Zal de kerk door
de poorten der hel
niet overweldigd worden?

door

E.W. Hiebendaal



Van oudsher is de algemene gedachte altijd geweest, dat de Kerk eenmaal zal triomferen op aarde. Deze gedachte koestert men nu nog steeds, want, zegt men: "Zolang de kerk op haar pelgrimstocht is, zullen de poorten der hel haar niet overweldigen". (Dr. H. Berkhof: Geschiedenis der Kerk, blz. 332).

Geheel met die traditionele gedachte in tegenspraak constateert men het feit: "De Kerk raakt in verval" of "De Kerk is op zijn retour". Door deze omstandigheid in twijfel gebracht, vraagt men zich af of eerstgenoemde gedachte wel juist is en of deze woorden wel op de kerk van toepassing zijn.

De Konkordante wiedergabe (Zürich) van Matth. 16:16-18 luidt: "Gelukzalig zijt gij, Simon Barjona, daar vlees en bloed u dit niet onthulde, maar mijn Vader in de hemel. Maar ook Ik zeg u: Gij zijt Petrus, en op deze Rots wil Ik bouwen mijn uitgeroepene. En de poorten van het dodenrijk zullen niet de overhand over haar behouden".

Petrus had uitgeroepen: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!", waarop de Heer hem zalig gesproken heeft, hem noemende Simon, de natuurlijke naam van Petrus. Deze naam gebruikte de Heer steeds, als Hij hem aan zijn zwakheid wil herinneren. Denk aan de woorden: "Simon, Simon, de satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe". De Heer heeft bij de eerste ontmoeting de naam Simon veranderd in Petrus, zoals er staat in Joh. 1:43: "Jezus zag hem aan en zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Johannes, gij zult heten Céphas, wat vertaald wordt met Petrus". Petrus (= steen) is dus de erenaam door de Heer hem gegeven.

Nu volgen wij Matth. 16:17 op de voet. Wij weten, dat de grondtekst geen leestekens heeft. Laten we dus proberen één leesteken in de (vertaalde) tekst anders te plaatsen. In het kort dus: Gelukzalig zijt gij, Simon, daar mijn Vader u dit onthulde, maar ook Ik zeg u: Gij zijt Petrus. Dan een punt, en een nieuwe zin: En op deze Petra (= Rots) wil Ik bouwen mijn uitgeroepene. Het zou dan kunnen, dat de Heer met de woorden: "deze Petra" Zichzelf bedoelt.

"Deze" wijst dan op de Spreker, Christus zelf. Zo zou Petrus met deze wetenschap zich dan gelukkig weten tot de verwantschap van Hem en zijn discipelen, zoals de Heer hier zelf aangeeft. Gij de steen - Ik de Rots!

Gij zijt Petrus - de Steen (hetgeen mannelijk moet zijn). Deze Petra - de Rots (hetgeen vrouwelijk moet zijn). Eenzelfde beeldspraak, waarbij de Heer op Zichzelf wijst, vinden we in Joh. 2:19: "Breek deze tempel af en Ik zal hem na drie dagen opbouwen!".

Ook in Joh. 6:58, waar de Heer Zichzelf als brood aanwijst "Dit is het brood, dat uit de hemel nedergedaald is". Men leest in Petrus en Petra altijd één en dezelfde persoon en zegt dan: Op deze Petra (dat is de belijdenis van Petrus) bouwt de Heer zijn gemeente. Maar dat staat er niet. Anders had de Heer wel het woord "homologia" gebruikt. Hij gebruikt echter het woord "Petra" (Rots en dat moet Hijzelf zijn). Hij bouwt de gemeente op Zichzelf.

Indien de gemeente, waarover de Heer hier spreekt, wel op Petrus gebouwd was, dan hebben de poorten van het dodenrijk hem in macht overtroffen. Immers, Petrus is gestorven en wacht op de opstanding. Christus echter heeft geen verderving gezien. Op Hem is de gemeente veilig, op een Rots gebouwd. "Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand vragen", zegt Paulus in 1 Cor. 3:11.

"...een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag", profeteert Jes. 29:16. Als Petrus later deze tekst aanhaalt, voegt hij er nog aan toe: "U dan, die gelooft geldt dit kostbare, maar voor de ongelovige geldt: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen des aanstoots en een rots der ergernis". 1 Petr. 2:7.

Nu moeten we nog even stilstaan bij het woord: Gemeente, uitroepsel. Er is in de Schrift sprake van een Gemeente, die Jehova Jezus al nawandelde in de woestijn als Zijn vrouw achter de Sjechina aan. Zo zegt de Heer (Jer. 2:2): Ik gedenk de genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw bruidstijd, toen gij Mij gevolgd waart in de woestijn. Tot Mozes en Aäron zegt de Heer in het land Egypte: ... de gehele vergadering der gemeente Israël... (Ex. 12:6). Ook in de Psalmen lezen wij meermalen over de gemeente Israël (Ps. 22:23). In het Oude, als ook in het Nieuwe Testament wordt herhaaldelijk gesproken van die Joodse gemeente. Aan hen (Israël) is als vrouw van het Lam het Rijk beloofd, indien zij zich bekeren. In Matth. 8:12 noemt de Heer hen: De kinderen van het Koninkrijk.

Ook Paulus in zijn eerste bediening kent nog niets anders dan deze Joodse gemeente. Hij schrijft aan de Thessalonicenzen, die op de Olijfboom Israël waren ingeplant: "Want gij broeders, zijt navolgers geworden van de gemeente Gods in Christus Jezus, die in Judea zijn, omdat gij ook hetzelfde te verduren hebt gehad van uw eigen volksgenoten, als zij van de Joden, die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood hebben...".(1 Thess. 2:14-15).

Ook in Cor. 10:32 is sprake van de gemeente Gods, die Joods was. Het Koninkrijk bleef nabij tot einde Handelingen. Daarna week het terug, zoals bij Epaphroditus de dood nabij gekomen was, maar weer terug week. (Phil. 2:27).

In de tussentijd (na Israëls verwerping tot wederaanneming) is er een uitroepsel, zonder rassenonderscheid, een Gemeente, welke Zijn Lichaam is. Daarvan spreken alleen de gevangenisbrieven van Paulus. Van deze Gemeente nu maken een deel onzer kerken deel uit. Daarvan kan echter dan ook in Matth. 16:18 nog geen sprake zijn. Daar is sprake van de O.T. "kahal", waarvan Jeremia zegt:... zijn gemeente zal bestendig vóór Mij zijn... totdat Hij de plannen van zijn hart volvoerd en verwerkelijkt heeft; in het laatst der dagen zult gij dat inzien. (Jer. 23:20).

Bijgevolg kunnen dan ook de woorden: ...en de poorten van het dodenrijk zullen niet de overhand over haar behouden... niet op onze kerken van toepassing zijn. Maar als de Heer daar zegt: Op deze Petra (dus: Op Mijzelf) zal Ik mijn gemeente bouwen en de dood zal haar niet vasthouden, dan ziet Hij de vereniging van Hem en zijn tot nu toe ontrouwe vrouw Israël, over dood en graf heen, als voltrokken!

De Heer citeert hier immers Jes. 28:16 - de Rotssteen in Sion... en Jes. 28:18 ...uw verdrag met het dodenrijk zal geen stand houden! Hoor Jehova Jezus spreken in Hos. 13:14: "Zou Ik hen uit de macht van het dodenrijk bevrijden, van de dood loskopen? Dood, waar zijn uw pestziekten, dodenrijk, waar is uw verderf?". En dan de zegevierende toon in Jes. 25:8-9 "Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen en de Heer zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad van zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen, want de Heer heeft het gesproken!".

God zal hun leven verlossen uit de macht van het dodenrijk, zegt Psalm 49:16, want Hij heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk (Op. 1:18). Zie, zo zegt de Heer (Ez. 37:12) Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, 0 mijn volk, en u brengen naar het land Israëls. Dan zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning! zegt Paulus in 1 Cor. 15:54.

De kerk heeft zich eeuwenlang de voortzetting van Israël gewaand en gedacht dat het Nieuwe Testament alleen over de kerk gaat. Vandaar de (ten onrechte) ontstane gevolgtrekking, dat aan de kerk gedacht wordt bij het lezen van de woorden: De poorten van het dodenrijk zullen Mijn gemeente niet overweldigen. Immers, zo wordt geconcludeerd (wederom ten onrechte): Wat er ook gebeurt, de kerk zal nooit ten onder gaan, maar door alles heen hier op aarde stand houden.

Uit de voorgaande uiteenzetting is duidelijk gebleken, dat deze woorden van de Heer zijn O.T, kahal, zijn ecclesia, zijn uitroepsel uit Israël betreffen. Israël, dat ondanks alle uitstel en ontrouw van zijn kant, door de dood niet zal worden vastgehouden, maar zal opstaan om zijn taak in het toekomende Rijk te vervullen. Deze Gemeente is de bruid, de vrouw des Lams.

Het uitroepsel (uit) de kerk (een verborgenheid, welke Paulus ons in zijn gevangenisbrieven bekend gemaakt heeft) is NIET de bruid, maar de Bruidegom, leden van het Lichaam van Christus. Zij worden door Hemzelf bekwamelijk samengevoegd tijdens Israëls uitvallen uit de heilsgeschiedenis, doch met een bovenhemelse roeping.

Het is dus een tussentijd, een tussen-periode. Aan deze tussentijd is een verborgen begin, maar ook een verborgen einde, haar uitverkiezing is begrensd. Daarom zullen onze kerken zich toch eenmaal bewust moeten worden van hun eindigheid hier op aarde. Het burgercentrum (domicilie) van de gelovigen der kerk behoort tot de hemelen en tot de opperhemelse gewesten. De paulinisch boodschap is ten opzichte van haar uitwerking en toepassing slechts voor een bepaalde tijd op aarde bestemd. Deze tijdsbepaling is alleen bij God bekend, want ook de hemelen moeten gereinigd worden, de gevallen engelen en demonen gericht. De Gemeente, welke Zijn Lichaam is, verkondigt thans aan de overheden en machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods. (Ef. 3:9-10).

Een herboren Israël zal straks als Koninkrijksgemeente op aarde zijn taak vervullen, totdat Gods doel is bereikt, n.l.

EEN NIEUWE HEMEL EN EEN NIEUWE AARDE,
WAAR GERECHTIGHEID WOONT.

E.W.H.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden