................ Vrijgegeven gedeelte van de brochure ..................... Zij die de hoop van 1 Thess. 4 uit de Handelingenperiode nemen als de openbaring van hun hoop, vertonen altijd de neiging de tweede Thessalonicenzen brief te willen vermijden. Als een zakenman zijn correspondentie zo zou behandelen, zoals sommige gelovigen met de brieven van Paulus omgaan, dan zou het bedrijfsresultaat rampzalig zijn. De twee brieven zijn nauw met elkaar verbonden. Nadat Paulus zijn eerste brief had geschreven rees er een misverstand. Om dit misverstand de wereld uit te helpen, schrijft Paulus een tweede brief. Deze tweede brief is een nadere toelichting van het onderwerp uit de eerste. Maar in plaats dat men serieus notitie neemt van de tweede brief, verontachtzaamt men het getuigenis van de tweede brief en verklaart men de inhoud als van toepassing op één of andere toekomstige mystieke groep gelovigen, die onbekend was aan de Apostel Paulus. Laten wij voor wij verdergaan één ding duidelijk stellen. De twee Thess brieven vormen een onafscheidelijk paar, geschreven door dezelfde schrijver, in dezelfde periode, aan dezelfde mensen, over hetzelfde onderwerp. Nadat de gemeente van Thessalonica de eerste brief van Paulus had ontvangen, was de gemeente verontrust geworden door het circuleren van nog een brief. Deze brief ofschoon niet van de hand van Paulus, claimde dat wel te zijn. De brief verdraaide het onderwijs van Paulus over de komst van Christus en de toevergadering tot Hem, zoals hij de gemeente geleerd had toen hij bij hen was en waarover hij ook hen had geschreven in het vierde hoofdstuk van zijn brief. Als Paulus over deze valse brief hoort en over zijn valse inhoud, schrijft hij de Thessalonicenzen direct een tweede brief, die hij persoonlijk ondertekent (2 Thess. 3:17),
Paulus waarschuwt de Thessalonicenzen, dat zij niet snel hun bezinning moeten verliezen m.b.t. de komst van de Here Jezus en hun vereniging met Hem (de opname van 1 Thess. 4). Zij moeten niet zo snel in onrust verkeren, door een geestesuiting of door een prediking of door een brief (zogenaamd van Paulus), die beweert dat de dag des Heren al aanbreekt. De Thessalonicenzen zouden beter moeten weten. De dag des Heren, de komst van Christus en het de Here tegemoet gaan bij die komst, dat kan niet eerder plaatsvinden, dan dat eerst de afval komt en de mens der wetteloosheid zich openbaart, de zoon des verderfs en hij in Jeruzalem in de tempel zich vertoont als een god, 2 Thess. 2:3-4. (Laten wij niet vergeten, dat de tempel in Jeruzalem stond toen Paulus deze brieven schreef. En als Israël zich toen nationaal bekeerd had, dan zou de hoop van Israël in vervulling zijn gegaan, maar ook de profetieën van Dan. 9,10,11,12; Matth. 24,25; Openb. 13; enz, over de antichrist, de grote verdrukking, enz.) Voordat de hoop van de Thessalonicenzen gerealiseerd kon worden, moesten er eerst nog belangrijke profetieën in vervulling gaan. En Paulus toont in het kort welke voorspelde gebeurtenissen eerst nog dienen plaats te hebben, voordat de komst des Heren en de toevergadering tot Hem (de opname van 1 Thess. 4) kan aanbreken:
Dit allemaal moet eerst nog gebeuren, voordat de dag des Heren aanbreekt, de (weder)komst des Heren en het Christus tegemoet gaan in de lucht bij die komst. Paulus had dit de gemeente van Thessalonica meermalen verteld, toen hij bij hen was, voordat hij 1 Thess. 4 schreef.
