................ Vrijgegeven gedeelte van de brochure 1.4 De prijzen van de roepingen Om dit in elke sfeer mogelijk te maken, deelt God bij iedere vooropstanding aan de uitgeroepenen prijzen uit. Ieder gelovige wordt beloond met een prijs. Die prijs betekent altijd: `het met Christus heersen'. Die prijs bestaat namelijk uit een kroon. Bij een kroon hoort altijd een troon, een verantwoordelijke en hoge positie. Wat Christus bij de vooropstandingen van de uitgeroepen vergaderingen der gelovigen doet, is dat Hij ze zet in hun betreffende sfeer in een verheerlijkt lichaam geschikt en nodig voor die sfeer en dat Hij hen aanstelt als koning-priesters boven de schepselen in die betreffende sfeer. Het ontvangen van een kroon in welke sfeer dan ook, wijst in de bijbel er voortdurend op dat de gelovige in de toekomende aionen bekleed wordt met een hoog ambt om de blijde boodschap der verlossing te prediken aan alle schepselen. De verlossing is namelijk nodig voor heel de schepping. Niet alleen de aarde is in de zonde gevallen, ook de hemel. Daar werd trouwens in de eerste plaats de zonde gevonden. Daarom komt er ook een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Maar voordat Gods einddoel van de verlossing gerealiseerd kan worden, (namelijk, `God alles en in allen') is het noodzakelijk dat alle schepselen in alle sferen tot de verlossing worden gebracht in Christus, anders kan de volmaaktheid niet komen. De uitgeroepenen van de vergaderingen der gelovigen wacht dus de zware
taak, om zeg maar als richter in de betreffende sfeer op te gaan treden.
Niet om te oordelen, maar om te richten, om richting te geven. Om de schepselen
te richten op Christus en hen in het geloof te leiden tot de Here Jezus
Christus, zodat allen Hem recht en volmaakt leren kennen. In principe
is ieder verloste die behoort tot één van deze drie gemeenten, die God
formeert, daartoe uitverkoren.
1.4.a Uitverkoren
Deze prijs is een beloning en deze prijs ontvangen wij alleen als wij de loopbaan lopen, de goede strijd des geloofs strijden en indien wij waardig wandelen naar onze roeping. Bij een onwaardige wandel verspelen wij onze kroon. Heel onze handel en wandel is daarom een toets of wij waardig zijn om de kroon te kunnen dragen en de bijbehorende functie kunnen vervullen. Er staat dus nogal wat op het spel. Het is dus absoluut niet zo, zoals zovele christenen denken, dat als men tot geloof in Christus gekomen is, dat men dan een houding kan gaan aannemen van: `Ik ben behouden, hallelujah prijs de Heer' en dat men dan vervolgens achterover kan gaan leunen. Nee, wij hebben deel gekregen aan een uitverkiezing. En wij worden in onze geloofshouding beproefd of wij in geestelijke zin volwassen genoeg zijn om straks de verantwoordelijkheid van de kroon te kunnen dragen. Daarom moeten wij ernst maken met onze wandel, (Ef. 4:1; 5:15). Daarom moeten wij onze behoudenis uitwerken met vreze en beve, (Filp. 2:12), want er staat veel op het spel. In de praktijk wil dit zeggen, dat wij geen houding moeten aannemen, zoals sommigen, die denken: `Ach, bijbelstudie is niet belangrijk. Je hebt er toch niets aan. Je bent toch al immers behouden. Wat heb je er aan om dit alles te weten?' OF `Ach die bidstond, de Heer zorgt toch wel voor mij'. Ja, de Heer zorgt wel voor ons, en wie behouden is, blijft behouden, maar door de onderlinge bijeenkomsten heen tracht de Heer onze geestelijke groei te bevorderen, zodat wij volwassen worden in het geloof, (Ef 3:17-19). Die onderlinge bijeenkomsten hebben wij nodig. Het is alleen dat wij `samen met alle heiligen' in staat zijn te vatten de roeping van het Ene lichaam. Niet in je eentje, nee, samen met alle heiligen. Onttrekken wij ons aan de onderlinge bijeenkomsten; dan doen wij onszelf te kort, want er komt geen geestelijke groei; dan doen wij Christus te kort, want wij ontnemen Hem de kans om aan ons en in ons te werken; en dan doen wij onze medebroeder en -zuster te kort, want wij gedragen ons geestelijk asociaal. De Heer Jezus wil niet dat wij zuigelingen en kinderen blijven, maar dat wij zullen opgroeien in het geloof en samen gaan vatten, de dingen die boven zijn en zo onze roeping leren verstaan. Een kroon kan je niet aan een kind geven. Dat is in het echt in de wereld ook zo. Een kind kan wel erfgenaam zijn van een troon en een kroon, maar zoveel verantwoordelijkheid kan men een kind niet op zijn schouders leggen. Dat zou onverantwoordelijk zijn. In de praktijk zien wij altijd, dat een regent of een regentes optreedt, net zolang totdat de persoon in kwestie volwassen is geworden en de verantwoordelijkheid van de kroon kan dragen. In de geestelijk dingen is het net zo.
Indien wij onze eigen onderlinge bijeenkomsten verzuimen, zoals sommigen gewoon zijn, dan verhinderen wij daarmee Gods werk aan onze ziel, waardoor wij achterop raken en van vele zaken t.a.v. onze roeping niet op de hoogte zijn. Dit leidt tot een verachteren en het achterblijven in het kindschap i.p.v. dat wij toenemen in het recht kennen van de Heer in het zoonschap. Ik ben ervan overtuigd, dat de Here Jezus in ons leven er alles aan doet om ons voor de kroon klaar te stomen. Hij is de Leidsman, de Coach, die ons bemoedigt, ons vertroost en ons met raad en daad ter zijde staat. Die ons wil laten opwassen van kind tot zoon. Hij is de Voleinder des geloofs, (Hebr. 12:1-2). Maar er moet van onze kant wel sprake zijn van een overgave aan Hem, een toevertrouwen aan Hem in alle omstandigheden van ons leven, anders scoort al Zijn zorg geen effect. Hij zorgt voor ons. Hij werkt in ons. Hij moedigt ons aan. Hij leert ons aangaande de weg, die wij moeten gaan. Maar wij moeten wel willen luisteren en willen gehoorzamen, anders heeft Zijn zorg geen nut en zal Hij ons moeten afwijzen als ongeschikt voor de kroon, de prijs der roeping Gods. Wij kunnen dan wel erfgenaam zijn van de troon, maar dan zijn wij wegens onze te jonge leeftijd onbruikbaar voor Gods verkiezing en zal Christus ons de kroon en de bijbehorende troon onmogelijk kunnen geven. Dit principe geldt in elk roeping in elke sfeer. Daarom is een waarschuwing hier wel op zijn plaats.
Laten wij waardig wandelen, broeders en zusters, als koningen, die eens met Christus zullen heersen, (2 Tim. 2:12). Wij zijn uitverkoren voor de kroon. Wat een geweldige vergelding des loons wacht ons. Wij hebben een prijs in het zicht, maar bovenal wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond. En zouden wij dan Hem teleurstellen door niet waardig te wandelen naar onze roeping die boven is? Door een houding te openbaren van: `Ach, dat interesseert mij niet'. Als wij op Hem zien, die ons zo lief heeft, waarom zouden wij dan niet ons geheel en al aan Hem toevertrouwen? Waarom zouden wij dan nog hunkeren naar de vleespotten van Egypte? Wat hebben wij daar in vredesnaam nog te zoeken? Als wij op Hem zien, dan is er toch nog maar één verlangen in ons hart.
Namelijk, om te bedenken de dingen die boven zijn, waar Hij is en ons
leven met Hem verborgen in God. Dan willen toch nog maar één ding, namelijk
Hem kennen en met Hem de geloofsschool van ons leven doorlopen in de kracht
Zijner opstanding en Hem in genade dienen, waardoor wij gemeenschap krijgen
aan Zijn lijden? Dan willen wij toch niets liever, dan samen met alle
heiligen vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is
van Zijn roeping, en kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven
gaat, zodat wij vervuld worden tot alle volheid Gods. 1.5 De vergelding van de Erfenis
Als wij ons tot de brieven richten, dan lezen wij in 1 Cor. 3:8, `Wie plant en wie begiet, staan gelijk; alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk'. en in vers 14: `Indien het werk, dat hij erop gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen'. In het volgende hoofdstuk van de Corinthe brief ziet Paulus op dit loon en merkt hij op: `En dan zal aan elk zijn lof geworden van God', vers 5. In 2 Cor. 5:10 lezen wij: `Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad'. In de Hebreeën brief raadt hij zijn lezers aan te volharden tot het einde: `Geeft dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten', (Hebreeën 10:35). In hoofdstuk 11 brengt Paulus ons Mozes onder de aandacht, die een duidelijke keus in zijn leven maakte:
Sommigen zijn van mening, dat het waar is dat aan gelovigen uit het Oude Testament, de Evangeliën en de Handelingen loon wordt gegeven, maar dat het principe van het geven van loon niet in overeenstemming is met de vrijheid der genade van de brieven der verborgenheid. Men staat op het standpunt dat aan de leden van de gemeente van het Ene Lichaam geen loon zal worden vergolden. In het praktische gedeelte echter van de Colossenzen brief, waar het woord o.a. wordt gericht tot de slaven, zegt de Apostel Paulus:
Het is duidelijk dat hier wel degelijk over een toekomstige vergelding wordt gesproken. Hiernaast spreekt Paulus in de tweede Timotheus brief over de mogelijkheid van het verliezen van een `kroon' en over het niet alleen `leven' met Christus, maar ook over het `heersen met Christus'. Deze `kroon' wordt alleen gewonnen door strijd te leveren en het `heersen met Christus' wordt alleen maar bereikt door het volharden in de strijd (2 Tim. 2:3-5, 11-13; 4:6-8). Zo vinden wij in de brieven van de verborgenheid, dat er wel degelijk sprake is van `de vergelding' en `de kroon'. Filp. 3 levert ons het derde, namelijk `de prijs'. Ook deze prijs kan niet worden verkregen, zonder veel op te geven en zonder te lijden en te volharden. Het woord voor `prijs' in Filp. 3:14 is brabeion. Het is afgeleid van brabeus, de scheidsrechter die bij de Griekse spelen de wedstrijden floot en de prijzen toekende. Van dit woord is ook brabeuo afgeleid, wat betekent: `heersen' of `optreden als een scheidsrechter'. In Col. 3:15 komen wij dit woord tegen: `En de vrede van Christus ........... regere (treedt op als een scheidsrechter) in uw harten'. In Col. 2:18 lezen wij:
Het woord wat hier onze aandacht vraagt, is katabrabeuo. Kata betekent `tegen'. Katabrabeuo wijst op het optreden van de scheidsrechter, waarbij hij zich tegen ons uitspreekt op grond van onze verrichtingen en ons de prijs ontneemt. Paulus waarschuwt ons ervoor, dat toch niemand dit zich laat gebeuren. Wij moeten daarom wandelen als wijzen en niet als onwijzen en ons niet laten verleiden tot zaken die in Col. 2:18 en in de context 2:16-23 worden genoemd. Veel mensen hebben altijd moeite om de staat van de gelovige in Christus gescheiden te zien van de toestand van de gelovige. Dit zijn twee verschillende zaken. De staat van de gelovige in Christus is onveranderlijk dezelfde. Echter de toestand van de gelovige; de mate waarin men is gegroeid; de mate waarin men wandelt in de wegen des Heren; de mate waarin men wandelt in de werken die God voorbereid heeft en deze doet; enz, is bij ieder gelovige verschillend. En daar hangt nu juist de mate van de vergelding des loons vanaf. Want men krijgt loon naar werken. Het is daarom misschien goed vanuit Col. 1 erop te wijzen, dat wij in de Schrift steeds onderscheid moeten maken, tussen wat wij als gelovige nooit kunnen verliezen en wat wij (als wij niet oppassen) wel degelijk kunnen verliezen. In Col. 1 wordt de gelovige op twee wijzen gepresenteerd.
De Colossenzen als leden van het Lichaam van Christus waren reeds `een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, (Ef. 2:6)'; waren reeds `aangenomen in de Geliefde'; waren reeds zeker van hun presentatie voor Zijn aangezicht als `heilig en onberispelijk', (Ef. 1: 4). Daarom kon de Apostel Paulus God hiervoor danken en zeggen: `en dankt gij met blijdschap de Vader, die u toebereid heeft voor het erfdeel der heiligen in het licht, (Col. 1:12). Woorden kunnen niet duidelijker de verzekerde positie van de gelovige onderschrijven, dan deze. Niettemin vinden wij nog voordat het hoofdstuk sluit de vermaning van Paulus, opdat hij een iegelijk mens volmaakt zou kunnen stellen in Christus Jezus, (Col. 1:28 St). Aan het einde van de brief bidt Epafras voor hetzelfde, (Col. 4:12). Zowel Paulus als Epafras twijfelde er geen moment aan dat alles wat over de gelovige geschreven was in Col. 1:12-13, 22 onveranderd waar blijft. Maar ook al zijn wij toebereid voor het erfdeel der heiligen in het licht, (Col. 1:12), wil dat nog niet zeggen dat wij van de Here tot vergelding de erfenis zullen ontvangen, (Col. 3:24). Want wie onrecht doet, zal zijn onrecht terugontvangen, en er is geen aanzien des persoons, (Col. 3:25.) Erven zit vast aan het volmaakt zijn, het volwassen zijn. Alleen de volmaakten, de volwassenen, zij die in het geloof gegroeid zijn, die door onderricht van Paulus tot deze volmaaktheid voortgevaren zijn, (Col. 1:28; 4:12), zullen hun erfdeel in ontvangst kunnen nemen. Dit is de prijs der roeping Gods, die boven is, die verbonden is met `het volmaakt zijn'.
Alleen zij die in dezelfde gezindheid als die van Paulus er naar gejaagd hebben, zullen de prijs der roeping Gods in ontvangst kunnen nemen. Die gezindheid is alleen te vinden bij hen, die volmaakt zijn, (Filp. 3:15), zij die door het onderricht van het geheimenis tot deze volmaaktheid voortgevaren zijn, (Col. 1:25-29). Wij moeten leren onderscheid te maken tussen onze staat (`heilig en onberispelijk voor Zijn aangezicht', die de onze is vanwege Zijn lijden en sterven), en onze toestand namelijk dat straks de mogelijkheid bestaat, dat wij beschaamd zullen staan en afgewezen zullen worden voor de kroon vanwege het niet recht hebben gesneden van het woord der waarheid, (2 Tim. 2:15); en vanwege het zich geschaamd hebben voor het getuigenis van onze Here en Zijn gevangene, de Apostel Paulus, (2 Tim. 1:8-9) in de dienst van het evangelie. Paulus drukt deze waarschuwing met nadruk op het hart van Timotheus en daarmee met name ook op het hart van elke dienstknecht des Heren. Indien men in de prediking geen onderscheid maakt in de dingen die verschillen. Indien men geen rekening wenst te houden met de diverse bedieningen (bedelingen) in Gods Woord. Indien men de Schrift niet recht verdeelt en men in het brengen van de boodschap er één mooie tuttifrutti van maakt, dan mogen de hoorders het geweldig vinden, maar voor het aangezicht des Heren zal deze dienstknecht beschaamd staan, (2 Tim. 2:15). Want Hij heeft gezwegen over de verborgenheid, die exclusief door de Apostel Paulus bekend mocht worden gemaakt na Hand. 28:28. Hij heeft gezwegen over de verborgenheid van Christus en de rijkdom der genade. In plaats daarvan maakte hij van de bijbel in de boodschap een ratjetoe, waardoor de gelovigen door het onderwijs van de Apostel Paulus niet tot de volmaaktheid en de volwassenheid werden geleid, (Col. 1:28-29). Dit zich schamen voor het getuigenis van de Here Jezus; dit zich schamen voor de prediking van de Apostel Paulus, Zijn gevangene; dit zich schamen voor het evangelie van het geheimenis (2 Tim. 1:8-14; Ef. 6:19-20) leidt eens tot het beschaamd staan voor Zijn aangezicht. Dit verloochenen van Christus leidt tot het verloochend worden, (2 Tim. 2:12). Zo lopen wij de prijs mis, de kroon der rechtvaardigheid, waardoor wij niet met Hem als koningen zullen heersen. Wij zullen dan wel met Hem leven, maar nimmer met Hem heersen als koningen, (2 Tim. 2:11-13). Satan verspilt zijn energie niet om te pogen ons van onze `aanneming in de Geliefde' te beroven. Immers Col. 3:3 zegt: `Uw leven is verborgen met Christus in God'. Nergens zegt de Schrift: `Houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw leven neme'. Maar de Schrift zegt: `Houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme', (Openb. 3:11). Satan werd toegestaan alles wat Job toebehoorde aan te tasten. Maar er was één uitzondering. Hij mocht Job's leven niet nemen. In geestelijke zin is dit waar voor alle verlosten. Ons leven verborgen met Christus in God is onaantastbaar, maar onze kroon kan ons worden ontroofd. Als satan ons af kan brengen van een leven vanuit de volheid van Christus, dan komt er geen geestelijke groei. Dan varen wij niet voort tot de volmaaktheid. Dan kan de Apostel Paulus ons niet onderwijzen en ons leiden tot die volmaaktheid. Als satan ons verleiden kan uit de gemeenschap met Christus te treden door ons bezig te laten zijn met: `menselijke inzettingen en geboden van: raak niet, smaak niet en roer niet aan', `het onderhouden van dagen, maanden en jaren', `het vieren van feesten en maaltijden', `gewilde nederigheid en engelenverering', (enz), ja, dan werken wij niet de goede werken, die God tevoren bereid heeft (Ef. 2:10) en dan verliezen wij de prijs. Dan doen wij misschien wel grote en vrome daden in de ogen van het christendom; dan mag misschien onze naam wel in elk geschiedenisboekje voorkomen, maar dan worden wij onherroepelijk gediskwalificeerd, want er is geen aanneming des persoons. Maar het ergste van alles is, dat Christus hierdoor beroofd wordt van een kroon, die Hij voor ons verworven heeft. Als wij onderscheid leren maken in de dingen die verschillen, (Filp. 1:10 grondtekst), dan zullen wij verstaan dat `hoop' (de uitopstanding uit de doden) gebaseerd is op zuivere genade en dat dit elke mogelijkheid van `winst' of `verlies' uitsluit, maar dat de `prijs' (de kroon) wordt gegeven op basis van vergelding en dat deze alleen wordt gegeven aan hen die wettig hebben gestreden. De Apostel Paulus leert ons duidelijk dat het lid zijn van het Ene Lichaam en het deel hebben aan zijn Ene Hoop geheel buiten het bereik ligt van onze arbeid. Dit verkrijgen wij niet op basis van inspanning van onze kant. Dit geschiedt op basis van louter genade. Maar met dezelfde zekerheid en overtuiging wijst hij ons erop, dat de prijs der roeping Gods die boven is, de vergelding der erfenis en de kroon der rechtvaardigheid, in de categorie vallen van de beloning. In Col. 2:18 zegt hij daarom niet: `Laat niemand u van uw leven, of lidmaatschap, of positie beroven', want deze zijn verzekerd in Christus en daar is geen twijfel aan. Maar hij waarschuwt ons en wijst ons op onze verantwoordelijkheid als hij (als het ware met de woorden van een andere dispensatie) zegt: `Houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme'. `Laat niemand u de prijs doen missen'. Wij vertrouwen erop, dat uit de tekstgedeelten die naar voren zijn gebracht, duidelijk mag zijn dat in de brieven van Paulus over de Verborgenheid de leer over de vergelding, de prijs en de kroon niet ontbreekt. Wij zagen dat de vergelding des loons te maken heeft met het ontvangen van een erfdeel. Dit erfdeel, dit loon, kan men alleen maar ontvangen, als men voortgevaren is tot de volmaaktheid. Want ook al is men op grond van het kindschap Gods erfgenaam en eigenaar van het erfdeel, kan men alleen daadwerkelijk erven als men de mannelijke rijpheid bereikt heeft, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dit ontvangen van een erfdeel der heiligen in het licht betekent een verantwoordelijke plaats ontvangen; het besturen van het erfgoed `boven'; het heersen met Christus als koningen in het bovenhemelse. Deze vergelding der erfenis wordt ons specifieker voorgesteld als het ontvangen van een prijs, de prijs der roeping Gods. En deze prijs die wij in Filp. 3:14 nog niet nader gespecificeerd zien, als Paulus op de loopbaan nog aan het jagen is naar de eindstreep, wordt ons in 2 Tim. 4:6-8; 1:9; 2:5 gepresenteerd als `de kroon der rechtvaardigheid', als Paulus de eindstreep heeft bereikt. Dat de kroon een nadere specificering van de prijs is, zien wij bijvoorbeeld in het volgende gedeelte:
De vergelding des loons, de vergelding der erfenis omvat de erfenis in zijn geheel. Dit loon is een hemels tegoed, wat op onze rekening kan aangroeien, (Filp. 4:17). Maar het belangrijkste onderdeel van het erfdeel is de kroon, de prijs der roeping Gods. `Loopt dan zo, dat gij die behaalt!', (1 Cor. 9:24). Het is waar dat alleen genade het behalen van deze prijs kan bewerken. Maar laten wij erop letten, dat dit gebruikte genade is. Dat dit genade is, die is aangewend en toegepast. God wil ons voortdurend genade schenken in de beproeving op de loopbaan, maar wij hebben de verantwoordelijkheid die genade in ons leven toe te laten en in ons te laten werken.
Bij het jagen naar het doel, de prijs der roeping Gods, hebben wij deze genade voortdurend nodig. Het valt niet mee in de praktijk om het aan die genade over te laten en niet op eigen kracht ons vertrouwen te stellen. Toch ligt daar het geheim van het krachtig voortsnellen op de loopbaan des geloofs, namelijk om ons te laten opvoeden door de genade Gods en die genade in ons leven te gebruiken. Dan alleen worden wij niet op de loopbaan gestoord door goddeloosheid en allerlei wereldse begeerten. Dan alleen leren wij naarmate die genade van God ons opvoedt en wij de mannelijke rijpheid bereiken om bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld te leven. En dan hebben wij maar één verwachting de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus. Dan zien wij niet uit naar een Komst, maar naar het verschijnen met Hem in heerlijkheid in het bovenhemelse, (Col. 3:4; Titus 2:13). 1.6 Vergeten en uitstrekken
"Vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen voor mij ligt". Welke dingen wenste de Apostel te vergeten? Welke dingen als zij herinnerd zouden worden, zou de Apostel hinderen in zijn jagen naar de prijs en ervoor zorgen dat hij zijn kansen zou verspelen? Het kan niet refereren naar het feit dat Paulus eens een farizeeër was en een vijand was van het evangelie, want dit wordt door hem herinnerd met diepe waardering voor de genade Gods, die hem is bewezen in 1 Tim. 1:11-16. In Hebr. 12 waar het thema is `om met volharding de loopbaan te lopen, die voor ons ligt', raadt de Apostel zijn lezers aan om af te leggen alle last. Dit verwijst ons terug naar Hebr. 6 waar hij zegt: `Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene', (Statenvertaling: `laat ons tot de volmaaktheid voortvaren'). De Hebreeën staande in de Handelingen, waar het nieuwe verbond de Israëlieten (dit zijn de Hebreeën) werd aangeboden, werden deze Hebreeën belemmerd in het lopen van de loopbaan, die voor hen lag, doordat zij vast probeerden te houden aan de leer en de praktijk van een dispensatie, een bedeling, die voorbijgegaan was, namelijk die van het oude verbond, zie Hebr. 6:1-3; 8:13. Net zo stonden de Filippenzen op een overgang van bedelingen. De Filippenzen waren tot verlossing geroepen in de pinksterbedeling, zoals vermeld staat in Hand. 16. In Filp. 4:15 wordt hierop teruggewezen. Maar nu stonden zij niet meer in de pinksterbedeling van de Handelingen, maar in de bedeling van de Verborgenheid en ook zij moesten er nu op toezien geen leringen en praktijken uit de Pinksterbedeling te blijven koesteren en daarbij te blijven stilstaan, want al deze zaken zijn voorbijgegaan en nu afwezig. Al deze zaken die in de Handelingen in orde waren, zijn nu verouderd en belemmeringen. Zij moesten vergeten hetgeen achter hen lag en zich uitstrekken naar hetgeen voor hen lag. Dit betekende een loslaten, een laten rusten van het eerste onderwijs. In de praktijk viel dit niet mee. Voor de meeste gelovigen in onze dagen valt dit nog steeds niet mee. Nog altijd is er onder de christenen zo'n hunkering naar alles wat de Pinksterbedeling kenmerkte. Dit is karakteristiek voor hen die nog onmondig zijn. Geestelijke zuigelingen willen zo graag iets zien en iets ervaren. Maar als wij tot de volmaaktheid willen voortvaren, zullen wij moeten vergeten hetgeen achter ons ligt, om dan te ontdekken dat hetgeen voor ons ligt onze stoutste verwachtingen overtreft. Want wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgeklommen, dat heeft God bereid voor degenen, die Hem liefhebben. Zodra ons de verborgenheid geopenbaard wordt van het Samen-lichaam, onze roeping boven, onze zalige hoop, onze erfenis in het licht, onze prijs, onze kroon, dan zinkt alles wat `door handen geschiedde' in de Handelingen daarbij in het niet. Staande in de Handelingen zegt Paulus:
Wij weten inmiddels van de Apostel Paulus dat met de bedeling der verborgenheid het volmaakte gekomen is en dat wij nu af mogen leggen hetgeen kinderlijk was en moeten voortvaren tot de volmaaktheid, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dan zullen wij ten volle kennen, zoals wij zelf gekend zijn, (1 Cor. 13:11-13). Laten wij daarom ons uitstrekken naar hetgeen voor ons ligt. En dezelfde gezindheid aan de dag leggen als de Apostel Paulus, die joeg naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die boven is in Christus Jezus.
|