Is er één gemeente? door E.W. Hiebendaal
De ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere. Alle vlees is niet hetzelfde vlees, maar dat van mensen is anders dan dat van beesten, en het vlees van vogels weer anders dan van vissen. Niet alleen zijn er hemelse en aardse lichamen, maar er zijn ook hemelse en aardse geslachten. Van de hemelse geslachten worden ons in de Schrift genoemd: vorsten, aartsengelen, machten, heerschappijen, krachten, tronen en overheden. En de engelen zijn begerig in te zien, wat God aan mensen heeft geopenbaard. 1 Petr. 1:12. In elk geval zullen de opstandingen in rangorde zijn: 1 Kor. 15:23. Het is vervlakking der Schrift en ook in tegenspraak met al Gods werken, als wij alle gelovigen, vanaf Adam tot 's Heren wederkomst, als tot één gemeente behorend zouden aanmerken. Evenmin kunnen zij allen leden van Het lichaam van Christus zijn, want Christus moest eerst nog uit de doden zijn opgewekt en als Hoofd gezet aan Gods rechterhand, alvorens er een lichaam kon gevormd worden. Voorts is maar niet elk lichaam "het" lichaam. Men bemerkt b.v. ogenblikkelijk het verschil als men spreekt van "een" volk of van "het" volk. Zo is het ook in de Schrift verschillend als het gaat over "een" lichaam of over "het" lichaam van Christus. In 1 Kor. 12:27 is het woordje "het" niet in de Griekse tekst gebruikt. Het woord lichaam duidt daar op gemeenschap, zoals ook Gal. 3:20 zegt: "Indien gij van Christus zijt". Het is een lichaam, dat bij Christus hoort. Israël in de woestijn vormde ook een groep gedoopt in de wolk en in de zee, en gelaafd en gevoed met hetzelfde, Christus. 1 Kor. 10:1-4. Zo waren ook de Korinthiërs in één geest tot één lichaam gedoopt. Zij waren van dezelfde aard, van boven geboren. De geestesdoop maakte hen tot een gemeenschap. In de brief van Efeze waar aldaar het eerst sprake is van "het" lichaam van Christus, zijn Joden en volken in Christus tot een nieuwe mens geschapen. Ef. 2:15. "Nieuw" is daar de vertaling van kaïnos, dat is nieuw van aard, iets dat verschilt van het vroegere. In die gemeente is Christus het Hoofd, terwijl Paulus in 1 Kor. 12 spreekt over oog, oor, voet, hand (dus delen van het hoofd) als gaven van leden, oppervlakkig beschouwd, lijkt het eender, maar als men het naast elkaar plaatst, ziet men het verschil. De Koninkrijksgemeente uit Paulus eerste bediening, wordt het "Israël Gods" genoemd, in tegenstelling van Israël naar het vlees. Zij was voorbereid voor het Koninkrijk op aarde. De latere gemeente van Paulus' 2e bediening, had haar burgerschap in de hemelen en het overhemelse Koninkrijk, want in Ef. en Fil. en Kol. en 2 Tim. vinden we niets meer over de aarde, het land, de stad, het rijk of de troon. Paulus sprak in zijn eerste bediening niets buiten hetgeen Mozes en de profeten gesproken hadden. De Bereërs onderzochten daarom dagelijks de Schriften, om te zien of deze dingen die Paulus verkondigde alzo waren. Hand. 17:11. Deze dingen waren in de Schriften na te speuren. Vóór het koninkrijk kwam, zou God eerst een grote groep heidenen toevoegen. Deut. 32:21; Deut. 33:3. En als er door Paulus' bediening grote scharen van heidenen zich bekeren, is dit voor Jacobus het teken, dat de Heer spoedig zal wederkeren om de vervallen hut van David weer op te bouwen. Dat leest hij uit de profeten dat God eerst een volk uit de heidenen zou verzamelen voor Zijn naam. Dat was immers van eeuwigheid af bekend gemaakt; daarna zou de vervallen hut van David worden opgericht, opdat het overige deel der mensen de Here zouden zoeken, Hand. 15:14-18; Amos 9:11, 12. Van deze verborgen bedeling kon door de profeten met geen enkel woord gesproken worden. Het was voor hen verborgen. Als God het verborgen houdt, wie kan het dan weten? Nooit was er zelfs maar een bedekte heenwijzing naar het feit, dat mensen uit de volken een lichaam zouden vormen, dat, onafhankelijk van Israël, een buitengewone rol zou hebben te vervullen. Het was een verborgenheid, de schepping van een nieuw lichaam uit de volken, individueel Joden inbegrepen. Was het in Paulus' 1e bediening de heidenen geoorloofd het evangelie der besnijdenis of der behoudenis, dat Israël gepredikt werd (Hand. 13:26) mede te horen, later in Paulus' 2e bediening mogen de Joden nu meeluisteren naar het evangelie dat aan de heidenen gegeven is. Hand. 28:28. Eerst is Paulus gevangen voor de hoop van Israël. Hand. 28:20. Later is hij de gevangene van Jezus Christus voor u die heidenen zijt. Ef. 3:11. Tijdens Paulus eerste bediening blijft het verschil tussen Jood en heiden gehandhaafd. In 1 Kor. 7:17 zegt hij o.a.: "Laat ieder blijven zoals hij door God geroepen is. Zo schrijf ik alle gemeenten voor. Is iemand als besnedene geroepen, hij late het niet verhelpen, is iemand als onbesnedene geroepen, hij late zich niet besnijden. Ieder blijve in die roeping, waarin hij was toen hij geroepen werd". Maar in Paulus' 2e bediening worden deze twee geroepenen niet meer gezien, want de individuele jood en de individuele heiden worden tot God verzoend in een lichaam. Ef. 2:10. Eerst bestonden er drie dopen: waterdoop, doodsdoop, geestesdoop. Maar in Ef. heet het: één Heer, één geloof, één doop. Ef. 4:5. Zo zijn er vele verschillen te constateren; eerst verzoening (Kattalasso). Rom. 5:18; 1 Kor. 7:11; 2 Kor. 5:18-20. Later volledige of wederzijdse verzoening (apokattalasso) Ef. 2:16; Kol. 1:20, 21. In Rom. 8:29 "gelijkvormig aan het beeld Zijn Zoons". In Fil. 3:21 "Gelijkvormig aan het Lichaam zijner heerlijkheid". Eerst spreekt Paulus van het met Hem sterven en begraven worden. Rom. 6. In Ef. 2 van mede-levendmaking, mede-opwekking en mede-zetting in de overhemelen. Het was eerst Jood en Griek, later Griek en Jood. Kol. 3:11. In Handelingen lezen we dat allen die in Azië woonden het Woord des Heren Jezus hoorden. Later hebben allen in Azië Paulus verlaten. 2 Tim. 1:15. Het ging toen om een zuiver geloof, zonder iets zichtbaars of tastbaars, en de oudste kerkgeschiedenis onderstreept Paulus' laatste klacht: "doch allen hebben mij in de steek gelaten, het worde hen niet toegerekend". 2 Tim. 4:16. Paulus' brieven gingen zelfs voor een tijd verloren, en men steunde als gelovige op het evangelie der twaalven; men kon het lang verwachte en nabij zijnde Koninkrijk nog niet los laten. Zeer begrijpelijk. En het is nu eenmaal zo, waar het hoog is, is het eenzaam, en wie is er graag eenzaam? Paulus noemt hen die hem volgen dan ook heiligen en getrouwen in Christus. Ef. 3:1. En hij vraagt hen zich zijn evangelie niet te schamen, doch rechte voren te trekken bij het brengen van het woord der waarheid. 2 Tim. 2:15.
Hij bidt God, opdat zij de dingen die verschillen mogen leren onderscheiden. Fil. 1:9, 10. En toch kunnen we begrijpen, dat deze hoge geestelijke waarheden het allereerste overwoekerd worden door traditie en overlevering.
Wij mensen verstaan de aardse beloften nauwelijks, hoe zullen wij dan de hemelse verstaan en geloven, als God ons verduisterd verstand niet verlicht?
UITVERKIEZING. Buitendien, het is uitverkiezing, een tevoren verordineerd zijn door Hem, die alle dingen werkt naar de raad van Zijn wil. Ef. 1:4, 5:11. Wanneer we de uitverkiezing in de Schrift nagaan, bemerken we dat God daarbij de menselijke verantwoordelijkheid niet uitsluit. Israël, als uitverkoren eerstgeboren volkenzoon, is bestemd om tot zegen te zijn voor later geboren volkenzonen. Het heeft echter aan zijn roeping tot dusverre niet beantwoord. De Here Jezus heeft 12 discipelen uitverkoren om in Israëls wedergeboorte te zitten op 12 tronen. Judas echter beantwoordde niet aan zijn roeping, hij ging naar zijn eigen plaats; nu komt Matthias het opzienersambt vervullen, waar Judas uitviel. Ook Paulus is uitverkoren om 's Heren naam te dragen voor heidenen, koningen en de kinderen Israëls. In een gezicht zegt de Here van Paulus, dat hij een uitverkoren vat is. Hand. 9:15. En hij is deze hemelse roeping niet ongehoorzaam geweest. Daarom waarschuwt Paulus in betrekking tot de hoogste roeping: "Indien gij maar wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie". Kol. 1:23. Ook hij hield aan zijn roeping en uitverkiezing vast. In zijn laatste brief schrijft hij: "Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop beëindigd, ik heb het geloof behouden, voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Here, de Rechtvaardige rechter in dien dag geven zal, en niet alleen mij, maar ook allen die zijn verschijning hebben liefgehad". 2 Tim. 4:7 en 8.
E.W.H.
|