Maar door de valse brief en die valse prediking waren ze van hun stuk gebracht en dachten ze dat die dag al reeds aanbrak. Nu zijn er ook predikers die verkondigen dat dit jaar in april/mei of september die toevergadering, die vereniging, dat tegemoet gaan bij Zijn Komst plaats zal hebben. Mijn beste broeders en zusters: 'Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs' (2 Thess. 2:3). Misschien wordt het u nu wel duidelijk, waarom zij die de hoop van 1
Thess. 4 tot hun hoop nemen vaak de tweede Thessalonicenzen brief trachten
weg te redeneren! De tweede brief openbaart ons luid en duidelijk dat
de opname een integraal onderdeel is van de Komst van Christus en dat
die opname, die toevergadering, die vereniging, niet eerder plaats kan
hebben, dan dat eerst de afval komt en de antichrist is opgetreden. Aangezien
zij die deze hoop uit de Handelingenperiode (1 Thess. 4:13-18) nemen als
hun hoop, doorgaans leren dat de gelovigen die periode van de afval en
de openbaring van de zoon des verderfs niet zullen meemaken, en dienovereenkomstig
die opname, die vereniging, plaatsen voor de afval en voor de openbaring
van de mens der wetteloosheid, de komst (parousia) van de wetteloze, kunnen
zij de boodschap van 2 Thess. in het geheel niet gebruiken. De centrale
boodschap van 2 Thess. weerlegt volledig hun bewering, dat die toevergadering,
die vereniging, die opname, nu zomaar zou kunnen plaatshebben zonder dat
eerst de afval is gekomen en zonder dat eerst de antichrist is opgetreden.
De Thessalonicenzen zagen uit net zoals alle gelovigen in de Handelingenperiode naar de (weder)komst van Christus op aarde. Maar nu waren er enigen onder hen, (broeders, zusters, familieleden, enz), die helaas waren ontslapen en die zij ten grave hadden moeten dragen. De Thessalonicenzen waren hierdoor bedroefd, want zij dachten dat nu deze gelovigen ontslapen waren, zij niet meer de komst des Heren en de toevergadering tot Hem zouden meemaken. Als Paulus van deze droefenis hoort, vertroost hij de Thessalonicenzen door hen niet onkundig te laten over wat er geschieden zal bij de komst des Heren en over wat er dan gebeurd met de ontslapenen in Christus.
Paulus wijst erop dat zij allen geloven dat Christus op het kruis is gestorven en dat Hij na drie dagen is opgestaan uit de doden. En Paulus zegt: 'God zal ook zo hen', op dezelfde wijze wederbrengen met Hem. Op dezelfde manier zoals Christus opstond uit het graf, zo zullen ook zij, die ontslapen zijn, opgewekt worden en opstaan uit hun graf.
Paulus rekende zichzelf in de pinksterbedeling bij de levenden, die levend op aarde zouden blijven totdat de Komst des Heren plaats zou hebben. En Paulus zegt tegen de Thessalonicenzen: 'Denk nu niet, dat wij levenden eerder de Here Jezus ontmoeten bij Zijn Komst, dan zij die ontslapen zijn en in het graf liggen. Dat is niet het geval'. Dat lijkt wel logisch, dat de levenden op aarde de Here Jezus het eerst ontmoeten, als Hij wederkomt en dat dan daarna pas (nadat de Heer op aarde is wedergekomen) de ontslapenen opgewekt zullen worden uit de doden en de Heiland zullen ontmoeten. Maar dat is niet zo. Nee, wij levenden ontmoeten de Here Jezus niet eerder dan de ontslapenen die rusten in het graf. Vers 15 - 'wij, levenden, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan'. Hoe zal het dan gaan?
Bij Zijn komst daalt de Here Jezus neder van de hemel en wat gebeurd er als eerste? Vers 16 - 'zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan'. Dat is het eerste wat er gebeurd. Zodra de Heiland uit de hemel begint neder te dalen, vindt er een opstanding uit de doden plaats op aarde en allen, die in Christus gestorven zijn, zullen opstaan.
Nadat de ontslapenen zijn opgestaan worden zij tezamen met de levenden, die veranderd zullen worden in een ogenblik, van de aarde weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht. Een vraag: 'Heeft iemand van die groep de Heiland al ontmoet?' Nee, zij gaan allemaal de Here tegemoet, zowel de ontslapenen die zijn opgestaan, als de levenden die in een ondeelbaar ogenblik zijn veranderd.
De Statenvertaling vertaalt vers 18 iets beter dan de NBG en in vers 18 eindigt Paulus zijn vertroosting met de woorden: 'Zo dan, vertroost elkander met deze woorden'. Mijn beste lezer, waar vertroost Paulus de Thessalonicenzen mee, die zo bedroefd waren aangaande hun ontslapen geliefden? Zegt Paulus: 'Weest niet bedroefd, want zij zijn al bij de Heer? Zij zijn al in de hemel?' Nee, daar vertroost Paulus hen niet mee in de Handelingen. Dat kan hij niet zeggen. Maar hij vertroost ze door hen erop te wijzen dat er een opstanding is ten leven bij de Komst des Heren en hij verzekert hen, dat net zoals God de Heiland uit de doden heeft opgewekt, de Here Jezus allen, die in Hem ontslapen zijn, zal opwekken uit de doden. De levenden zullen de ontslapenen in Christus niet voorgaan in het ontmoeten van de Heer. Zij die in Christus gestorven zijn zullen het eerst opstaan op aarde uit het graf, zodat zij gezamenlijk, de opgestane ontslapenen en de veranderd geworden levenden de Here tegemoet zullen gaan in de lucht. Deze ontslapen gelovigen hebben dus volgens Paulus (in de Handelingen) de Heer nog niet ontmoet. Dat vindt pas plaats bij zijn (weder)Komst, bij de laatste bazuin. Op dezelfde wijze spreekt Paulus hierover in het bekende parallel-gedeelte: 1 Cor. 15:51-55.
Dat is nog niet gebeurd! Dat is nog toekomst. De doden moeten nog onvergankelijk worden opgewekt. Wanneer? Bij de laatste bazuin. Oh ik weet wel, dat wij geneigd zijn bij sterfgevallen de hand te leggen op de schouder van de bedroefden en hen te vertroosten met de woorden: 'Stil maar, hij of zij, is bij de Heer, hoor'. Maar als u 1 Thess. 4:13-18 neemt als de openbaring van uw hoop, dan mag u dat niet zeggen. Dan gaat u tegen het getuigenis van 1 Thess. 4:13-18 en 1 Cor. 15:51-55 in. Dan gaat u iemand vertroosten met een andere hoop dan 1 Thess. 4 en 1 Cor. 15, namelijk met de zalige hoop van de gemeente der verborgenheid, een hoop die hoger is dan de hoop van 1 Thess. 4 en 1 Cor. 15. Maar als u vast wilt blijven houden aan de hoop van 1 Thess. 4:13-18 en 1 Cor. 15:51-55 van een opname en een tegemoet gaan van de Here bij Zijn Komst, dan vind ik dat best, maar dan dient u wel consequent te blijven en te accepteren, dat die hoop inhield, dat de ontslapen gelovigen rusten in het graf tot de Komst des Heren. Geen andere hoop was er openbaar in het Oude Testament of tijdens de omwandeling van de Here Jezus op aarde of in de periode van de Handelingen. De Here Jezus getuigt Zelf:
Die ure dat allen die in de graven zijn de stem van de Heiland zullen horen, daar keek Paulus en de Thessalonicenzen in de Handelingen naar uit. De Heiland beloofde nog verder:
Paulus ging niet tegen dit getuigenis in. Hij getuigt zelfs in 1 Thess 4:15 dat de troost die hij hier geeft, hij daarmee juist het woord des Heren bevestigt. Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, (1 Thess. 4:15) Dit betekent niet dat Paulus hier een geheimenis openbaar maakt. Nee, dat zegt Paulus niet. Hij zegt dit met een woord des Heren. Hij verwijst naar een woord wat de Heer sprak. Hier in 1 Thess gaat in vervulling wat de Heer Zelf beloofd heeft.
De Heiland had het hier over twee categorieën bij Zijn komst. Over de gestorvenen, 'zij die in Hem geloofden, maar al gestorven zijn'. En over de levenden, 'een ieder die leeft en in Mij gelooft'. En de Heer belooft: Al ben je gestorven, je zal leven, en een ieder die leeft, zal in eeuwigheid niet sterven. De Apostel Paulus blijft in 1 Thess. 4 en in 1 Cor. 15 volledig in lijn met dit onderwijs van Jezus Christus. Daarom kan hij met recht tot de Thessalonicenzen spreken met een woord des Heren. De Heer wekt straks op bij Zijn Komst. De ure komt dat allen die in de graven zijn Zijn stem zullen horen. Hij zal niets verloren laten gaan, van hen die Hem toebehoren. Maar die opwekking is nog niet geschied. En Paulus ging niet de bedroefde Thessalonicenzen vertroosten met de gedachte dat de ontslapen gelovigen nu al bij de Here Jezus in de hemel zijn. Als dat waar zou zijn geweest in de Handelingen, waarom vertroost Paulus de Thessalonicenzen dan daar dan niet mee? Nee, dan kon hij niet, hoeveel medelijden hij ook met de Thessalonicenzen had. Zo'n vertroosting kon hij ze niet geven. Dan zou hij in de Handelingen buiten zijn boekje zijn gegaan en tegen het getuigenis van heel de Schrift zijn ingegaan. Hij vertroost hen met de hoop op de opstanding ten jongste dage bij de komst des Heren, als de laatste bazuin klinkt. Maar tot die tijd liggen de ontslapen gelovigen in Christus in de graven. Daar slapen zij in het stof der aarde totdat de ure komt en zij naar Zijn stem zullen horen en onvergankelijk zullen worden opgewekt en zij met de levenden de Here tegemoet zullen gaan in de lucht. Ik hoop dat u inziet dat de hoop die wij bedroefden bij sterfgevallen geven tot vertroosting 'Hij of zij is bij de Heer' een hele bijzondere hoop is. Een hoop is die afwijkt van de hoop van 1 Thess. 4:13-18 en 1 Cor. 15:51-55. Het is een hoop, die de hoop op een opname verreweg overstijgt. Het is een opstanding, die aan de opstanding uit de doden bij de Komst des Heren, allang vooraf is gegaan. Het is de bijzondere hoop van de leden van de gemeente der verborgenheid, die nu al reeds zijn mede-opwekt met Christus, mede zijn opgestaan en mede zijn gezet met Christus in de hemelse gewesten. De gemeente van het Ene Lichaam bezit de hoop van Filp. 3:10-14, de uitopstanding uit de doden. Een individuele opstanding die plaats heeft nadat iemand de goede strijd heeft gestreden en de loopbaan heeft gelopen, Filp. 1:20-24; 2 Tim. 4:6-8. Maar als u verklaart dat 1 Thess. 4:13-18 en 1 Cor. 15:50-55 uw hoop is, wilt u dan wel zo vriendelijk zijn u correct aan de Schrift te houden! Dan dient u consequent te prediken aan de bedroefden dat hun ontslapen geliefden niet eerder zullen opstaan dan bij de Komst des Heren (1 Thess. 4:16) en dat zij niet eerder onvergankelijk worden opgewekt dan bij de laatste bazuin (1 Cor 15:52). Dit was tot en met de Handelingenperiode de hoop van de gelovigen, een hoop die al reeds bekend was in het O.T.
Hier vinden wij hetzelfde als wat de Here Jezus zei in Joh 5:28-29. Er is een opstanding ten leven en er is een opstanding ten oordeel. Uit Dan. 12:2 is zelf op te maken dat er een tijdsverschil ligt tussen deze twee opstandingen. Want er staat niet dat allen tegelijkertijd opstaan. 'Velen van hen zullen ontwaken', niet allen ontwaken. En waar verblijven deze gelovigen voor hun ontwaken tot eeuwig leven? 'Zij slapen in het stof der aarde', zegt Daniel. Zij zijn niet in de hemel. Zij zijn in het graf. Zij slapen in het stof der aarde, waar zij rusten en van niets weten, tot het moment dat zij gewekt zullen worden door de stem van de Heiland bij Zijn Komst. Ook Job spreekt veel over de toestand in het graf, Job 3:11-19; 10:18-22; 14:10-12; 17:13-16. Deze teksten spreken klip en klaar over hoe de gehele mens nederligt in het graf en slaapt in het stof der aarde. De hoop van 1 Thess. 4 en 1 Cor. 15 is dat bij de Komst des Heren, bij de laatste bazuin, de doden onvergankelijk zullen worden opgewekt en dat dan eindelijk het woord werkelijkheid zal worden, dat geschreven is,
Het is dus in het geheel niet zo, dat Paulus in de Handelingen de Corinthiërs en de Thessalonicenzen leert dat de ontslapenen bij Christus zijn. Sommigen willen dat lezen in 1 Thess. 4:14. Zij lezen dan alsof Christus de ontslapenen met zich mee brengt uit de hemel bij die opname. Maar dat zegt vers 14 ons niet. Buiten dat vers 16 ons toch zo duidelijk zegt dat deze ontslapenen eerst moeten opstaan, betekent het woord 'wederbrengen' geheel niet dat Christus deze ontslapenen meebrengt. In Hebr. 13:20 wordt exact hetzelfde woord gebruikt voor Christus.
Hier zien wij de betekenis van dit woord 'wederbrengen'. Het is een terugbrengen uit de doden, een terugbrengen tussen de andere doden uit. En net zoals God de Here Jezus tussen de doden uit heeft opgewekt en teruggebracht, zo zullen ook de ontslapen geliefden van de Thessalonicenzen bij de wederkomst des Heren worden opgewekt en worden teruggebracht tussen de andere doden uit. Dit wordt gezegd in 1 Thess. 4:14. In deze paragraaf willen wij nagaan of deze voorstelling van zaken juist is. Is het zo dat na dit tegemoet gaan van de Here Jezus in de lucht, de Heiland met deze gelovigen naar de hemel gaat? Om deze vraag te beantwoorden, dienen wij een antwoord te geven op de hamvraag: 'Wie gaat wie tegemoet?' Het woord 'tegemoet gaan' komt maar drie maal in het N.T. voor (Matth. 25:6; Hand. 28:15; 1 Thess 4:17). In Matth 25:6 vinden wij het voor het eerst waar de wijze maagden de bruidegom tegemoet gaan. De bruidegom die komt, is daar op reis naar de bruiloftszaal en de wijze maagden die Hem verwachten, gaan uit Hem tegemoet. Nadat zij Hem tegemoet zijn gegaan, gaan zij met Hem mee en gaan zij met Hem de bruiloftszaal binnen. Ditzelfde vinden wij ook in Hand. 28:15-16,
Toen de broeders van Rome hoorde dat Paulus naar Rome kwam, gingen zij Paulus op de weg tegemoet. Nadat zij hem tegemoet gegaan waren en hadden verwelkomd, kwamen zij te Rome aan. Niet Paulus ging de broeders tegemoet, nee de broeders die in Rome woonden, die gingen Paulus tegemoet en begeleiden hem tijdens het laatste stukje van zijn reis naar Rome. Let op de beweging. Paulus kwam naar Rome. Hij keerde niet om op de weg. Zijn reisdoel stond vast, hij ging naar Rome. Alleen de broeders van de gemeente van Rome gingen Paulus tegemoet en nadat zij hem bij Forum Appii en Tres Tabernae ontmoet hadden, keerden zij om en gingen zij met Paulus mee en keerden zij weer terug in Rome, de plaats waar ze woonden en vanwaar ze waren vertrokken. Hieruit zien wij hoe belangrijk het is om op te merken, wie er nu precies wie tegemoet gaat in 1 Thess 4. Er zijn twee mogelijkheden:
Laten wij maar de tekst zelf laten spreken.
De tekst zegt duidelijk, dat de Thessalonicenzen de Here tegemoet gaan. Dit wil dus zeggen, zij gaan de Here, die naar de aarde komt, het laatste stukje van Zijn reis tegemoet, om na die ontmoeting in de lucht, Hem te vergezellen en met Hem op aarde weder te keren. Zij gaan tegemoet. Zij keren op dezelfde plaats terug als vanwaar zij vertrokken. De Here heeft een reisdoel. Het is Zijn Komst. Het is de Komst des Heren van de hemel naar de aarde en de Thessalonicenzen hebben het voorrecht om de Here tegemoet te gaan als een soort welkomscomité.
2.6 Blijven tot de Komst des Heren
|