Het Nieuwe Verbond door E.W. Hiebendaal
En welke perspectieven openen zich dan zowel horizontaal als verticaal. Wat is b.v. het woord "eeuwig" van zijn eindeloosheid ontlast, nu wij zien en weten dat dit woord in al zijn vormen betrekking heeft op mensen of dingen "behorende bij de eeuw". Wij willen in dit verband gaarne even de aandacht vestigen op de hoedanigheid van het nieuwe verbond, dat ook een eeuwig, een "aionisch" verbond is, een verbond dus behorende bij de eeuw. Hieronder geven wij eerst nog de toekomende eeuwen. Ef. 2:7, die volgen op onze tegenwoordige boze aioon. Gal. 1:4. De eerste nog toekomende eeuw:
De tweede toekomende eeuw:
Zo is b.v. het oude verbond géén aionische verbond, maar het nieuwe verbond wel. Toen Jehova op de Sinai met Israël het oude verbond sloot, heeft Israël zich daaraan niet gehouden en kwam daardoor onder vloek. Gal. 3:10. Christus heeft hen als hun Borg van de vloek verlost, en is toen van het aionisch verbond de Middelaar geworden. Bij het laatste Pascha heeft Hij het aldus ingesteld: "Deze beker is (stelt voor) het nieuwe verbond in Mijn bloed".
Dat bloed werd gestort op Golgotha. En nu Christus de dood had ondergaan, om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, konden de geroepenen (Israël) de belofte der aionische erfenis ontvangen. De verbonden zijn dan ook voor Israël en niet voor de Kerk. Paulus zegt: "Mijn verwanten naar het vlees, die Israëlieten zijn, van wie het zoonschap is, en de heerlijkheid en de verbonden, en de wetgeving en de godsdienst en de beloften". Rom. 9:4. Hij noemt zich hier dan ook een dienstknecht van het nieuwe verbond. 2 Kor. 3:6.
Wat houdt dat nieuwe verbond nu in? Bijna hetzelfde als het oude verbond, met dit verschil dat het Israël door wedergeboorte mogelijk zal zijn Gods geboden en inzettingen wél te onderhouden. De van God ingestelde godsdienst welke een zuivere levenswandel is, maakt dit dan in hun land en tempel mogelijk. Gijlieden moet wedergeboren worden, zei de Heer tot Nicodemus. Zonder wedergeboorte kan niemand van Israël het Rijk Gods binnengaan, verduidelijkte de Heer ten overvloede. Joh. 3:5. Israël als volk zal tot een wedergeboren volk veranderd moeten worden, anders kan het Koninkrijk niet komen op aarde. De voorwaarde daartoe ligt bij Israël. Van de andere volken die overblijven uit de oordelen van de eindtijd dezer aioon, ligt het anders, wat we straks zullen aantonen. In het nieuwe verbond verzekerde God hen, dat Hij hen zo zij het slechts begeren, een nieuw hart zal geven, waardoor zij (Israël) in staat zullen zijn Gods wetten te volbrengen. "Dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen: Ik zal mijn wet in hun verstand geven en in hun harten zal ik die inschrijven. En zij zullen niet leren een iegelijk zijn naaste of zijn broeder, zeggende: Ken de Here, want zij zullen Mij allen kennen van de kleinste tot de grootste". Hebr. 8.
Dan zal Israël geheel uit rechtvaardigen bestaan. Dan is het een priesterlijk Koninkrijk. Van deze profetiën kan men onmogelijk beweren dat zij betrekking hebben op de terugkeer uit de babylonische ballingschap. En deze inzettingen en verordeningen Gods zullen zij houden, zolang onze natuurorde bestaat, zolang de zon des daags haar licht geeft, en de maan en de sterren des nachts. Zoals de Heer Jezus zeide: "voorwaar zeg Ik u, totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet een jota noch tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied". Hebr. 9:10 zegt dat de bepalingen der wet zijn opgelegd tot op de tijd der herstelling. De tijd der herstelling is het Koninkrijk. Zolang men de brief aan de Hebreeën blijft lezen als aan de gelovigen uit de heidenen geadresseerd, in een christelijke vertaling, die abusievelijk in de verleden tijd is geschreven, ontgaat ons het bijzondere onderwijs daarin, die bedoelt aan de christen-Joden het verschil te doen zien tussen het oude en het nieuwe verbond. Het oude verbond dat de verdwijning nabij was, dus bewegelijk, maar het nieuwe verbond, dat zal onbewegelijk zijn. "Als de bediening des doods heerlijkheid is geweest, zodat Mozes aangezicht blonk, terwijl deze toch te niet gedaan wordt, hoeveel te meer zal de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn, wanneer zij het onwankelbare Koninkrijk zouden ontvangen. Nog een zeer weinig tijds en Hij die komt zal komen en niet vertoeven". Hab. 2:3; Hebr. 10:37. Nog even de majesteitelijke aanhef van deze brief. "In vele tijden en op vele wijze van ouds de vaderen in de profeten sprekende, spreekt God in het laatst van deze dagen tot ons in de Zoon, die Hij inzet tot erfgenaam van alles, door welke Hij ook de aionen maakt. Welke, daar Hij is de uitstraling Zijner heerlijkheid en het afdruksel Zijner zelfstandigheid ook het al draagt door het woord Zijner kracht". Men kan dus zonder aarzelen besluiten, dat het Nieuw Testament bijna steeds over het nieuwe verbond met het huis Israëls spreekt, dat zijn volle uitwerking zal krijgen gedurende de toekomende aioon op aarde, daar zal God het voleindigen of afsluiten, zegt Hebr. 8:8. We zien dat er een grote moeilijkheid is om de traditionele overlevering vol te houden, als zou het nieuwe verbond de "Kerk" en niet Israël betreffen. Of men moet zoals velen het nog doen, overal "Kerk" lezen als er Israël staat. Maar ieder, of men beroemd is of eenvoudig de Schrift zonder vooropgezette mening wil lezen, kan dit niet aanvaarden, want zo ontneemt men aan de natie Israël de uitdrukkelijke, onveranderlijke aionische beloften. Want de Heer zal wederkeren zegt de Schrift, om Zich over u Israël te verblijden ten goede, gelijk als Hij zich over uw vaderen verblijd heeft; wanneer gij de stem des HEREN uws Gods zult gehoorzaam zijn, houdende Zijn geboden en Zijn inzettingen, die in het wetboek geschreven staan, wanneer gij u zult bekeren tot de HERE uw God. Daarom ook hielden Paulus en de twaalven en alle Joden die in Christus geloofden zich zo getrouw aan alle gebruiken der wet gedurende de Handelingentijd, toen de terugkeer van Christus nog spoedig verwacht werd. Paulus liet zich gedurende die tijd tot twee maal toe het hoofd kaal scheren. Hand. 18:18 en 21:24, omdat hij een gelofte gedaan had, waarbij ook offers werden gebracht en waarvan men alles wat daarbij behoort kan lezen in Num. 6. Zulke geloften, waarbij ook dagen van afzondering in de tempel behoorden, deed men ook wanneer men in het geloof verflauwde, zoals de grondtekst zegt van Jac. 5:15. Zulke geloften behoorden bij de Joodse leefwijze:
Moeten wij aan Gods beloften gaan twijfelen als wij ons herinneren dat God Zijn volk toch niet heeft uitgeholpen toen miljoenen in de gaskamers verstikten? Zij hebben toch wel tot Hem geroepen in die dagen van benauwdheid? En de christen? Gods Woord is niet waar, zeiden de gelovigen van toen, want Hij belooft in Jes.: "uw brood en water is gewis" en ook de gelovigen stierven toen van honger. Maar dat is juist het grootste bewijs, dat nu de natie Israël nog niet Gods volk is. Dat wij nog leven in de bedeling der verborgenheid waarin God de wereld op ander wijze regeert, waarin geen vervulling van profetie plaats vindt en waar God zwijgt en niet ingrijpt tegenover de ongerechtigheid en zonden der wereld. Het is daarom juist ook een tijd van de meest overvloedige genade, want we leven in een wereld waarin God meer oorzaken zou vinden om te straffen dan om te belonen, maar Hij laat de volken wandelen in hun wegen. En wat de Zijnen betreft; Hij is ook heden machtig meer dan overvloedig te doen boven alles wat wij bidden of beseffen kunnen naar de kracht die in ons werkt. Ef. 3:20. Wij moeten nu leren zien dat de tijd der Handelingen een overgangstijd had kunnen zijn naar de wederkomst des Heren en het nabijzijnde Koninkrijk. Door de onboetvaardigheid van de toen levende generatie van Israël werd het volk tijdelijk verworpen en begon de lange tussentijd, die tijd van oponthoud voor het herstel der aarde. Die bedeling der verborgenheid die God aan Paulus openbaarde, was er niet zo maar, plotseling, maar de bedelingen schoven zo gezegd als dakpannen over elkaar. In zulk een moeilijke overgang leven we waarschijnlijk ook. Maar in de gevangenisbrieven die over deze (van God uit gezien) korte tussentijd handelen, is er geen sprake meer van een a.s. rijk op aarde, maar van een andere plaats, en van een nieuwe hoop, en een nieuwe grondwet. Het nieuwe verbond is onderbroken. De middelmuur waardoor Israël apart stond tot hiertoe van de heidengelovige (de wet der geboden in inzettingen bestaande) werd teniet gedaan. Ef. 2:15. En zodoende ontstond iets nieuws, een nieuw geschapen lichaam, Jood en heiden tezamen één in Christus. Nieuw is de vertaling van "Kainos", dat is nieuw van aard, iets dat verschilt van het vroegere. In het Theologisch Woordenboek van het Nieuwe Testament uitgegeven door G. Kittel vindt men dit verschil ontwikkeld, Deel 3, blz. 153. In verband met Rom. 12 en 1 Kor. 12 zegt hij dat deze plaatsen handelen over een gemeente die Christus toebehoort, niet: Christus is een lichaam, wiens leden we zijn, doch: We zijn een lichaam, dat van Christus is. Hij voegt er bij, dat Paulus in Efeze een nieuw gebruik maakt van het woord lichaam. Bij de behandeling van het woord "nomes" (wet) zegt de auteur op bladzijde 1061, deel 4 dat, al bleven de maatgevende kringen van het oerchristendom gehoorzaam aan de wet, ze toch niet beweerden door de werken der wet te worden gerechtvaardigd voor God. Neen, dat kan nooit, niet in het oude en niet in het nieuwe verbond, want het einde der wet is Christus tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft. "Einde" is de vertaling van "telos", dat niet zozeer het einde aanduidt voor wat betreft het begrip tijd, maar wel het bereiken van het doel. Christus heeft de wet vervuld tot gerechtigheid voor een iegelijk die gelooft en Zijn offer stelt de gelovige Israëliet in staat de wet te vervullen. Dit doet echter de vormen niet weg, die zullen voor Israël ook gedurende het Koninkrijk heenwijzen naar de werkelijkheid, naar het offer van Christus. Zo alleen kan men de uitspraken in Oud- en Nieuw Testament verstaan, waar de HERE zegt dat de vormen der wet tot in de kleinste geboden voor Israël blijven gelden, zolang onze natuurorde van hemel en aarde er zijn. Uitgenomen onze tussenbedeling waar de wet buiten werking is gesteld, spreekt Openbaring van een nieuwe hemel en aarde. Daar is geen stoffelijke tempel meer, daar heeft Christus het recht op aarde hersteld.
E.W.H.
|