuren. Maar zo lang God de draad met Zijn volk niet heeft opgepakt, gaat er geen enkele profetie in vervulling. Pas wanneer God Zich weer over Zijn volk ontfermt en hen aanneemt, gaat Gods profetische klok weer tikken. Tekenen der tijden komen in onze dagen helemaal niet voor. Hoogstens zien wij in onze dagen een voorspel dat tot de situatie leidt, die in de Bijbelse profetie als de context wordt gezien waar binnen de profetische gebeurtenissen zich zullen voltrekken. Zo mogen wij de oprichting van de staat Israël in 1948 zien als een noodzakelijke voorwaarde, waaraan eerst moet worden voldaan voordat überhaupt Bijbelse profetieën in de toekomst in vervulling kunnen gaan. De profetie gaat voortdurend uit van de aanwezigheid van een Israëlische staat in het Midden-Oosten. Zonder een staat Israël, overeenkomstig aan de natie Israël in de dagen van de Here Jezus, kan er onmogelijk een Bijbelse profetie in vervulling gaan. De oprichting van de staat Israël in 1948 is daarom niet zozeer een vervulling van profetie, maar meer de noodzakelijke voorwaarde tot toekomstige vervulling. In onze dagen zien wij langzamerhand de contouren van het decor ontstaan waartegen de Bijbelse gebeurtenissen ten tonele zullen worden gevoerd. Maar dit is geen vervulling van profetie en wij mogen het ook geen tekenen der tijden noemen. De Bijbelse tekenen der tijden zijn helemaal niet voor ons bedoeld. Ze zijn bedoeld voor het gelovig overblijfsel van Israël. Aan de hand van de volgorde van de geprofeteerde gebeurtenissen zal het gelovig overblijfsel kunnen bepalen, hoe lang zij nog moeten volharden tot het einde van de grote verdrukking. Lange tijd zal het voor het gelovig overblijfsel niet mogelijk zijn om de tijd van het einde, "de telos", te ramen. Men zal dit pas kunnen doen vanaf het moment dat door de Here Jezus in de tijd gefixeerd is. Lange tijd zal men niet kunnen inschatten, wanneer de telos, de grote verdrukking van 3½ jaar, zal komen. Men zal horen van oorlogen en geruchten van oorlogen, maar Christus zegt: "Maar het einde is het nog niet, ... het is alleen maar het begin, het begin der weeën", (Matth. 24:6-8). De gelovige Jood kan pas beginnen met aftellen, als het einde, "de telos", volgens Christus gekomen is:
Dan vanaf dat gefixeerde punt in de tijd kan de gelovige Jood 1260 dagen gaan aftellen tot aan de komst van Christus. De grote ver-drukking, de telos, het einde, duurt 42 maanden oftewel 3½ jaar. Of hij exact de dag en het uur zal kunnen bepalen van Christus' wederkomst, daar zullen wij straks antwoord op geven. Maar Christus laat zien wanneer de verwoesting, waarvan Daniël gesproken heeft, zal plaatsvinden. De tempel wordt verwoest op het moment dat de gruwel op de heilige plaats wordt opgericht. In LW nr. 11 "De zeventig weken van Daniël" hebben wij getoond, dat ons inziens er nog 3 jaarweken (21 jaar) voor Israël over zijn op Gods profetisch klok in plaats van 1 jaarweek (7 jaar) zoals gewoonlijk wordt geleerd. Zodra Israël zich bekeerd heeft als gevolg van de bediening van Elia gaat Gods profetisch klok weer tikken. In de periode die dan volgt, verstaat Israël zijn roeping. Zij zullen gaan tot de volkeren in de oikoumene, (het Midden-Oosten) met het evangelie van het koninkrijk der hemelen.
Het evangelie van het koninkrijk der hemelen is de roep van "Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen", (Matth. 3:2; 4:17). Dit evangelie van het koninkrijk der hemelen wordt dus niet alleen in het land Israël verkondigd, maar later ook in de landen om Israël heen. Dit brengt veel mensen tot geloof. Het zal in de gehele oikoumene gepredikt worden. Het wordt niet in de gehele wereld gepredikt zoals ten onrechte de NBG-vertaling ons wil doen geloven. Het wordt gepredikt aan al de volken rondom Israël in het Midden-Oosten. Er staat niet "alle volken", maar "al de volken" in de grondtekst. Het bepalend lidwoord "de" wordt gebruikt, juist om het onderscheid aan te geven, dat niet "alle volken" worden bedoeld, maar "al deze volken". Wie deze volken zijn, maakt vers 14 zelf duidelijk. Het betreft alleen de volken van de oikoumene. 3.2 Wanneer zal dat geschieden? Dan!
Het einde, "de grote verdrukking die 3½ jaar duurt", komt dus, ....................... enz.
|