De laatste brieven van Paulus

door

E.W. Hiebendaal



Iedere Schriftkenner kan constateren dat er gedurende het boek Handelingen en in de brieven gedurende deze 40 jaren, tot 7 maal toe, sprake is van "eerst de Jood en ook de Griek". En dat na Israëls tijdelijke terzijdezetting, einde Handelingen, heel opvallend de Griek het eerst wordt genoemd. Zo zegt Kol. 3:11: "Waarbij geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden", enz.

Men gaat dan letten op de vele verschillen, ook uit de vorige brieven, die anders in tegenspraak met elkaar zouden zijn, en ontdekken dat deze laatste brieven van Paulus (Ef. en Fil. en Kol. en 2 Tim.) speciaal aan ons, gelovigen uit de heidenen zijn geschreven, waarbij ook de individuele Jood geen voorrang meer heeft.

Dit geheimenis, dat voor alle eeuwen en geslachten verborgen was in God (Kol. 1:26, 27 en Ef. 3:9) geldig is voor ons die uit de heidenen zijn, (gedurende Israëls uitvallen uit de heilsgeschiedenis) vervat in de vier genoemde brieven, had voor een tijd onze volle aandacht.

Toen is het gebeurd dat men ons schreef, dat wij dan toch maar een veel dunnere bijbel hadden dan andere christenen, n.l. maar vier brieven, waardoor de briefschrijver veel meer aan zijn bijbel had dan wij aan de onze. Zulk een verwijt doet dan even pijn, temeer als de schrijver een vriend is, die kon weten hoe wij ons best doen de gehele Schrift te leren kennen. Hoe zou men anders de Schrift met de Schrift leren verklaren? Ook al leert men eigen ontoereikendheid steeds duidelijker zien. Ook hebben wij nu nog een verduisterd verstand, het Woord echter is eeuwigblijvend, dus behorend bij de eeuw, dan eerst zullen wij het in zijn diepte en volheid kunnen omvatten.

Al hebben dus de gevangenisbrieven van Paulus een andere strekking, een andere opdracht, een andere hoop voor ons die heidenen zijn, toch kunnen wij en mogen wij niet zeggen dat de overige delen der Schrift voor onze situatie niets meer te betekenen zouden hebben. Hoe zouden wij het moeten stellen zonder de brief aan de Romeinen, aan de Korinthen, aan de Galaten, aan de Thessalonicenzen en Hebreeën, in welke de verzoening door Christus en de rechtvaardiging door het geloof als een grondsteen zijn neergelegd?

Neen, juist héél de Schrift is één werk en omvat één heil, waarin alles, ook buiten Paulus' laatste brieven, zijn volle actualiteit behoudt en onmisbaar is. Alles is immers tot onze lering geschreven en nuttig tot wederlegging, tot verbetering tot onderwijzing? Maar een gelovige van heden neemt toch ook niet elk woord van het O.T. als tot hem gericht? En zo is het ook gesteld met vele bevelen en beloften uit het N.T. Wij volgen toch niet de reinigingswetten, wij wassen toch elkanders voeten niet? De heren milimeteren hun hoofden toch niet meer, zoals Paulus nog deed in Hand. 21:24?

Het is dus duidelijk dat Paulus in zijn laatste brieven het Woord Gods heeft voltooid, geschreven aan hen die willen jagen naar volmaking tot de prijs der roeping Gods die boven is, vergeten hetgeen achter is, zoals Paulus deed. Die weggedaan hebben hetgeen eens kinds was. Evenwel, wanneer wij ons zelven al bij die volwassenen zouden wanen, op wien het hoger onderwijs der Schrift van toepassing zou kunnen zijn, hoe dikwijls blijkt het toen nog uit onze wandel dat wij het onderwijs nodig hebben van de beginselen der leer van Christus. Hebr. 6:1.

Zo voert ons heel de Schrift stap voor stap vanaf het begin naar de volheid van Christus; want het pad der rechtvaardigen is als het glanzende morgenlicht dat steeds helderder straalt tot de volle dag. Spr. 4:18.

Zo gaat het met elk mens die bewust gaat wandelen op de weg des heils. Men kan, evenals in het natuurlijke leven, nooit volwassen worden als men niet eerst de weg is gegaan van kind tot meerderjarige en verder tot volkomen man. Volmaakt en volwassen in al de wil van God is het einddoel. Kol. 4:12.

We willen enige voorbeelden aanhalen waar Paulus schrijft over kleine kinderen in het geloof. In 1 Kor. 3:1 schrijft Paulus: "En ik broeders, kon tot U niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot kleine kinderen in Christus". Zij waren zijn geliefde kinderen; hij had hen als hun vader door het evangelie verwekt. 1 Kor. 4:14, 15. De gemeenten uit Galaten, die uit heidenen bestonden, spreekt Paulus aan als zonen. Gal. 4:7. Maar later, verleid door Joden-christenen uit Jeruzalem, willen zij de wet gaan houden en dat, terwijl zij eerst zo verheugd waren geweest, dat zij als heiden-christenen daarvan waren vrijgesteld. Hand. 15:29. Met deze boodschap reisde Paulus toen immers door al de gemeenten van Galatië, en men verblijdde zich over deze bemoediging. Hand. 15:31. Als zij zich dus later weer laten verleiden, zich wél te laten besnijden, vraagt Paulus hen, of zij weer kinderen willen worden.

De Hebreeënbrief daarentegen is aan Joden-christenen geschreven, die als zonen verachterd waren in de genade. De schrijver verwijt hen dat zij naar de tijd gerekend, LERAARS behoorden te zijn, maar weer nodig hadden als zuigelingen met melk te worden gevoed. Hebr. 5:11-14. Wij voor ons menen dat ook de Hebreeënbrief van de hand van Paulus is, omdat ook deze brief beëindigd wordt met: "de genade zij met u allen". Vanaf het begin zijner brieven had Paulus de afspraak gemaakt dat hij met deze woorden al zijn brieven zou beëindigen. Zie 2 Thess. 3:17, 18.

Zo zien we dus dat in Paulus' eerste brieven dikwijls wordt gesproken van jonge kinderen in Christus, die nog niet lopen kunnen zonder steunsel, vandaar ook, dat het hen aan geen zichtbare gave ontbrak. 1 Kor. 1:7. Maar over wie Paulus nochthans klaagt: "Mijn kinderkens, terwille van wie ik opnieuw barensweeën doorsta". In de laatste brieven van Paulus hebben we dus meer onderwijs voor volwassenen. Daar is vanwege Israëls onbekeerlijkheid als volk, het Koninkrijk op aarde uitgesteld voor onbepaalde tijd. Daar heeft ook de Christen uit de Joden die Paulus bleef volgen, niets meer te doen met feesten, nieuwe maan of sabbatten, welke een schaduw zijn van nog komende dingen. Kol. 2:16.

Wat te denken b.v. van dit hoge onderwijs: "Doet dan aan, als door God uitverkorenen, heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo. En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid. En de vrede van Christus, tot welken gij immers in één lichaam geroepen zijt, heerse in uw harten; en weest dankbaar. Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofgezangen en geestelijke liederen, Gode dank brengt. En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren Jezus. Kol. 3:12-17.

Als wij deze raad die Paulus ons hier geeft tot onze dagelijkse leefregel zouden maken in Gods kracht, zouden wij, ook zonder een wet als leefregel te hebben, zo vervuld zijn met de rechte kennis van Gods wil, in wijsheid en geestelijk inzicht, dat wij waardiglijk wandelen in den Heer, Hem in alles behagen, in alle goede werk vrucht dragen en opwassen in al de kennis Gods. Dankende de Vader die ons toebereid voor het erfdeel der heiligen in het licht. Kol. 1:9-12.

Maar zo schrijvende, zitten wij alweer op de hoogste top van de Schrift. En het was juist onze bedoeling te bewijzen, hoe wij voor heel de weg de gehele Schrift nodig hebben. Als de duivel ooit de waarheid heeft gesproken, dan deed hij het door middel van een bezeten vrouw, die dagen lang achter Paulus en Silas aanliep, roepende: "Deze mensen zijn dienaren van de allerhoogsten Gods, die u de weg der behoudenis boodschappen". Hand. 16:17. Een weg der behoudenis, dat is het leven van elk waarachtig christen. Dit begin der weg is voor ieder verschillend. Men begint al met een verlangen naar genade, wat al genade is. Als men waarachtig, niet alleen met het hoofd, maar met het hart gelooft, moet men het ook belijden, want ieder die gelooft dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren. 1 Joh. 5:1. Niemand kan zeggen Jezus de Heer te zijn, dan door de Heilige Geest.

We zetten dan onze voeten op de weg der zaligheid of behoudenis. Eerst is het geloof nog vaag en men ontdekt dat men, ondanks een volkomen overgave aan de Heer, zijn zonde niet kwijt is. Wij menen te moeten vechten tegen die zonde, maar het lukt niet. Wij bidden wel, lezen ook in de bijbel, o.a. dat we een licht moeten zijn in een duistere plaats en een levende brief van Christus, .... en we brengen er niets van terecht.

Totdat de inwonende zonde ons zo tot een last wordt, dat we goed hebben geleerd dat in ons, dat is in ons vlees geen goed woont. Vooral onze tong is een onbedwingelijk kwaad, bezoedelt ons gehele lichaam. Dan gaan onze ogen open dat wij ons zelven ook niet behoeven te veranderen, maar dat het God is die het voor en in ons doen wil, dat we veranderd moeten worden van heerlijkheid tot heerlijkheid als van des Heren Geest. Indien we ons maar voor Hem open stellen en wandelen als voor Zijn aangezicht.

Want de zaligmakende genade is verschenen aan alle mensen; (het verleden) en onderwijst ons dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig zullen leven (het heden) verwachtende de zalige hoop en verschijning van onze grote God en Zaligmaker (de toekomst).

  • Het VERLEDEN verlost ons van de straf der zonde. Dat is Christus' werk.
  • Het HEDEN verlost ons van de macht der zonde. Dat is Christus' werk.
  • De TOEKOMST verlost ons van de nabijheid der zonde. Dat is Christus' werk.

Daarom bidt God ons zelfs, NU onze lichamen te stellen tot een levende heilige en Gode welbehagelijke offerande. Rom. 12:1. Wij hebben ons alleen maar voor Hem beschikbaar te stellen, dan zal ons leven worden tot een liefelijke reuk des Heren.

Heiligmaking b.v. heeft niets uit te staan met zondeloosheid. De vaten in de tempel werden "de Here heilig" genoemd, omdat zij afgezonderd waren tot de dienst des Heren. Wij hebben onzerzijds niets gedaan, maar de Heer heeft ons uit het midden van het mensdom gelicht, uitgeroepen, opzij gezet om vaten te zijn tot Zijn dienst. Die heiligmaking is een proces dat Christus bewerkt VOOR ons en in ons, waar wij zelf niets aan behoeven te doen dan alleen op onze plaats te blijven, voor Hem beschikbaar, waartoe en wanneer Hij wil.

De ranken van de wijnstok zijn er alleen om vrucht te dragen. Het hout op zichzelf is tot niets nut. Ezechiël 15:2 zegt er van: "Mensenkind, wat is het hout des wijnstoks meer dan alle hout? Wordt daarvan hout genomen om een stuk werk te maken? Neemt men daarvan een pin om enig vat daaraan te hangen? Zie, het wordt ten vure overgegeven". Vrucht dragen is het enige wat de rank van de wijnstok KAN en MOET, daartoe in staat gesteld door de nauwe verbinding met de wijnstok. "Zonder Mij kunt gij niets doen".

Dan laten we ons niet overladen door anderen met werk vóór de Heer, want wij leven niet vóór Hem maar dóór Hem en worden geleid in het werk dat God voor ons heeft voorbereid; alleen zó volbrengen wij, waartoe wij geschapen zijn in Christus Jezus. Dit zijn doorgaande waarheden voor alle gelovigen: "lk heb u gesteld (opzij gezet) opdat gij zoudt vrucht dragen". Joh. 15:16.

Laten wij ons echter niet voorstellen, dat, als we ons ‘s morgens voor de Heer beschikbaar gesteld hebben, wij die dag niet zouden zondigen. Ons lichaam is zo vertrouwd met de zonde dat we dat soms onbewust doen. Toch is het een machtig verschil of wij wandelen in het licht of in de duisternis.

Stel u de weg des heils voor als een lange straat die aan de rechterzijde belicht wordt door de zon en aan de linkerzijde in de schaduw licht. Alle kinderen Gods lopen er, kreupel aan beide voeten (voorstellende onze oude natuur). Men kan wandelen aan de lichtzijde of aan de schaduwzijde. Men is in het licht even kreupel als aan de schaduwzijde. Ook komen zij allen wel aan het einde van de weg, maar er is een groot verschil te zien tussen de kinderen van het licht en de anderen. Want indien wij zeggen dat wij gemeenschap hebben met God en in de duisternis wandelen, zo liegen wij. Maar indien wij in het licht wandelen gelijk God in het licht is, dan hebben wij gemeenschap met Hem.

Als wij dus maar aan de lichtzijde blijven, al mogen wij dan nog even kreupel zijn, vallen doen wij dan niet meer zo licht, want, .... wie in het licht wandelt stoot zich niet, zei de Heer. In de dag wandelen wij eerlijker. Rom. 13:13. In de dag wandelen wij als wijzen, die elke gelegenheid om anderen terwille te zijn benutten. Ef. 5:9, 10. In de dag wandelen wij al zingende met elkander. Ef. 5:9. In de dag wandelen wij ook voorzichtiger, de gelegene tijd uitkopende, omdat de dagen boos zijn. Ef. 5:15, 16. Want in de dag zijn we op onze plaats, beschenen door het Licht der wereld.

Ook is geen enkele van de vruchten des Geestes, zoals de Schrift ze ons noemt, in ons zelf aanwezig, al verbeelden we ons dit soms. Er is geen sprake van dat wij door goed oppassen of goed ons best doen zo iets kunnen aankweken. Alle eigenschappen des Geestes zijn Goddelijke eigenschappen, waarvan alleen iets in ons openbaar kan worden als wij op onze plaats, dus in de wijnstok blijven.

Niemand weet welk lot hem of haar in de wereld nog wacht. Misschien is de onnozelste nog geroepen tot getuige, de twijfelaar nog geroepen tot martelaarschap. Wij leven immers in een harde wereld vol ongerechtigheid. Met ons allen, hetzij kinderen, zonen of volwassenen in het geloof, mogen wij alleen maar werken aan een weg en ons voorrecht is, dat wij langs die weg begraven worden. Alleen daar waar graven zijn kan men ook opstanding verwachten. Hoe meer wij de zonde dood zijn, hoe eerder wij weer zullen leven. En hoe meer wij van Christus vervuld zijn, hoe korter de dood ons kan vasthouden.

Vroeger, toen wij nog jong waren en aan het begin van de weg der behoudenis, vonden wij dat oude mensen (christenen) makkelijk konden praten als zij ons jongeren voorhielden, dat wij de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig en godzalig moesten leven. "Dat is geen kunst" dachten wij dan, als je oud bent. Maar nu wij zelf oud zijn, weten wij dat christenen eigenlijk onophoudelijk zoekende blijven en dat hun steeds verder zoeken uit een "gevonden hebben" ontstaat. Het hele leven is een wordingsproces.

Wel zijn wij boven het gistingsproces der ontwikkelingsjaren uitgestegen, maar juist voor ons lijkt het einddoel: "deze gezindheid zij in u welke ook in Christus Jezus was" nog ver te liggen. Men ontdekt steeds meer onheiligheid in zich naar mate men inzicht krijgt van de heiligheid Gods.

Daarom, of wij jong zijn of oud, ons blijft alleen over, ons innerlijk elke dag opnieuw voor Hem open te stellen, vóór de drukte van de dag ons in beslag neemt. Een jonge dominee die het erg druk had, vertelde ons eens, dat hij een paar maal per dag voor zichzelf zei: "Heer, hier ben ik, voor U". Dit is het enige nodige, zei de Heer tegen de al te bedrijvige Martha. Maria had het goede deel gekozen. Een ding is nodig, sprak de Heer. Hoe zal ik 't goede deel bekomen, dat nimmermeer wordt weggenomen? Als ik op Hem mij concentreer, telkens weer.

E.W.H.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden