Pasen - 7 weken - Pinksteren

door

E.W. Hiebendaal



Toen Israël voor de verstrooiing in zijn land woonde, werd er in het voorjaar tweemaal geoogst. Men begon vroeg met de gerstenoogst die ongeveer met Pasen gelijk viel. Op de tweede dag van Pasen werd een eerstegarf, een "omer" van de gerstenoogst in de tempel gebracht, terwijl op de Pinksterdag de tarwe rijp was en in de vorm van twee broden in de tempel werd gebracht.

"Zeven weken zult gij u tellen" tussen Pasen en Pinksteren, zeven sabbatten, daarna moest men de Heer een vrijwillige schatting brengen naar dat de Heer hen gezegend had in de beide oogsten van Pasen en Pinksteren, van gerst en van tarwe.

Wanneer Paulus in 1 Kor. 16:2 spreekt van iets wegleggen op elke "eerste dag der week", is dit een foutieve vertaling, een vertaling met christelijke ogen, want er staat niet "eerste dag der week", maar "één der sabbatten". Bedoeld zijn de zeven sabbatten van Omertellen, de jaarlijkse vrijwillige schatting van Deut. 16:9-11. Het Omertellen verbond Pasen met Pinksteren.

De Omer was een losse bundel gerstekoren, zo van de akker gehaald en haastig tot een garf gebonden, daarmee maakte de priester dagelijks vóór het altaar zwevende bewegingen vanuit één centrum naar alle richtingen om hem heen. Het bedoelde te zijn een belofte voor de toekomst, de wijde toekomst. Deze zwaaiende bewegingen hadden haar eindpunt in Pinksteren, dat is de 50ste dag van de oogsttijd als de zeven weken zijn volgeteld.

Bij het jodendom in de verstrooiing is zelfs, zonder tempel en priesterdom ook dit Omer tellen in gebruik gebleven in de synagogen zowel als in de huizen.

Elke dag van de Omer wordt zorgvuldig uitgeteld.
"Heden is de eerste dag van de Omer".
"Heden is de tweede dag van de Omer".
Totdat de dag van het Pinksterfeest vervuld was.

Hoe kan Handelingen 2 dan het begin van de Kerk zijn? Gevoelen wij dan niets meer van de Joodse sfeer van Israëls hoogtijden? Na deze twee feesten in het voorjaar, volgt er als het ware een luchtledig; want het grote oogstfeest der Joden, het loofhuttenfeest was in het najaar, de oogst van druiven en olijven, van wijn en olie.

Op de eerste dag bij het water plengen, steeg dan de vreugde ten top. Dan zong men al dansende de profetie van Jes. 12, de komende wereldheiland; een lied van zes verzen, waarvan de laatste zijn: "En gij zult te dien dage zeggen: Looft den Heer, roept Zijn Naam aan. Maakt onder de volken Zijn daden bekend. Psalmzingt de Heer, want Hij heeft grote dingen gedaan; dit worde bekend gemaakt op de ganse aarde. Juicht en jubelt, inwoners van Zion, want groot in uw midden is de Heilige Israëls". De vervulling van dit grootste der feesten ligt nog geheel in de toekomst, het is het enige feest dat niet tot Israël alleen beperkt zal blijven wanneer Israël het als "Gods volk" op de voorgeschreven wijze straks weer zal vieren.

De Heer zal wederkeren om alle voorschriften en Hoogtijden van Israël te voltooien, volledig te maken. "Want voorwaar Ik zeg u: totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal niet één jota of één titel van de wet voorbijgaan, totdat het alles is geschied". "Maar wie ze zal gedaan hebben en geleerd, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen". Matth. 5:15-19.

In de tijd dat Israël niet Gods volk was, is de wet buiten werking gesteld, Ef. 2:15. Zodra Israël in het jaar 70 na Christus verdween in het graf der volken brak de lange tijd van het z.g. luchtledig voor hen aan. Doch heden beginnen zich de doodsbeenderen weer te verzamelen in hun weer verkregen land, maar de Geest uit de Hoge moet nog vaardig over hen worden, willen zij weer Ammi "Gods volk" worden.

Wij kerken hebben bij dit wonder eerbiedig stil toe te zien. Wij zijn als kerken, beginnende bij de Katholieke Kerk, eerst ontstaan na Israëls verstrooiing. Ook hebben wij geen aardse roeping evenals Israël, maar een hemelse. Want ook de hemelen zijn verontreinigd door de val van satan en zijn engelen, en ook die engelen zullen gericht worden zegt 1 Kor. 6:3.

Zelfs geeft God plaatsen boven de hemelen aan Gods rechterhand. Totdat in de verre en grote toekomst alles onder EEN HOOFD te zamen zal worden gebracht in Christus. Ef. 1:10. Zo moeten wij dus leren zien dat het Pinksterfeest van Hand. 2 puur Joods was. Zelfs in Hand. 11:19 staat dat tot dan toe nog tot niemand het woord gericht was dan tot Joden alleen.

Men pijnigt zich heden af om de gaven van het Joodse Pinksterfeest in de Kerk te bidden, vooral het vuur. Men denkt dat het ontbreken dezer gaven in onze kerken gebrek aan geloof is. Maar in 1 Kor. 12:11 leest men immers: "Doch al deze dingen werkt één en dezelfde Geest, aan een iegelijk in het bijzonder toebedelende gelijk Hij wil". Als wij dus nu geen gaven hebben wil de Heilige Geest dit niet.

Het ging ook in het boek Handelingen nog in de eerste plaats om Israël. De Heer had immers voor hen gebeden: "Vader, vergeef het hun want zij weten niet wat ze doen?". Het ganse huis Israëls moest het toen op die Pinksterdag worden verkondigd, dat God Hem tot Heer en tot Christus gemaakt had; deze Jezus die zij gekruisigd hadden. Hand. 2:36. Het waren Joodse mannen, vs. 14, mannen Israëls, vs. 22, die Petrus oproept zich te bekeren, opdat God Christus spoedig zal kunnen zenden tot wederoprichting aller dingen. Hand. 3:19-21. Het betrof alleen daar de zonen der profeten en des verbonds, dat God met de vaderen gemaakt had, vs. 23.

Als zij, en de Joden in het buitenland zich nu spoedig zouden bekeren zou de Heer in die generatie zijn wedergekomen. Zelfs als Paulus in Hand. 13 afgezonderd wordt tot de dienst der heidenen, is dit vooralsnog met geen ander doel dan om Israël tot jaloersheid te verwekken, te prikkelen tot bekering: "Ik zal hen tot naijver verwekken door wat geen natie is". Deut. 32:21.

Israël wordt in het O.T. voortdurend als de vrouw van Jehova aangeduid: "Ik zal u Mij als bruid werven door gerechtigheid en recht. Hos. 2:15-22. "Want uw man is uw Maker, HERE der heirscharen is Zijn naam; en uw Losser is de Heilige Israëls, de God der ganse aarde zal Hij genoemd worden". "Ik gedenk de genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw bruidstijd, toe gij Mij volgde in de woestijn". Jer. 2:2. Zoals de bruidegom zich over de bruid verblijdt, zal uw God zich over u verblijden. Als dan de Messias zich aan Israël aankondigt, noemt Hij zich de bruidegom. Matth. 9:15. En toen de Losser de ontrouw der bruid had verzoend, beloofde Hij haar de belofte des Vaders. "Dit zeide Hij van de Geest welke zij die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was". Die belofte deed de Heer hen op de grote dag van het Loofhuttenfeest. Joh. 7:37-39. "Blijft gij te Jeruzalem tot dat gij de gave des Heiligen Geestes ontvangen hebt".

Op Jeschurum zal God Zijn Geest uitstorten, dat is het bekeerde Israel. Jeschurum is afgeleid van Jaschar is "recht zijn" en staat in tegenstelling met "verdraaid geslacht".

Het Pinksterfeest van Hand. 2 was dus het feest van Israëls eerstelingen. Een betrekkelijk klein aantal, maar Joël had geprofeteerd van "alle vlees" een algemene uitstorting op het Joodse volk, en waar deze nog niet gekomen is, door de grote onderbreking, ligt daarin opgesloten dat de volle stroom nog niet gekomen is; de volle oogsttijd toeft nog, daar moet eerst het nationale berouw aan vooraf gaan.

Dat deze uitstorting op alle vlees alleen Israël geldt (en niet de kerk) zegt ons Ezechiël 32:29: "Als ik hen wedergebracht zal hebben uit de volken... en Ik aan hen geheiligd zal zijn... en niemand van hen daarginds achterliet, zal Ik mijn aangezicht voor hen niet verbergen, wanneer Ik Mijn Geest over het huis Israëls heb uitgestort, luidt het woord van de HERE HERE".

Als God zelf zegt dat er niemand van hen zal achterblijven zal het toch zeker wel "alle vlees" zijn, en twijfelen wij niet meer of dit is "geheel bekeerd Israël". "Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen Die zij doorstoken hebben". Zach.12:10.

Na hun Pinksterfeest heeft de nodiging in binnen- en buitenland nog 40 jaren geduurd, tot in Rome toe, en steeds bleef Israël zich als volk verzetten. Toen pas heeft Paulus de vloek der verharding voor de derde maal over hen uitgesproken en is Israël verstrooid en hun tempel verwoest. Hand. 28. Einde. De bruiloft was wel bereid, maar de genoden waren het niet waardig.

Wanneer bij ons mensen een bruiloft om de een of andere reden niet doorgaat, worden alle vrienden en kennissen daarmede bekend gemaakt. Zo liet God deze nieuwe wending in Zijn voornemen der eeuwen aan Paulus in de gevangenis bekend maken, na Israëls tijdelijke verwerping. Aan wie God heeft willen bekend maken, enz. Kol. 1:27. Dat wat in andere geslachten de zonen der mensen niet bekend gemaakt is. Ef. 3:5. De verborgenheid van het evangelie bekend te maken. Ef. 6:19. Aan de hemelse geslachten door de gemeente bekend te maken, enz. Ef. 3:10. Dat mij door openbaring is bekend gemaakt enz. Ef. 3:3. Ons bekend gemaakt hebbende enz. Ef. 1:9.

Hier - nu alles voor de heiligen en getrouwen uit Israël en de volken onzeker is geworden; de Heer niet spoedig zou wederkeren, de opstandingen moesten wachten en ook het Koninkrijk voor lange tijd werd uitgesteld en het hardnekkige volk door hun onboetvaardigheid verstrooid - hier schept God een nieuw lichaam. Een nieuw geschapen samen-lichaam, zonder rassen-onderscheid, waarbij dus ook Joden. Ef. 2:11-22.

In het kort kunnen wij dus vaststellen dat het boek Handelingen geen maatstaf is voor ons en onze kerken. Toen de Here Jezus het Nieuwe Verbond met Zijn bloed had ingewijd, kon dit in werking treden. Het betreft echter Israël als volk. De profetie zegt meermalen dat Israël onder het Nieuwe Verbond de Heer zal kennen van hun kleinste tot hun grootste. Jer. 31:31-34. De verbonden zijn voor Israël.

Het boek Handelingen had dan een overgang van het Oude naar het Nieuwe Verbond kunnen zijn. Vandaar dat we in de brieven, gedurende deze tijd geschreven, steeds lezen van een spoedige wederkomst des Heren. Zo zegt b.v. de Hebreeënschrijver dat het Oude Verbond nabij de verdwijning was. Daarom schrijft hij: "Laat ons onze bijeenvergadering tot Hem niet vergeten en dat vooral, als gij ziet dat de dag nadert. Want nog een zeer weinig tijds, en Hij Die komt zal komen en niet vertoeven. Hebr. 10:25. Men moet daarom in Handelingen geen kerkgeschiedenis zoeken.

Wanneer er b.v. op Pinksteren maar één onbesnedene in de tempel was binnengedrongen, zou er een groot tumult zijn ontstaan, evenals vele jaren later, toen men meende dat Paulus Tróphimus in de tempel gebracht had en zo de heilige plaats had ontwijd. Hand. 21:27-30. De gehele stad kwam in beweging, en er ontstond een oploop des volks, en zij grepen Paulus en sleepten hem buiten de tempel; en terstond werden de deuren gesloten.

De hoogtijden die de God aan Israël gaf, waren tevens profetisch onderwijs voor hen. Wanneer dus Petrus op de Pinksterdag spreekt van Heilige Geest die op alle vlees zal worden uitgestort, mogen wij (als niet Joden) ons dit niet toeëigenen. Wij hebben ons al te veel van Israël toegeëigend.

Een vers eerder, op de plaats waar Joël spreekt van "alle vlees" staat namelijk: "Dan zult gij weten dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik de Here uw God ben, en niemand anders; Mijn volk zal nimmermeer te schande worden". Uit de volgende verzen blijkt dat dat "alle vlees" de zonen en dochteren Israëls zijn. "Daarna zal het geschieden dat Ik Mijn geest zal uitstorten op alle vlees en uw zonen en dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal ik in die dagen Mijn Geest uitstorten. Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt". Het is dus duidelijk dat de profetie hier spreekt van de grote oogsttijd van Israëls bekeerde overblijfsel.

Onze tussentijd, de tijd van Israëls tijdelijk uitvallen uit de heilsgeschiedenis, is echter niet van minder waarde. Wanneer wij alleen maar bedenken dat het Koninkrijk is voorbereid vanaf de grondlegging der wereld. Matth. 25:34. Maar het lichaam van Christus is reeds uitverkoren vóór de grondlegging der wereld. Ef. 1:4. Dus vóór Adams val en vóór Israëls falen bestond dit Lichaam al in Gods voornemen der eeuwen. Ef. 3:11. Dit wordt door Hem zelf bekwamelijk te zamen gevoegd, tot prijs Zijner heerlijkheid.

God zwijgt heden, dus zwijgt ook de Heilige Geest. Doch dit zwijgen wil daarom niet zeggen, onwerkzaam zijn. Zweeg de Heilige Geest ook in de eerste gemeente? Neen, want wij lezen daar:

  • "De Heilige Geest zeide tot Filippus: treedt toe, voeg u bij deze wagen".
  • "En de Geest zeide tot Petrus: zie twee mannen zoeken u".
  • "En de Geest zeide tot mij dat ik moest meegaan".
  • "De Geest zegt nu nadrukkelijk, dat in de laatste tijden", enz.

Zij hoorden toen de Heilige Geest tot zich spreken zoals door de profeet was beloofd: "Uw oren zullen horen de woorden desgenen die achter u is zeggende: Dit is de weg, wandel daarop". Jes. 30:21.

En zoals de Heilige Geest in de eerste Joodse gemeente hoorbaar sprak, zo spraken ook de engelen met hen.

  • Een engel sprak tot Filippus: "sta op, en ga tegen de middag de weg op".
  • Een engel zei tot Cornelius: "Uw gebeden zij bij God in gedachtenis gekomen".
  • Een engel sloeg Petrus in de zijde en zeide: "Sta op", en zijn ketenen vielen af.
  • Een engel zeide tot Paulus: "Wees niet bevreesd Paulus! Gij moet voor de keizer gesteld worden".

Zo werden engelen uitgezonden ten dienste dergenen die het heil zouden beërven. In onze lange tussentijd spreken noch de Heilige Geest, noch de engelen, noch de profeten tot ons. Wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.

Wanneer het levende deel van ons christendom zou willen aannemen dat het niet onze schuld is, wanneer er in onze kerken geen tekenen en wonderen geschieden, dat het niet onze verdeeldheid of ons ongeloof is waardoor wij deze zichtbare dingen zouden zijn kwijtgeraakt, zou dat toch een rustgevende verklaring zijn? Die eerste gemeenten waren immers ook niet zo hoogstaand?

  • Maar het was de Heer, Die mede wrocht door wonderen en tekenen.
  • Het was de Heer, Die bevestigend getuigenis gaf op het woord Zijner genade.
  • Het was God, Die ongewone krachten deed door de hand van Paulus.
  • Het was God, Die bovendien mede getuigde door wonderen en tekenen en menigerlei krachten en uitdelingen des Heiligen Geestes naar Zijn wil.
  • Het was de Heer die voor die tijd, toen het Koninkrijk nog nabij was, de belofte gaf: "Die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn naam zullen zij demonen uitwerpen; in nieuwe talen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen en al zullen zij iets dodelijks drinken, het zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden".

De bedoeling was toen vanzelf dat degenen die gezond gemaakt werden, ook niet meer zouden sterven. "Die uw krankheden geneest, Die uw leven verlost van het verderf, van de groeve". Psalm 103. Voor diezelfde generatie zei immers de Heer: "Wie leeft, en in Mij gelooft zal niet sterven in de eeuw, gelooft gij dat?". Die toekomende eeuw kon spoedig aanbreken indien Israël in Hem geloofde.

Daarom konden Petrus en Paulus ook doden opwekken. Het waren de krachten der toekomende eeuw, die nabij gekomen was. Maar wat nabij komt, kan zich ook terug trekken. Vandaar onze zwijgende hemel. Er was n.l. een voorwaarde aan de komst van dit Rijk verbonden. "Bekeert u". En dat heeft Israël tot hiertoe nog niet gedaan.

Al zouden wij het nog zo graag willen, wij zouden heden niet eens terug kunnen gaan naar dit zogenaamde oorspronkelijke christendom. Al bedoelt men het heden goed, toch dwaalt men wanneer men zich deze beloften wil toeëigenen en krampachtig wil nabootsen. Vandaar de vele excessen.

Het was op die Pinksterdag van Hand. 2 nog dezelfde "Kahal" van het oude Testament, want Petrus spreekt hen aan met: "Gij Israëlietische mannen, kinderen der profeten en des Verbonds hetwelk God met onze vaderen heeft opgericht". Hand. 3:12 en 25.

Einde Handelingen, na Israëls tijdelijke terzijdezetting, is het opmerkelijk dat Paulus Timotheüs aanraadt een weinig wijn te gebruiken voor zijn zwakke maag en dat hij Trophimus ziek moet achter laten, en hijzelf niet verlost wordt van zijn doorn in zijn vlees. Het lijden wordt aanvaard. 2 Tim. 4:5.

Laat ons tevens bedenken dat wij heden leven in een tijd van overvloedige genade Gods ook wat de gemeente betreft. Wij vallen niet dood om een leugen. Wij worden niet (evenals Elimas) blind voor een tijd. Hand. 13:11. Wij worden niet levend van de wormen gegeten tot we sterven. Hand. 12:23. Degenen die bij ons schipbreuk lijden in het geloof worden niet aan satan overgegeven tot verderf des vleses. 1 Kor. 5:5 en 1 Tim. 1:20. Wij worden niet ziek bij onwaardig gebruik van het maal des Heren. Wij hebben ook niet de bijzondere gave (charisma) die toelaat de mensen te kennen naar hun wezen; en dientengevolge de doodstraf toe te passen, als de gerechtigheid van die persoon niet overvloediger was dan die der Farizeën, waardoor men het Koninkrijk Gods niet kon binnen gaan. Hand. 5:3. Voor de ingang tot het Koninkrijk werd van Israël volmaaktheid gevraagd.

In onze overvloedige genadetijd Zijn wij, voorzover wij in Christus zijn, in Hem volmaakt. Col. 2:10; 1:28; 4:12; Pil. 3:15; 2 Tim. 3:17.

En toch wenst men in de Christenheid, over heel de wereld deze Handelingen tijd (die geen maatstaf is voor de gemeenten uit de volken) op onze tijd toe te passen. En God zwijgt. Ook zo vaak we de nieuwsberichten door de radio horen, moet men onwillekeurig aan deze woorden denken: "Gij doet deze dingen, en Ik zwijg".

Laat ons toch rustig willen wandelen door geloof en niet door aanschouwen. God zelf heeft Christus boven al wat is, als Hoofd gegeven aan ons: de gemeente, welke Zijn lichaam is, en ook hen verzegeld met de Heilige Geest der belofte, die in hen woont. 2 Tim. 1:14.

De oude mens, door de ziel beheerst, moet voor dood gehouden worden, er is toch niets aan te verbeteren of op te knappen. De nieuwe mens door de Geest beheerst, moet de overhand krijgen. Zo kan de kracht uit de Hoge in hen werken, en hen in staat stellen de goede werken te doen, die God voor hen bereid heeft. Alzo een mens Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust. Aan deze gemeente zal God geven evangelisten, herders en leraars, tot volmaking der heiligen. Ef. 4:12.

Er komt echter een tijd, zo voorspelt Paulus ons in zijn laatste brief, dat de mensen zichzelve leraars zullen ophopen. 2 Tim. 4:3, 4. "Blijft gij echter nuchter onder alles, aanvaardt het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle". Zo leven wij dan heden nog in de bedeling der genade Gods (het intermezzo van Gods voornemen). Maar een genade zo groot dat er een pikzwarte nacht nodig zal zijn, om het woord. "GENADE" zijn zin te hergeven.

De mensheid is aan dit zwijgen van God door de eeuwen heen zo gewend geraakt, dat men denkt dat dit zo de normale toestand is. Maar nu Israël weer een zelfstandig volk is geworden, met een eigen land, kan onze generatie wel eens de laatste zijn die onder zulk een zwijgende hemel leeft. Dat God Zich dus niet meer verborgen zal houden, en we weer zichtbare daden Gods kunnen gaan verwachten.

De profetie stond immers stil zolang Israël stil stond, maar voor hen, zo goed als voor de wereld, wacht nog een groot "tegoed" uit het oude testament. Het gaat om de vervulling van de totale inhoud der Schrift, om de woordwording van het woord Gods. De letters van het woord komen als het ware weer tot leven, worden bewegelijk, gaan op weg en beschrijven weer een baan in de geschiedenis. Onze bijbel is niet wat ze is, maar wat ze wordt. En dit op weg gaan, staat in nauw verband met Israël, dat hopelijk weer op weg gaat. Dan heeft de Schrift het ook weer voor het zeggen, wat het eerst komt.

Volgens de woorden van de Here Jezus komt Elia EERST, om alles in Israël weder op te richten. Men denke eens in, wat dit "alles weder oprichten" al niet kan inhouden. Matth. 17:10-13; Mark. 9:11-13. Hij komt om, evenals Johannes de Doper, de Heer te bereiden een toegerust volk. Maar zeer zeker hardhandiger dan deze en meer gezaghebbend. De profetie zegt van hem: "Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en vreselijke dag des Heren komt. Hij zal het hart der vaderen terug voeren tot de kinderen, en het hart der kinderen tot de vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban. Mal. 4:5, 6.

Het gericht begint bij het huis Gods (Israël). Dan zal aan het volk Israël weer een tijd worden gegeven om zich als bruid te gaan bereiden, dan zullen haar alle geestelijke hulpmiddelen daartoe weer worden geschonken, evenals eertijds aan de gemeente Gods in Handelingen. Immers we lezen daar: "Want ik heb u aan énen man verloofd, om u als een reine maagd aan Christus voor te stellen. Doch ik vrees dat, gelijk de slang Eva verleidde door haar arglistigheid, zo ook uw zinnen bedorven en afgeweken zijn van de eenvoudigheid jegens Jezus Christus". 2 Kor. 11:2, 3.

De eerste dertig jaren na de hemelvaart van Christus was de gemeente evenals in de Evangeliën een Joodse gemeente van Christus, de O.T. kahal. Deze zal (hoe dan ook) door de poorten van de hades niet overweldigd worden. Een heel belangrijk punt, dat door de vertaling verloren is gegaan, is dat in 1 Kor. 12:27 niet gesproken wordt over "het" lichaam van Christus. In het Grieks staat geen lidwoord. In het Theologisch Woordenboek, uitgegeven door G. Kittel vindt men in deel 3, blz. 513 en deel 4, blz. 568, dit verschil van het woord "lichaam" ontwikkeld. In verband met Rom. 12 en 1 Kor. 12 zegt een der auteurs dat deze plaatsen handelen over "een" gemeente die Christus toebehoort.

Hij voegt er bij dat Paulus in Efeze een nieuw gebruik maakt van het woord "lichaam", daar vormen zij HET lichaam. Eerst toen Israël zich niet als volk liet toebereiden, de bruiloft wel bereid was maar de genoden het niet waardig waren, eerst toen kwam het grote keerpunt in de geschiedenis. Want zelfs tot in de verste buitenlandse centra’s der Joden te Rome kwam de uitnodiging, en werd geweigerd. Hand. 28:28.

Eerst daarna heeft God een geheel "nieuw geschapen" lichaam uit de volken gevormd, zonder rassenonderscheid, waarbij dus ook enkelingen uit de Joden. Ef. 2:15. In deze twee woorden "nieuw geschapen" schuilt het hele geheim. Dit "nieuw geschapen" lichaam is geheel nieuw ten opzichte van het eerste lichaam uit Israël. De gemeente uit de volken is een nieuwe schepping. Het is het gans andere lichaam dan het eerste lichaam.

De gemeente uit de volken heeft een vroegere verwachting. Ef. 1:12. HET lichaam uit de volken en EEN lichaam van Christus uit Israël, verhouden zich als man en vrouw. Uit leden van Israëls gemeente zal de bruid des Lams voortkomen. Uit leden van de gemeente uit de volken zal de bruidegom heerlijk gemaakt worden, als zijnde Zijn vervulling, de gemeente welke Zijn lichaam is, Ef. 1:22-23, opgebouwd op het fundament van apostelen en profeten, de toen overgebleven heiligen en getrouwen. Aan dit heilige en getrouwe overblijfsel schreef Paulus deze nieuwe openbaringen Gods, Ef. 1:1, waar in de grondtekst niet staat "te Efeze".

Nu hebben wij zo juist vastgesteld dat het dus niet onze schuld is wanneer er in onze gemeente geen tekenen en wonderen geschieden, dat het niet onze verdeeldheid is of ons ongeloof, waardoor wij deze zichtbare gaven zouden zijn kwijt geraakt. Maar wanneer nu blijkt dat de gemeente uit de volken een nieuw geschapen lichaam is, een gans ander lichaam dan de gemeente van Israël, gaan we ook verstaan dat al deze gaven en krachten nooit voor ons zijn bedoeld, en wij ze dus ook nooit zullen krijgen.

En wanneer God onze gemeenten (waarbinnen en waarbuiten de leden van zijn lichaam) de rol van de sterkere heeft toebedeeld, laten we ons dàn ook als de sterkere gaan gedragen en niet om de voorrechten van Israëls gemeente blijven vragen. Deze hebben wij ons al eeuwen lang trachten toe te eigenen. Dan vragen we niet meer om de gave der profetie; omdat Israël het volk is der profeten, Hand. 3:24, 25; en omdat God alleen uit Israëls zonen profeten verwekt. Amos 2:11 en 3:7.

Dan spreken en schrijven we niet meer over het "vuur" want het behoort niet bij ons maar bij Israëls eredienst, waar alles moest worden gereinigd door vuur. Num. 31:21-23. Dan vragen we ook niet meer om de gave der gezondmaking; omdat het u uit genade gegeven is niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden. Wij blijven dan nuchter en aanvaarden het lijden. Mijn genade is u genoeg. En omdat wij uit Gods woord weten dat eenmaal de bruiloft des Lams zal komen, als de vrouw zichzelve zal bereid hebben, gaan wij bidden voor Israël dat zij al de vroegere gaven en krachten weer in toenemende mate zal mogen ontvangen, als versierselen der bruid.

E.W.H.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden