Zijn er twee door E.W. Hiebendaal
Nu zegt ook Paulus: "let op de dingen die verschillen", en dat we het woord der Waarheid recht moeten snijden, om niet beschaamd uit te komen, 2 Tim. 2:15. Waar zou de Schrift nu de verschillen aangeven waaruit wij twee lichamen van Christus kunnen zien, die Kittel in de grondtekst heeft ontdekt? Dr. A.A. Krop schrijft in "Hervormd Nederland" enkele stukken over de tucht in de kerk. Dan vergelijkt hij onze hedendaagse kerken met de eerste gemeente in Handelingen, waar Ananias en Safira om een leugen dood neervielen. "Wij moeten ons weer gaan bezighouden met het werk des Geestes dat de leugen ontmaskert, want bij de tuchtoefening worden er krachten van het Koninkrijk Gods in het werk gesteld". Aldus Dr. Krop. Dit laatste is wel juist, maar, kunnen wij het bewerken dat deze krachten ook komen in onze kerken? Is het de schuld van ons ongeloof? Andere theologen zijn bezwaard omdat wij in onze kerken toch zo weinig zien van de Heilige Geest. Ook gebrek aan werfkracht is een verontrustend symptoom. En dat appél van de Pinkstergroepen of Pinkstergemeenten? Als geruststelling mogen we allen, en in het bijzonder de Pinkstergroepen, wel dankbaar zijn, dat zij niet zijn, wat zij menen te zijn: "de eerste gemeente". Bij elke leugen doodvallen? Dan vielen er heel wat! In de gemeente van Handelingen was er gemeenschap van goederen, dus: allen een auto of allen geen auto. Dan zou ook dit volle evangelie een volheid van wonderen te zien geven, zoals doden opwekken, zieken genezen, zelfs halsdoeken zouden op een afstand zieken kunnen genezen; dit beginsel strak doorvoerend, zou men dan zelf ook niet meer ziek mogen worden of dood mogen gaan. Al die tekenen waren toen bewijzen van het dicht nabij zijnde Koninkrijk, waar al deze dingen zullen worden doorgevoerd tot het bergen verzetten en in de diepte doen verdwijnen. De Heer Jezus heeft dit niet "zo maar eens" gezegd. Als het in de toekomende eeuw nodig zal zijn voor de zaak Gods zal het ook gebeuren. Zou de tucht die men heden in onze kerken zou willen invoeren moeten zijn zoals die in de eerste gemeente was, dan zou men mensen die in het geloof schipbreuk geleden hebben, kunnen overgeven aan satan tot verderf des vleses, opdat de geest zou behouden worden in de dag van de Here Jezus Christus, 1 Tim. 1:20, 1 Kor. 5:5. Wij hebben al deze dingen niet in onze kerken. Waarom niet? Omdat wij geen Joden zijn. De gemeente des Heren uit onze tussentijd, is een andere gemeente dan die op de Pinksterdag, (het Joodse wekenfeest) gesticht is. Wij staan tegenover elkaar als bruid tegenover haar bruidegom. De Pinkstergemeente was en zal straks weer zijn: "een lichaam" dat van Christus is. Want het is des Vaders welbehagen aan Israël het koninkrijk op te richten. De voorwaarde was: "Bekeert U", want het koninkrijk was in zijn Koning nabij. Doch zij wilden niet dat deze koning over hen zijn zou. Tot in de verste centra's (Rome) werd het volk voor de keus gesteld en daarna tijdelijk verworpen. De groepen die zich heden de Pinkstergemeenten noemen, bidden al meer dan vijftig jaar om vuur, zij menen: bij Pinksteren behoort ook het Pinkstervuur. Maar zij hebben nog nimmer vurige tongen op hun hoofden gekregen en zullen deze ook nooit krijgen, want het vuur behoort bij Israël. Wanneer het volk Israël zich straks zal bekeren tot God, in hun grootste nood, zal ook het Pinkstervuur zich herhalen, met het vervolg van de Pinksterrede van Petrus: "bloed en vuur en rookdamp. De zon zal verduisterd worden en de maan veranderen in bloed, eer dat de grote en vreselijke dag des Heren komt". Heel Openbaring is Joods en zal bij het boek Handelingen aansluiten alsof onze tussenbedeling er nooit was geweest.
Onze bedeling der genade verschilt dus in vele opzichten van de vroegere Joodse gemeenten. Wanneer rijke mensen zoals Ananias en Saffira in onze tijd bijna hun gehele vermogen aan de kerk zouden geven, zou in al onze kerkbladen dank gebracht worden dat de Heer de harten dezer gevers tot zulk een milde gift had geneigd. Maar in die Joodse gemeente vallen beiden dood neer.
De kerk heeft meerdere bevelen die voor Israël waren, op zichzelf trachten toe te passen, omdat men meende de voortzetting van Israël te zijn. Israël had afgedaan meende men. Maar nu dit volk weer springlevend tevoorschijn is gekomen, moest men op verschillende moeilijkheden voorbereid zijn. In grote zowel als in kleine dingen zullen wij beschaamd uitkomen omdat wij het woord der waarheid niet recht gesneden hebben. 2 Tim. 2:15. Wij herkennen hierin de grote dooreenwerper, de satan. De bedoeling dergenen die ons de belijdenis-geschriften gaven was niet, dit toenmalig inzicht der Schrift voor alle tijden vast te leggen, maar ze steeds uit te zuiveren bij het voortgaande licht dat lichtende is tot de volle dag. Dat is het eeuwig blijvende Woord van God. Het is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard. Het woord van God is niet gebonden en kan ook niet gebonden worden. God blijft aan Zichzelf gelijk, maar Zijn handelingen met de mens zijn niet altijd gelijk. "Ik, de HERE, wordt niet veranderd", zegt de Schrift, MAAR DE RECHTERHAND DES HEREN (zijn werkwijze) verandert wel. Zie Psalm 77:11: "Daarna zeide ik, dit krenkt mij, de rechterhand des Allerhoogste verandert". Dit krenkt de mens. En toch: "Het is Gods eer een zaak te verbergen, maar der koningen eer een zaak uit te vorsen". En dit heeft dan betrekking op de verborgen dingen, de diepten Gods. Maar hoeveel veranderingen Gods met de mens zijn zo maar voor ieder te constateren. B.v. het toevoegen der volken aan Israël door besnijdenis. Toen God het verbond der besnijdenis met Abram maakte, behoorden daar ook de in huis geboren knechten bij; zonder de kinderen waren er 318 volwassenen. Gen. 17:12 enz. Ook in Esther 8:17 lezen we dat velen uit de volken des Lands Joden werden. Ja, in het N.T. dreef men als Jood zending onder de volken, Matth. 23:15. In Handelingen wordt het verboden, zelfs aan Christusgelovigen uit de volken zich door besnijdenis bij Israël te voegen, 1 Kor. 7:17-24. In onze tijd is de wet buiten werking gesteld. De geestelijke doop en besnijdenis hebben wij in Christus, omdat wij met Hem leden zijn van hetzelfde lichaam. Kol. 2:11, 12. Straks, wanneer er weer Joods-christelijke gemeenten zullen zijn, zullen ook uit deze gemeenten geweerd worden, die zeggen dat zij Joden zijn en het niet zijn maar liegen, Openb. 2:9; 3:9. In het koninkrijk zullen besnijdenis van vlees en hart voor Jood en heiden zijn, althans groepen uit hen. Jes. 56:4-7.
Zijn er twee lichamen van Christus? Ja, de Gemeente Gods, het Joodse lichaam, de bruid des Heren, en het lichaam uit de volken, de bruidegom, wiens leden wij zijn. We lezen in vraag 24 van de Heidelberger Catechismus, dat de Zoon van God uit het ganse menselijk geslacht zich een gemeente vergadert van het begin der wereld tot aan het einde. En in Art. 27 van de Geloofsbelijdenis staat: "Deze kerk is geweest van het begin der wereld en zal er zijn tot het einde toe". Men verduidelijkt dit door te verklaren dat de kerk in het O.T. nog in nationale windselen was gehuld. Maar nu is dit omhulsel zelf springlevend geworden en zegt brutaal tegen ons: "Wat spreken jullie toch van een koninkrijk Gods waarin jullie zouden leven als 2000 jaar na het aanbreken daarvan AUSWITZ nog mogelijk is geweest?". Bleek hier niet uit dat satan nog de overste dezer wereld is en
de geweldhebber des doods?
De gemeente des Heren. Van de 66 keren dat Israël in het O.T. de gemeente des Heren genoemd wordt, willen we er hier enkele noemen: Israël tot Mozes in de woestijn: "Waarom verheft gij u boven de gemeente des HEREN?". Num. 16:3 "Waarom hebt gij de gemeente des HEREN in de woestijn gebracht?". Salomo bij de tempelinwijdig: "Nu dan, ten aanschouwe van geheel Israël, de gemeente des HEREN", enz. 1 Kron. 28:8. "Zijn zonen zullen zijn als weleer, zijn gemeente zal voor Mijn aangezicht bloeien". Jer. 30:20. Bij deze uitspraak sluit de Heer Jezus zich aan wanneer Hij zegt dat de poorten der hel haar niet zal overweldigen. Mijn gemeente zegt Hij, die Hij zal bouwen. Matth. 16:18. Dus ook in de evangeliën bestond de gemeente alleen nog uit Joden. Zie ook Matth. 18:17. Beter gezegd: de éérste gemeente was Joods en dat blijft in geheel het boek Handelingen, met dit verschil: dat de gemeente in het O.T. alleen in God geloofde, maar de gemeente in het N.T. na de lang beloofde uitstorting des Heilige Geestes, óók in hun komende Messias geloofde. Nu kon de Heer Zijn gemeente gaan bouwen, een louter Joodse gemeente, Zijn bruid, die nu in Hem geloofde, maar nog moest worden toebereid. Doch de Heer hielp mede met wonderen en tekenen. Toen Paulus en Barnabas al werkten in Antiochië, was er tot niemand nog het woord gericht dan tot Joden alleen. Hand. 11:19. Van deze Joodse gemeente zegt Paulus dat hij haar als een reine maagd aan een man heeft verloofd, om haar rein aan Christus voor te stellen. En wel zo rein moest deze prille maagd blijven, dat er gedurende haar toebereiding aan geen bekeerde uit de volken werd toegestaan zich door besnijdenis bij hen te voegen. Paulus schreef: "Is iemand in de voorhuid geroepen, die late zich niet besnijden. Een iegelijk blijve in de roeping waarin hij geroepen is. Alzo verordineer ik in alle gemeenten. 1 Kor. 7:17-24. Dit was nog nooit geweest in Israëls geschiedenis, dus stuitte het op verzet bij de gelovig geworden priesters, waardoor de grote vergadering te Jeruzalem bijéén geroepen wordt. Het resultaat der gemeentevergadering was, dat er dubbele gemeenten ontstonden, een aparte heidengemeente die zich alleen moest onthouden van vier noodzakelijke dingen en een aparte Joodse gemeente, die zich bleef houden aan de wet van Mozes. Alleen - de Joodse gemeente blijft in Handelingen én in de brieven gedurende die tijd geschreven, "de Gemeente Gods" heten, zoals in het O.T. Gedurende de ongeveer dertig jaren van Handelingen bleef de tussenmuur des afscheidsels staan tussen gelovigen uit Joden en heidenen. Men kan nu ook gaan onderscheiden, waar tot "de gemeente Gods" gesproken wordt en waar in de brieven aan de heiden-gemeente OVER "de gemeente Gods" gesproken wordt. Hand. 20:28; 1 Thess. 2:14. Deze zo streng afgescheiden Joodse gemeente was, zoals gezegd, nog in haar kindsheid. Paulus kon tot hen nog niet spreken als tot geestelijken maar als tot vleselijken, als tot kleine kinderen. Hij voedde ze op met melk, want vaste spijze konden ze nog niet verdragen. In Korinthe was een grote Joodse gemeente die het aan geen gave ontbrak; Paulus had hen door het evangelie verwekt en noemt zich hun vader; maar wat had hij een moeite met hun onwilligheid. 2 Kor. 6:11-18. Maar straks na onze tussenbedeling, zal de geschiedenis zich herhalen. In het Koninkrijk zal deze jonge bruid zich ontwikkelen tot volwassenheid en dan: de bruiloft des Lams is gekomen, want de vrouw heeft zichzelve bereid, Openb. 19:7. Dan heeft de Heer haar weer geroepen als een diep bedroefde vrouw uit de jeugdtijd, en tot haar gezegd: "Hoe lang zult gij u onttrekken, gij afkerige dochter? En het zal ten dien dage geschieden, luidt het woord des HEREN dat gij Mij zult noemen: Mijn man". Dan zal de Heer iets nieuws scheppen op de aarde, als de vrouw de man zal omvangen. Want uw Maker is uw Man, HERE der heerscharen is Zijn naam, God der ganse aarde zal Hij genoemd worden. Na een lange en smartelijke wachtenstijd is het toch de Heer die hun afkerigheid zal genezen. Hij zal hen vrijwillig liefhebben wanneer Zijn toorn zich van hen heeft afgewend. In het verleden is de vloek der verharding wel driemaal over Israël uitgesproken in Jeruzalem, Matth. 13:14, 15; daarna in Korinthe en Antiochië, Hand. 13:50 en daarna voor het laatst in Rome. Hand. 28:26. Met zachtheid en hardheid ging het niet, "hoe dikwijls heb Ik u bijéén willen vergaderen, maar gij hebt niet gewild". En toch gebeurde alles naar wat Gods hand en Gods raad tevoren had bepaald dat geschieden zou. Hand. 4:29. Gods raad is onnaspeurlijk. Volgens de profeten moeten zij zichzelf eerst bekeren: "Over de stammen Israëls maak Ik bekend wat vast besloten is. Ik, Ik zal Israël verscheuren en heengaan. Ik zal wegnemen zonder dat iemand redden kan. Ik zal heengaan, Ik wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en MIJN aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar Mij uitzien. Komt, laat ons wederkeren tot de Heer! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen en zal ons verbinden, Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derde dage zal Hij ons oprichten en wij zullen leven voor Zijn aangezicht. Hos. 6. Misschien hebben deze woorden wel betrekking op wat Stefanus zei: "Zie, ik zie de Hemelen geopend en de Zoon des mensen STAANDE ter rechterhand Gods". De Zoon des mensen stond als het ware klaar om weder te keren zo gauw als zijn Bruid zou roepen. Kol. 3:1 zegt ons later: "Waar Christus is zittende ter rechterhand Gods". Zij riep niet en de grote omweg kwam. Maar straks zal Hij weer staande gezien worden op de berg Sion, met hen die het Lam dan zullen volgen, waar het ook heen gaat. Openb. 14. Er zijn heden duizenden christenen die vást geloven dat de wederkomst des Heren voor hen is, die de Heer dagelijks verwachten tot opname in de lucht, waardoor men de aanstaande verdrukking hoopt te ontgaan. Maar in 1 Thess. 4:16 is sprake van de bazuin, zoals in 1 Kor. 15:52. Beide brieven zijn tijdens de Handelingen geschreven, het is de hope Israëls, de toen spoedige verwachting van de parousia. Wat weten wij, christenen uit de volken nu af van een bazuin, de ramshoorn? Wij hebben een andere hoop, die in de brieven die rechtstreeks tot ons zijn gericht, zijn te vinden, n.l. in de gevangenisbrieven. We kunnen in de Kor. brief nog een verschil van gemeenten opmerken. Alle gaven daar gegeven vergelijkt Paulus met de leden van een lichaam. Maar het verschil is dat hij onder de leden van het lichaam ook het hoofd verdeelt onder de leden: "Indien het oor zeide: omdat ik geen oog ben, zo ben ik niet van het lichaam, is het daarom niet van het lichaam? Ware het gehele lichaam oog, waar zou het gehoor zijn? Ware het geheel oor, waar zou de reuk zijn? Maar nu heeft God de leden gesteld, elk van dezelve aan het lichaam, gelijk Hij gewild heeft". Hier vormen dus de leden ook het hoofd. In het lichaam van Ef. en Kol. is Christus het Hoofd. Zo kon dan ook het eerste lichaam des Heren tijdelijk uiteen vallen en van Christus worden gescheiden, het is een éénheid als van man en vrouw, die wel buiten elkaar kunnen leven. Israël is reeds lange tijd "Lo-Ammi". Het lichaam waarvan Christus het Hoofd is, dat is een onafscheidbare eenheid. Geen hoofd kan leven zonder lichaam en geen lichaam zonder hoofd, het is een organisch geheel. Nu zien we ook dat Paulus in Ef. 5 niet spreekt over één lichaam, maar over twee lichamen, over twee groepen. Wanneer men zich in deze moeilijke tijd kan verplaatsen zal men ook begrijpen dat beide lichamen nog enige tijd naast elkander hebben bestaan. Nu zegt Ef. 5:26-28: "Opdat Hij haar heilige, haar reinigende in het bad des waters (met zijn spreuk) en zo Zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet". Dit: "bad des waters" (met z'n spreuk Gr.) herinnert ons aan de eerste Joodse gemeente, die nog geheiligd en tot Volmaking gebracht moest worden. Terwijl Christus (Hoofd en Lichaam) volmaakt is. Hier is de man (aneer) dat is een volwassen persoon van het mannelijk geslacht. Ef. 4:13. Van de leden wordt verlangd dat zij zich zonder iets zichtbaars of tastbaars aan dit Hoofd vasthouden, opdat ook zij, met Hem samengebonden, zijn goddelijke wasdom ontvangen. Kol. 2:16-19. Waar dit lichaam is en zijn zal, zijn ook de leden. En deze zijn in hoofdzaak samengevoegd uit niet-Joden, na Israëls terzijdezetting. Ook het getrouwe overblijfsel uit Israël, die mede navolgers van Paulus waren, zijn medegezet in dit nieuw geschapen lichaam. Nieuw, is de vertaling van "kainos", is nieuw van aard, iets dat verschilt van het vroegere. In de geheel nieuwe betekenis van dit woord aan te tonen, ziet men dit woord in:
Wanneer men zich de scheiding tussen de gelovigen uit de Joden en de gelovigen uit de volken gedurende de dertig jaren van Handelingen voor ogen houdt, gaat men pas goed begrijpen waarom Paulus bij de schepping van dit nieuwe lichaam voortdurend herhaalt: en NU: mede-levend gemaakt; mede-opgewekt; mede-gezet; mede-burgers; mede-opgebouwd; mede-erfgenamen; mede-deelgenoten. Welk een blijde boodschap moet hem doorstroomd hebben, hem, de Israëliet! Toen aan het einde van Handelingen bleek dat het Koninkrijk niet kon komen omdat het instrument daartoe niet gewillig was, zullen alle gelovigen, ja zelfs de engelen in spanning zijn geweest; wat nu? En de eerste opstanding dan? Doch door een nieuwe openbaring maakt God aan Paulus enige jaren later dit bekend.
En ook de voorhoop Ef. 1:12 wordt bekend gemaakt. De wet buiten werking gesteld. Het koninkrijk op aarde wordt tijdelijk niet meer aangekondigd. De tempel wordt verwoest en Israël verstrooid. Het Evangelie des Vredes wordt nu bekend gemaakt zonder onderscheid van ras. Paulus is rentmeester der genade Gods voor de volken. Ef. 3:1-6. Petrus was rentmeester van de eerste Joodse gemeente. Matth. 16:19. Tot hen sprak Petrus: "Gij zijt zonen der profeten en des verbonds; in uw zaad zullen gezegend worden alle familiën der aarde". Hand. 3:25. Wij kunnen de grootheid van Gods plan die de aarde en de hemelen omspannen zal, hier nooit bevatten, want ook de gevallen engelen worden weer op hun plaats gebracht. 1 Kor. 6:3. Nu echter zwijgt God nog. Paulus heeft het Woord Gods mogen voleinden, volledig mogen maken voor onze bedeling der verborgenheid. En wat het meest verwondert, dit grote geheim schijnt individueel te zijn. Kol 1:24-28. Of bedoelt hij dat dit de vaste spijs is voor de volwassenen? Hij sluit immers bij dit nieuwe lichaam allen in die geloven. Ef. 1:19. Het nieuwe lichaam is dus de vervulling Desgenen die alles in allen vervult. In Hem zijn zij volmaakt, Hij heeft hen verzegeld met de Heilige Geest der belofte, en dit goede pand moeten wij bewaren door de Heilige Geest, Die in ons woont, 2 Tim. 1:14. De oude mens, door de ziel beheerst, moet voor dood gehouden worden, er is toch niets aan te verbeteren of op te knappen. De nieuwe mens, door de Geest beheerst, moet de overhand krijgen. Zo kan de kracht uit de hoge in ons werken en ons in staat stellen de goede werken te doen, die God bereid heeft. Alzo een mens Gods tot alle goedwerk volkomen toegerust. Dit is de gemeente, Zijn lichaam, door Christus zelf in onze tussentijd bekwamelijk samengevoegd uit alle gelovigen zonder onderscheid van ras. Aan deze geeft God evangelisten, herders en leraars voor het werk der bediening, voor de opbouw van het lichaam van Christus. Ef. 4:12. De apostelen en profeten waren alleen het fundament dat toen gelegd werd. Ef. 2:20. Een vergelijking met 1 Kor. 12:28 doet ook het verschil in lichaam zien. Vroeger, in het eerste lichaam, hadden de volken deel aan de vettigheid van de Olijfboom (Israël). Maar de olijfboom is omgehouwen, Matth. 3:10. Israël is toen gerangschikt onder de volken, vandaar de herordening der heiligen toen God het nieuwe lichaam schiep, (katartismon) opnieuw toebereiden. Ef. 4:12. Zijn wederinenting of uitbreiding profeteert Hosea 14:7.
E.W.H.
|