I. Opvatting, uitlegging en d. De inspiratie
OP VELERLEI WIJS. Vroeger meende men, dat de Schrift en daarmee dus ook de profetie, mechanisch geïnspireerd was, d.w.z. God sprak en de schrijvers schreven neer wat Hij dikteerde. Alles ging buiten hen om. Later kwam men tot de opvatting, dat de inspiratie organisch is geweest, d.w.z, God heeft de mannen, die Zijn Woord moesten samenstellen, geroepen en hun leven en de omstandigheden zó geleid, dat zij geschikte werktuigen waren om Zijn raad in dezen te dienen, Zij schreven maar niet bloot passief neer wat Hij hun dicteerde, maar waren aktief daarbij betrokken. Zij leefden mee in de omstandigheden. Ook zij die plotseling aangegrepen werden om te profeteren b. v. Saul, Kajafas en anderen, spraken in verband met en door de omstandigheden, waarin zij geleid werden. Deze opvatting is beter, al zal enige nadere ontleding welkom zijn. Voor we die geven, willen we zien wat de Schrift van de inspiratie zegt. Een van de teksten, die ons hierin kunnen voorlichten, is Heb. 1:1: "God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste tijden tot ons gesproken door den Zoon." Uit dit woord blijkt, dat God gesproken heeft. Hij is de Auteur, de Spreker in het Woord, De profeten waren slechts de bemiddelende organen, door wie God sprak en van wie God Zich bediende. God sprak tot de vaderen. Dit zijn de hoorders. Waar zij in verschillende tijden en omstandigheden leefden, daar liet God Zijn Woord op velerlei wijze uitgaan, Het Grieks zegt: veeldelig. Elke profeet droeg een eigen stempel, had een eigen opdracht, een hem toegemeten deel. In het: "op velerlei wijze" ligt ook de velerlei stijl besloten die we in de Schrift aantreffen. God sprak door velerlei mond op velerlei toon in velerlei tijd tot velerlei soort mensen onder velerlei omstandigheden. Men heeft daarin een bewijs gezien tegen de inspiratie. Doet een groot toonkunstenaar niet even zo? Bij het componeren van een oratorium, enz. gebruikt hij allerlei muziekinstrumenten, zet in velerlei toonaard, in meer dan een sleutel, met velerlei accentueering en toonsterkte. Zal men daarom zeggen: Dat kan één mens niet getoonzet hebben? Of is dit juist een bewijs voor het geniale? Zo ook de Schrift. Hoe meer men in de Schrift een Boek ziet, waarin een voornemen is uitgewerkt, het voornemen der eeuwen (door de Staten Vertaling ten onrechte vertaald door "eeuwig voornemen" Ef. 3:11), des te meer zal men de eenheid zien in de verscheidenheid van de velerlei toonaard en God in alles het auteurschap toe schrijven, Hij is de grote Kunstenaar en Bouwmeester ook van de Schrift. In Heb 1:1 ligt in beginsel de hele inspiratie vervat. 't Is God, Die spreekt. Hij doet dit eerst door (Gr.: in) de profeten, later door (Gr: in) de Zoon. Zoals nu de Zoon een bepaalde zending ontving van de Vader (Rom. 15:8, 9) en 's Vaders Woord sprak (Joh. 7:16), zo had elk van de profeten zijn bepaalde taak in het kunstenaarswerk van de Schrift te volbrengen. Dat had plaats onder verschillende omstandigheden, want God sprak veelmaal tot de vaderen. Vandaar het verschil in inhoud en stijl, bouw (struktuur) en toon. God sprak ook op velerlei wijze. Hierin ligt de samenvatting van alle openbaringsen inspiratiewijzen. God is niet eenzijdig noch eentonig. Hij openbaart Zich veelvoudig. Zijn inspiratiewijze is niet eenvormig, maar veelzijdig. Zonder te zeggen, dat we alle wijzen noemen, onderscheiden we de volgende:
In verband met de profetie staan we wat uitvoeriger stil bij de eerste twee wijzen, de
hoor- en zichtbare inspiratie, om op de andere meer in het voorbijgaan te letten.
1. Hoorbare inspiratie
"DE Here ZEIDE TOT..."
Maar waar die term gebruikt wordt door vele schrijvers, moeten ze die of van elkaar
overgenomen hebben om hun woord kracht bij te zetten (waar ze vaak niet dan ellende
van hadden) of moet er een andere Auteur zijn, Die tot het laatst toe Zijn lijn volhoudt.
Waarom zou Hij alleen denkbeeldig de realiteiten zeggen? Kan Hij Zelf dan niet reëel
spreken over de realiteiten, die Hij geeft? Het is een dwaasheid om dit te loochenen. Hij,
Die het oor plant, kan horen, Hij, Die ons te spreken geeft, kan spreken en doet dit ook.
Gods spreken is reëel, werkelijkheid. God is een God van de waarheid, ook als er staat: "En
de Here zeide tot...".
"... TOT..." I.
Al die mensen hebben Gods spraak letterlijk gehoord. Even zintuiglijk zichtbaar als
de woorden in een boek te zien zijn, even zintuiglijk hoorbaar waren 's Heren woorden.
Hier mag niets van af gedaan worden. Wie dit doet, spreke niet over het gezag van de Schrift, Hij treedt het met voeten.
"... TOT..." II.
We komen tot de profeten. Daar vinden we dezelfde zegswijze. Moeten we die nu figuurlijk nemen? Het een of het ander. Nu de gevonden lijn voortzetten en aanvaarden, dat de Here ook tot hen hoorbaar sprak, of het voorgaande daaromtrent verwerpen en aannemen dat alles maar inkleding is, oosterse voorstelling, dus dat de Here nimmer hoorbaar gesproken heeft. Ook niet op de berg Sinaï. Ex. 20. Dan moeten we ook Heb. 12:29 schrappen, waar gesproken wordt over de stem der woorden, welke die ze hoorden, baden, dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden. Er is in dezen geen middenweg dan die van de halfslachtigheid. We vinden het: "En de Here zeide" verder gericht tot: Jesaja 7:3; 8:1 enz.; Jeremia 1:7, 8, 12, 14 enz.; Ezechiël 4:13; Hosea 1:2, 4; Amos 1:3, 6, 9 enz.; Obadja vs. 18; Jona 4:4, 10; Habakuk 2:2; Hagqaï 1:5; Zach. 1:14 enz.
Als het één letterlijk is, dan ook het ander waarin hetzelfde gezegd wordt. Als in
Genesis de uitdrukking: "En de Here zeide" een letterlijk spreken inhoudt, dan ook
bij de profeten. Geen hinken op twee gedachten. En heeft de Here hoorbaar gesproken
tot de profeten, en schreven zij het gehoorde slechts op (al ging dat niet buiten hen om),
dan is de profetie niet eens mensen, maar Gods Woord. Dan vervalt dus de idee dat het
fantastische beelden van de profetenstijl zijn, oosterse inkleding, Joodse overdrijving,
enz. Hier moet een keuze gedaan worden, het één of het ander. Men aanvaarde óf de
uitdrukking: "en de Here zeide" als letterlijk en moet dan de profetie, waar mogelijk,
letterlijk nemen óf men verwerpe deze uitdrukking overal als letterlijk bedoeld — en
sluite dan verder de Schrift. Dan is er geen basis tot verder onderzoek. Is de Schrift
Gods Woord; dan aanvaarde men 'm ook, zoals hij daar ligt, is hij niet Gods Woord, dan
spreke men er niet over. Jehovah of Baäl!
ANDERE UITDRUKKINGEN.
's Heren woorden zijn hoorbaar geweest. Eenmaal sprak Hij tot een geheel volk,
Ex. 20. Mozes komt daar in Deut. 4:32, 33 op terug en vraagt "of een volk gehoord
heeft de stem Gods, sprekende uit het midden des vuurs gelijk als gij Israël gehoord
hebt en levend gebleven is." Zoals God nu eenmaal tot gans Israël sprak, sprak Hij later
hoorbaar tot de enkele personen. De profeten hoorden Gods woorden zoals wij in het
radio toestel de stem van een spreker horen. Niets dwingt ons om deze uitdrukkingen
symbolisch op te vatten. alles dringt ons ze letterlijk te nemen zoals ze daar staan. Dat
doen we dan ook. Hiermee zijn de woorden van de profeten niet hun, maar Gods woorden
en zullen ook letterlijk vervuld worden. "God is geen man, dat Hij liegen zou, noch
eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen en niet doen, spreken en niet bestendig maken?" Num. 23:19. Dat zij verre.
2. Zichtbare inspiratie.
HET GEZICHT.
Men houde die gezichten niet louter voor visioenen, d.i. symbolische gezichten. Jesaja zag Juda's toekomstige verwoesting, Obadja die van Edom, Micha die van Israël, Nahum die van Ninivé. De gezichten brachten de toekomstige gebeurtenissen vlak bij de profeten alsof een teleskoop hun ten dienste stond. Soms is er sprake van het in den geest zijn" (Op. 1:10) of "door de Geest weggevoerd worden", Ez. 8:3; 11:24. Men meent dan veelal, dat de profeten dan visioenen ontvingen, zinnebeeldige voorstellingen van de werkelijkheid. Wij voor ons menen, dat dit niet het geval is, maar dat zij dan als 't ware verplaatst werden naar het verafliggende, hetzij wat afstand (Ezechiël), hetzij wat tijd betreft (Johannes). De gezichten zijn konkreet, niet abstract: de profeten zagen bepaalde dingen over een bepaald volk of stad of persoon en beschrijven die nu voor hun toehoorders, vaak nadat God ze hun had toegelicht. Zo werkten woord en gezicht samen. Het volk zag het gezicht niet, hoorde alleen 's profeten woord. Hoe kon men nu weten of de visie van
God was? Doordat woorden of gezichten die de nabije toekomst betroffen, vervuld
werden. Zie b. v. Jer. 28:13-17. Deut. 18:21-22 geeft daarvoor de toetssteen: "Zo gij
dan in uw hart zoudt mogen zeggen: Hoe zullen wij het woord kennen dat de Here niet
gesproken heeft? Wanneer die profeet in den naam des Heren niet zal hebben
gesproken en dat woord geschiedt niet en komt niet, dat is het woord, dat de Here niet
gesproken heeft: door trotschheid heeft die profeet dat gesproken, gij zult voor hem niet
vrezen."
DE TOETSSTEEN. Men zie die consequentie wèl in. Te zeggen, dat de profeten het over geestelijke dingen hadden, over de "Kerk", over "wereldsystemen", over figuurlijke machten, enz., dus dat hun woord niet letterlijk vervuld behoeft te worden, is hetzelfde als de valse profeten tot ware te maken. Immers het woord van die profeten kwam ook niet zoals zij het spraken. Het geschiedde niet, werd niet letterlijk vervuld. We vermoeden, dat zij van vele door hun voorspelde dingen, toen zij zagen dat ze niet geschiedden, een symbolische verklaring gezocht en gegeven zullen hebben.
Laat ons anders tegenover de zaak staan en zeggen: Op grond van het letterlijk
vervulde deel geloven we, dat het andere nog niet letterlijk vervulde deel ook letterlijk
zal vervuld worden. God zal te Zijner tijd Zijn woord waar maken d.i. verwerkelijken
en daarmee de heilige mannen Gods, de profeten, rechtvaardigen. Als we van een
geestelijke vervulling spreken, zal Israël eenmaal zijn eigen profeten voor valse profeten
houden, want dan is hun woord niet of maar ten dele geschied. De Here Jezus leert
echter, dat tittel noch jota van de Wet zal voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied, d.i.
letterlijk historisch vervuld, Mt. 5:18. Zij die de profetieën vergeestelijken, ontbinden
die. Christus is niet gekomen om Wet en Profeten te ontbinden, maar te vervullen, Mt.
5:17. Als Christus ze niet ontbindt, losmaakt, vervluchtigt, welk recht hebben wij dan
dat wel te doen?
"GEESTELIJK ISRAEL". We zien hier dus twee groepen: zij die wandelen volgens de regel van Paulus' prediking en het Israël Gods. Paulus onderscheidt die, terwijl zij die de Schrift vergeestelijken, hen in elkaar doen overgaan, ze in elkaar oplossen. Op dit punt kunnen we thans niet dieper ingaan, we vestigen er echter de aandacht op om aan te tonen 1° dat God spreekt van: het Israël Gods, 2° dat dit onderscheiden wordt van de anderen die niet uit Israël zijn en die men ondanks Gods term wenst te noemen het "geestelijk Israël", wat de Schrift juist verhindert door te spreken over: "die naar dezen regel wandelen". De mens heeft hier dus verenigd, wat God gescheiden houdt. Dit als punt een. Nu punt twee. Wie meent dat hij de profetie vergeestelijken moet om aldus Israëls beloften te verkrijgen of meent dat die beloften voor hem zijn, zij gewezen op 1 Cor. 2:9. Daar lezen we: "Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft (of: dat heeft God bereid) dien, die Hem liefhebben." Israëls beloften nu zijn gezien, zijn gehoord, over Israëls toekomst is in het hart overlegd. Israëls profeten hebben Gods beloften gehoord en Zijn gezichten gezien. Paulus spreekt over hetgeen niet gezien, noch gehoord, noch overdacht is. Dat zijn hogere beloften. Wie zich dus Israëls beloften toeëigent, die wel gezien, gehoord en overdacht zijn, verliest zijn eigen hogere zegening van het niet geziene, noch gehoorde, noch overlegde uit het oog.
Men zegge niet: De vervulling van die beloften is nog niet gezien, noch gehoord, noch
overdacht. 1 Cor. 2:9 toch is citaat van Jes. 64:4, waar bij staat: behalve Gij, o God. Wat
de profeten zagen, had God vanzelf reeds eerder gezien. In Jes. 64:4 (en 1 Cor 2:9) is
sprake van iets, dat God alleen gezien, gehoord, overlegd heeft. Dat heeft Hij bereid
voor hen, die Paulus' navolgers werden, gelijk hij het van Christus was. 1 Cor. 11:1. Zij
die de Schrift dus vergeestelijken en het geziene, gehoorde en overdachte zich
symbolisch wil laten vervullen, komen dus niet tot het niet geziene, niet gehoorde, niet
overlegde. M.a.w. zij missen hun doel en verwarren de groepen.
DOELDIENEND, NIET DOELSTELLEND. Daarom zegt deze zijn navolgers te zijn. Wie Israëls beloften verlangt, is niet Paulus', maar Israëls navolger. Paulus zegt: Weest mijn navolgers. Waarom? Omdat Paulus tot hogere dingen komt, tot dingen die niet gezien, noch gehoord noch overdacht zijn. Nu kunnen Israëls gehoorde en geziene beloften ons wel steunen t.o.v. het niet gehoorde en niet geziene dat God ook wil geven,ze mogen echter niet doelstellend zijn, doch doeldienend. Een schip dat langs de Nederlandse kust vaart, wordt gediend door de vuurtorens die op vele plaatsen zijn opgericht, maar moet, wil het b.v. naar Rotterdam, niet de steven richten naar de haven van IJmuiden. Het zou zijn doel missen. Wel kan het licht van IJmuiden het dienen om zich te oriënteren. Zo ook met Israëls beloften bij de gelovigen van deze bedeling. Zij hebben er steun aan, maar mogen er de koers niet op richten, wijl zij dan hun hogere roeping uit het oog verliezen. Deze is niet voorgetypeerd in Israël; maar in Paulus. Wij voor ons laten Israëls beloften voor Israël, verheugen ons er in, dat God met dat volk Zijn doel zal bereiken, weten daaruit, dat Hij het met ons ook zal doen, worden in soortgelijke toestanden als Israël doorleefd heeft, getroost, gesterkt, vermaand door Gods Woord, trekken een parallel uit Israëls historie, maar verliezen daarbij de hogere beloften niet uit het oog. Dit kan alleen, doordat we de Schrift, waar mogelijk, letterlijk opnemen. We geven als regel: Neem de Schrift, waar mogelijk, letterlijk. De vervulde profetie bewijst, dat deze regel houdbaar is, de door God aan ons gegeven beloften dringen daartoe. Alle leer, hoe wetenschappelijk desnoods voorgedragen, die de
Schriftwoorden versymboliseert, "vergeestelijkt" is valselijk genaamde wetenschap en
ijdele filosofie. Heel de Schrift wordt er door in de hartader getroffen. Wij wensen niet,
anders dan door rede en verband of andere Schriftplaatsen daartoe noodwendig gedrongen, af te wijken van de letterlijke zin. Eerst wanneer het niet anders kan, niet
letterlijk, maar figuurlijk. Hiermee wint de Schrift ten zeerste aan kracht en wordt ten
volle het zwaard des Geestes, tweesnijdend en scherp. Eerst zo wordt alle hoogte die
zich verheft tegen de kennis Gods terneder geworpen en blijkt, dat de helft van de Gods
openbaring ons niet is aangezegd.
NIET DOOR ANDEREN GEHOORD OF GEZIEN. Toen de Here op het feest te Jeruzalem was en enige Grieken Hem wilden zien, sprak Hij over Zijn nabijzijnde dood en verheerlijking vs. 20-27, waarop er een stem uit de hemel kwam, die zeide: "En Ik heb Hem verheerlijkt en Ik zal Hem wederom verheerlijken." Werd die stem algemeen verstaan? In gene dele. "De schare dan die daar stond, zeide dat er een donderslag geschied was. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken." Alleen de discipelen hebben de woorden verstaan. Zo ziet men, dat men, om 's Heren stem te horen, als 't ware afgestemd moest zijn op Hem of althans door God in staat gesteld moest worden Zijn woord op te vangen, anders waren Gods woorden niet dan een geluid. Uit Samuels geschiedenis blijkt, dat Gods stem niet steeds direkt onderkend werd (1 Sam. 3). En zelfs in dit opzicht meer ervaren profeten, wisten niet steeds of de Here sprak. Jeremia is daarvan een bewijs. Zie Jer. 32:6-8 De letterlijke vervulling van het gesprokene was hem bewijs, dat de Here gesproken had. Wat de zichtbare inspiratie betreft, lezen we, hoe degenen, die Paulus op de weg naar Damaskus begeleidden, wel een stem hoorden Hand. 9:7 (d.i. de klank van een stem, want Hand. 22:9 zegt, dat zij de stem niet hoorden, d.i. de woorden zelf niet verstonden; in het Grieks staat hier dan ook een andere naamval d.i. taalvorm voor de zelfstandige naamwoorden; hier dus staat stem in een andere vorm dan in 9:7), maar niemand zagen. Zij zagen de Here Jezus dus niet. Paulus heeft Hem wel gezien, want hij zegt in 1 Cor. 9:1: "Heb ik niet Jezus Christus, onzen Here, gezien?" God kan dus maken, dat de een ziet, wat voor de ander verborgen blijft. Dit blijkt ook uit 2 Kon. 6, Elisa zag vurige wagenen en paarden, zijn dienaar niet. Eerst moest God zijn ogen openen, zie vs. 15-17. De profeten nu ontvingen gezichten in en van de toekomstige gebeurtenissen. Deze werden of in hun nabijheid gebracht of zij werden er in geleid. In het eerste geval is het een gezicht, in het tweede werd de profeet "in de geest". De gezichten werden als door een teleskoop naar hen toegetrokken.
Die gezichten waren geen visioenen; d.i. fantastische gedachtenbeelden die niet voor
verwerkelijking vatbaar waren. Het waren afbeeldingen, visies van wat later geschieden
zou. Waar er symbolische gezichten gegeven worden (Daniël), Zacharia) daar verklaart
God wat ze te beduiden hebben. Van zo'n verklaring mogen we niet opnieuw een
verklaring geven. De visie moge symbolisch zijn, de uitlegging is letterlijk te nemen,
Wie de uitlegging nogmaals uitlegt, legt er wat in, hij randt daarmee de Schrift aan. Als
God uitlegt, is er geen nadere uitlegging meer nodig.
BEELDSPRAAK GEEN FANTASIE OF INKLEDING. De profeten geven ons niet zo veel visioenen, veel meer beeldrijke beschrijving. Zij schrijven verder geen oosterse fantasiën op; maar zijn hoorders en zieners geweest van wat eenmaal letterlijk zal vervuld worden. Het "Gods rijk" is een realiteit, een werkelijkheid, De Profeten spraken daarover niet in fantastische figuren, kledden geen dingen in in een oosters gewaad. Zeker, zij bezaten verbeeldingskracht, hun stijl heeft vaak stijlfiguren. Maar daarmee vervalt de werkelijkheid niet die het hoofdthema uitbeeldt. En waar de Here symbolen laat zien, geeft Hij als regel daarvan een uitlegging. Men wil de letterlijke opvatting vaak bespottelijk maken door er op te wijzen, dat men toch niet alles puur letterlijk kan nemen. De troon van David, die Christus zal ontvangen (Luk. 1:31-33), is toch niet letterlijk Davids versierde zetelstoel, waarop hij eenmaal zat, De borsten van de koningen kunnen toch niet letterlijk gezogen worden (Jes. 60:16). Uit de letterlijke tronk van Isaï kwam toch geen letterlijk Rijsje voort (Jes. 11) enz. Zij die met zulke argumenten komen aandragen, verstaan niet, dat we alles niet starletterlijk wensen te nemen, dat we alles niet puur letterlijk opvatten al staan we een letterlijke, beter: een reëele verklaring voor. Wie het Woord star letterlijk verklaart, staat een materialistische verklaring voor, die alleen rekent met wat men ziet en telt en meet en weegt. Een reëele verklaring is méér. De realiteit houdt ook rekening met het gebied des geestes, met beeldspraak in de letter. Starre letterlijkheid is botheid van geest.
De reëele verklaring vindt z'n steun in het verband zelf. In de speling van de geest,
die tot verscherping beelden en figuurlijke taal bezigt, wordt ons de reëele grond
getoond, waarin de produkten van de geest staan en waarboven zij zich verheffen. Zij
die de letterlijke verklaring bespottelijk willen maken door een star-letterlijke verklaring
te geven van de delen met stijlfiguren, gelijken op hen, die ons zouden willen doen
geloven, dat de zon 's avonds in de zee uitdooft en verzinkt en dat de sterren een voor
een worden aangestoken; zij houden geen rekening met de werkelijke achter- of
ondergrond van de dingen. Evenmin als een onderzeeboot zee wordt als hij onderduikt,
evenmin verloopt de profetie in fantasie. Evenmin als wij oosterlingen worden al trekken
we een oosters gewaad aan, evenmin wordt de profetie fantastisch, al spreekt ze soms in
beelden aan het oosters leven ontleend. Door beeldspraak mag de inhoud zich verheffen
boven het vlak van de alledaagse uitdrukking, ze maakt zich niet los van de tot basis
liggende werkelijkheid om in de ijle sferen van de geest tot andere gebieden op te
stijgen.
FIGUURLIJKE TAAL. Bij de uitlegging van de profetie moet men niet op het standpunt gaan staan: Een deel er van is letterlijk vervuld, het onvervulde moet in deze bedeling vervuld worden, dus dat moet men geestelijk nemen, derhalve bevat de profetie fantastische figuren, is gehuld in oosterse inkleding en slechts beschrijving in menselijke en dan nog oosterse beelden van wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord. Dan hebben de profeten dus ook niet gezien noch gehoord! Men stelle zich op het standpunt: De Schrift kan niet gebroken worden. Wie het onvervulde deel vergeestelijkt, breekt de lijn van de realiteit in de sfeer van de fantasie. Men moet niet twee sferen aannemen, een letterlijke begintoestand — Israël en een geestelijke eindtoestand — de "Kerk", maar twee bedelingen voor eenzelfde volk. De profetie behoudt z'n reëele kracht, er is slechts onderbreking in de vervulling, we leven in een tussen-bedeling. De profetie is oosters in zoverre de vervulling bijzonder in het oosten, d.i. t.o.v. Israëls Land zal plaats hebben.
Bij het lezen vrage men niet: In hoeverre kan men de profetie als beeldspraak zien,
maar: In hoeverre kan men bij beeldspraak in de Schrift aan de letterlijkheid van het
verband vasthouden. De regel, die men bij de profetie en verder ook elders toepasse,
gaven we reeds: We herhalen hem nu in deze vorm: Tenzij verband en verstand of
andere Schriftplaatsen het tegendeel vorderen, moet men nimmer van de letterlijkheid van de Schrift afwijken. Men neme de gewone woorden van de profeten in hun gewone
betekenis, de stijlfiguren zijn gewoonlijk licht te herkennen. Niet hij die de levendigste
fantasie heeft, is de beste Schriftuitlegger, maar hij die het Woord Gods gelooft, zoals
het voor ons ligt en het tracht uit te leggen naar de voortschrijdende bedelingsgang. De
Schrift is reëel, God meent, wat Hij zegt. De Schrift kàn niet gebroken worden. Hij die
vergeestelijkt breekt de letterlijke lijn in de sfeer zijner fantasie. Men doe dat niet of
herzie zich zelf. Neem de Schrift, waar mogelijk, letterlijk. Hiermee vervallen alle eigen
meningen.
DE ANDERE VORMEN van de INSPIRATIE.
Bijzonder bij Paulus vloeit uit zijn vorig betoog, of ook meer plotseling, een lofheffing voort die wel ontboezemend (lyrisch) kan genoemd worden, doch veel meer beheerst wordt door de volle verzekerdheid des verstands. (Lofverheffende of verheerlijkende inspiratie). Al die werkzaamheden van de Geest (er zijn er nog wel meer) vat Paulus in één woord samen: Al de Schrift (d.i. het neergeschrevene) is van God ingegeven, Gr.: Godgeademd. Hiermee drukt Hij Gods bemoeienis in alles uit. De Schrift is God-geademd. Hierin ligt uitgedrukt, dat Gods Geest de Verwerkelijken is. Hij gaf de gezichten te zien en al is het, dat de Here d.i. de zich openbarende Jehovah, spràk. Gods Geest leidde het zó, dat de profeten alles zo opschreven als God wilde. Bij de onderbewuste inspiratie doorwandelde de Geest zodanig het onderbewuste, dat onder de persing van de omstandigheden van buiten die uitingen geboren werden, d.i. naar buiten traden die we neergelegd vinden in de Hebr. Schriftlyriek. In één woord, Hij deed alles. Alleen, door en in de mens. God sprak in de profeten, in de dichters, in de historieschrijvers, in de verzamelaars. Zij waren Zijn instrumenten, beter: Zijn organen, d.i. levende werktuigen. God sprak later in Zijn Zoon. De leer die Deze bracht, was de Zijne niet, zo getuigt Hijzelf, maar Desgenen Die Hem gezonden heeft, Joh. 7:16. Zo met de Schriftschrijvers: Zij waren Gods schrijforganen, zoals de profeten Gods spreekorganen waren. Een profeet is clan ook een persoon, die de woordvoerder van iemand is. God sprak, de profeten vingen Zijn woorden, God doorademde het hoofd en het hart van schrijvers en verzamelaars, zij lieten zich leiden.
Uit een en ander volgt niet dat al wat in de Schrift staat, door God gesproken is. Er
staan ook leugens en bedrog en slechte daden van mensen in de Schrift. De leiding
echter, die dit alles deed optekenen en beschrijven en bewaard blijven, is van God.
Daarom is de Schrift d.i. al het Beschrevene, van God ingegeven en nuttig tot lering,
wederlegging, verbetering, onderwijzing 2 Tim. 3:16.
HET GETUIGENIS van de SCHRIFT.
Uit deze en andere plaatsen (zie b. v. 1 Cor. 2:13, 14:37) blijkt, dat we de Schrift
volgens z'n eigen getuigenis moeten beschouwen niet als woord des mensen, hoewel het
Woord door instrumentale tussenkomst tot ons kwam; maar als Gods Woord en
getuigenis. Alleen als we de Schrift als zodanig nemen, maar dan ook geheel en al
kunnen we er kracht uit putten. Die tot God komt, moet geloven dat Hij is en een
Beloner is dergenen, die Hem zoeken. Die tot de Schrift komt, moet geloven, dat het
Woord ten volle in alle delen geïnspireerd is en degenen beloont die er in zoeken. Of
volle inspiratie, of geen inspiratie. Geen middenweg, want niemand kan de grens
aangeven waar de inspiratie eindigt en de mens begint. De één trekt de grenzen nauw,
de ander wijd, bewijs, dat er geen grenzen zijn, doch gemaakt worden. Alle uitleg is dan
subjectief, d.i. van de mens.
HET WOORD DER WAARHEID. Er werken echter nog andere factoren in dezen. Men kan ze gemakkelijk onderkennen. Alle "wetenschappelijkheid" die de Schrift voor de eenvoudige lezer van kracht berooft, is valselijk genaamde wetenschap en kan niet uit God zijn. Als we er geen staat op kunnen maken, dat de Schrift ingegeven en de profetie reëel vervuld zal worden en als men eerst buiten de Schrift naar normen, standaarden en maten gaat zoeken om de Schrift te verklaren, kunnen we beter de Schrift sluiten. Dan is alle ontsluiting toch toesluiting. Men meent dan nog wel op Schriftbasis te staan, maar is bezig de Schrift fundamenteel te ondergraven. Alle verklaring die zegt, dat men in eenzelfde verband het uitgangspunt letterlijk moet nemen, maar de in hetzelfde verband geprofeteerde voort- en eindgang als symbolische voorstelling, als oosterse inkleding, als fantastische figuren van de profetenstijl nemen moet, wordt getroffen door Christus' scherpe berisping: "O onverstandigen en tragen van hart om te geloven AL hetgeen de profeten gesproken hebben". Petrus zegt, dat het profetische Woord zeer vast is. Het Gr. zegt: nog vaster is. "Gij doet wel, dat gij daarop acht hebt als op een licht, schijnend in een duistere plaats." 2 Petr. 2:9. Petrus noemt de profetie een licht; waarom klagen zovelen, ook theologen, dat de profetie zo duister is? Is het niet daar vandaan, omdat men de profetie niet neemt zoals ze er staat en er geen insnijding in maakt zoals Christus doet (Luk. 4), waardoor de kracht er van bewaard blijft en de vervulling alleen naar de toekomst verschoven wordt. Christus getuigt van het Woord dat het de waarheid is (Joh. 17:17). Als men echter kritisch gaat staan en zegt: Ik aanvaard dat woord niet zoals het er staat, dan maakt men God tot een leugenaar. Dan zegt Hij immers iets, wat Hij niet bedoelt, dan komt alles op losse schroeven en heeft men de eerste stappen gezet op de weg naar ultra-modernisme, dat uiteindelijk in de Schrift een "onwetenschappelijk" fantastisch, oosters, dweepzuchtig, onbetrouwbaar mensenwerk ziet. Tegenover dit alles zal de Schrift blijven staan, De Schrift kàn niet gebroken worden, Wel kan de loop van de vervulling onderbroken zijn. Maar gebroken — dat nimmer. Gods Woord zal tot op tittel en jota vervuld worden. Het is de waarheid en moet zegevieren. De vervulling van de profetie is uitgesteld tot later. Er is een tussenbedeling ingevoegd tussen het reeds vervulde en nog te vervullen deel, er is vaak een voorvervulling die een eindvervulling doet verwachten. In de profetie zit wel ontwikkeling, geen evolutie. Het een gaat niet in het ander over. De norm tot uitlegging moet in de H.S. zelf gevonden worden. Dan zal de kracht blijken van het woord der waarheid. God stelt tegenover de afbrekende kritiek en de vergeestelijkingsmethode de zichzelf gelijk blijvende maatstaf. Paulus' laatste brief (2 Tim.) geeft de gelovigen hierin een opdracht. Hij zegt in hfdst. 2:15: Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider, d.i. noeste werker, die niet beschaamd wordt, die het woord der waarheid recht snijdt (d.i. organisch indeelt en van elk van de organen de funktie nagaat en de invoeging in het geheel beschouwt). Onder het woord der waarheid valt ook de profetie. De ontsluiting van het O.T., opent de toegang tot het N T. En eerst zó het N.T. binnen getreden, dus door het O.T. kan er nader licht vallen op het O.T. Dan eerst wordt verstaan, dat er een voortschrijdende openbaring is, dat God niet op Zijn schreden terugkeert. Vele profetieën zijn de voorspelling van de stappen, die God in de toekomst doen zal. We besluiten hiermee het eerste hoofdstuk en beginnen nu aan de lijn, die we de Schrift door zullen nagaan.
|