Voorbede voor Israël door E.W. Hiebendaal Als wij samenkomen om te bidden voor Israël, dringt de gedachte zich wel eens aan ons op: "Als alles wat wij uit de Bijbel menen te weten, nog eerst over Israël moet komen, wat helpt dan ons bidden? En verder, werkt dit gebed iets uit, houden wij door ons gebed enig leed tegen dat volgens de profetie nog over Israël zal komen? Of ook, verbeelden wij ons, dat wij de weg van Israël naar hun heil korter kunnen maken door gebed. Of, zou God hen die verlossing niet kunnen schenken zonder ons gebed? Het ontzettende leed der grote verdrukking (een tijd als nooit is geweest), dat het volk nog zal moeten doormaken, kan ons om hen zo benauwen, dat we niet anders kunnen doen dan bidden, en hopen dat het ook nog anders zal kunnen, ook nog anders, een kortere weg bijvoorbeeld. Lezen we niet vaak in Israëls geschiedenis dat de Here berouw had over de woorden die Hij over hen gesproken had ten kwade? En zei de Here Jezus niet dat om der uitverkoren wil die dagen verkort zullen worden? Maar, zo twijfelen wij soms weer, heeft God daar ons gebed bij nodig? Verandert er dan werkelijk iets door bidden? Of mogelijk: wacht God soms op deze voorbede? Wij krijgen op al deze vragen geen hoorbaar antwoord, omdat wij het zeer vaste Woord van God hebben, dat zegt: "Zoek in het Woord des Heren, en lees". En dan gaan we lezen de geschiedenissen der voorbidders. Eerst Abraham de grote voorbidder voor Sodom en Gomorra; aan hem beloofde God een zaad zo talrijk als het zand der zee en als de sterren des hemels. Maar 25 jaar moet hij wachten op zijn eerste zoon. En eerst wanneer hij al biddende om de vervulling van Gods eigen beloften zover komt dat hij zegt: "Laat mijn knecht Eliëzer dan maar erfgenaam zijn", dan is het wonderkind er een jaar later, als Sara al 90 jaar is. Nu wordt Izaäk de drager der belofte van dat ontelbare volk. Maar Izaäk, de stille bidder 's avonds in het veld, moet wachten tot zijn 40ste jaar eer God hem Rebekka geeft. Een huwelijk zo wonderlijk door God Zelf tot stand gebracht, zal nu wel een vruchtbaar huwelijk zijn, waarom moest Izaäk anders zolang wachten? Maar neen, 20 jaar blijft dat huwelijk zelfs kinderloos! En Izaäk maar bidden, waar bleef nu God met zijn eigen beloften? Op het laatst gaat hij net zo wanhopig bidden als zijn vader, en Rebekka moest mee bidden want wij lezen daar: En Izaäk bad dan Here zeer in tegenwoordigheid van zijn huisvrouw, want zij was onvruchtbaar. En de Here liet Zich van Hem verbidden, zodat Rebekka zijn huisvrouw zwanger werd. Toch wonderlijk hoe de Here de Zijnen als het ware prest, om hen al biddende medewerkers te maken van Zijn eigen beloften. Door Elia laat God het volk aanzeggen dat er na drie jaar droogte en hongersnood weer regen zal komen. Als de tijd is verstreken, moet Elia er toch tot driemaal toe bidden eer het wolkje als eens manshand aan de horizon verschijnt. De ballingschap van het huis Juda zou volgens Jeremia 70 jaren duren, dan zouden zij wederkeren. Toch vervult God deze belofte niet eerder, voor Daniël en de zijnen er om gaan bidden. En als de Here in Ez. 36 zweert, dat Hij Zijn volk alles, alles vergeven zal, niet om hunnent wil, maar omdat Hij het hun vaderen heeft beloofd, besluit Hij toch met de woorden: "Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israëls verzocht worden, dat Ik het hen doe". Zij moeten toch om de inlossing van Gods beloften gaan bidden. "Wanneer gij niet vertrouwt, dan wordt gij niet gebouwd". Aan deze voorbeelden ziet men, dat, wanneer de tijd daar is dat God zijn belofte gaat vervullen, Hij de mens inschakelt als medearbeiders. De biddende opgeheven handen van Mozes bewaarden het volk voor ondergang in de strijd tegen Amelek. De biddende opgeheven handen van David hielden de verderfengel tegen. De biddende opgeheven handen van Daniël brachten het volk uit de ballingschap. De biddende opgeheven handen van Elia maakten een einde aan de hongersnood. Daarom zegt Paulus dat mannen zullen bidden aan alle plaatsen, opheffende hun heilige handen. Onze Heer Zelf zag de hulpverlening Gods in de eindtijd niet anders dan door bidden. "Bid dat uw vlucht niet geschiede op de sabbat. Bid dat uw vlucht niet geschiede in de winter". Hoe kunnen en durven sommigen toch te zeggen dat alle opbouwwerk in Israël vergeefs is! Hebben we dan de profetie van Ez. 37 niet? En zal de algehele verzameling van het bekeerde Israël niet pas plaats vinden gedurende de Christus regering? Jes. 11:11-16. Dan is immers het land pas ruim genoeg om allen op te nemen? Namelijk van de Middellandse Zee tot de Oostzee en Van de Nijl tot de Eufraat. Trouwens, profetie is steeds voorwaardelijk, zowel van zegen als van straf, en de sterkste waarschuwingen Gods zijn nog bewogen door Zijn liefde en behoud. Denk aan Israël in de woestijn, toen het door zijn zonden geheel wilde verderven, hoe Mozes pleit voor hen: "Delg mij uit uw boek" en God spaarde om zijnentwil. De profeet Amos ziet in visioenen Jacobs grote benauwdheid en bid: "Here, Here, vergeef toch! Hoe kan Jacob staande blijven dewijl het zo gering is?". En de Heer had medelijden, Hij zeide: "Het zal niet geschieden". Toen liet de Heer hem het volgende zien: Hij riep een vuurregen die de grote oceaan uitdroogde, en ook het erfdeel des Heren dreigde te verteren. Toen zeide hij: Ach Here, Here, laat toch af, hoe kan Jacob staande blijven dewijl het zo gering is? En de Here had medelijden. Hij zeide: Ook dit zal niet geschieden. Amos 7:3-6. In de schaduwdienst symboliseerde de wierook op het reukofferaltaar het gebed. Nu zien we in Num. 16:40-50 een treffende illustratie van de macht van het gebed. Heel Israël staat op tegen Mozes en Aäron. Toen zeide de Here tot hen: "Trek u terug uit deze vergadering, opdat ik hen in één ogenblik vertere". Maar Mozes wierp zich neder op zijn aangezicht, en stuurde met grote haast Aäron met vuur en reukwerk van het altaar tussen het volk, want de doden vielen al. En waar Aäron liep in haast met de rokende wierook (het gebed) was de scheidingslijn tussen doden en levenden, en hield de plaag op. Zo zal er straks ook een dag komen, de dag van de toorn des Lams, over de wereld der goddelozen. Maar er zullen ook 24 oudsten zijn die schalen zullen dragen vol reukwerk, welke zijn de gebeden der heiligen. Moge ook onze gebeden gesteld worden als reukwerk voor Gods aangezicht, Ps. 141, om straks mede te liggen op die volle schalen. Want vóór de gerichten op de aarde losbarsten, is er een half uur stilte. En in dat stille halfuur legt een engel veel reukwerk, de gebeden aller heiligen, neer voor God. De rook des reukwerks, de gebeden der heiligen, ging op van de hand des engels voor God. Zouden wij dan twijfelen of God wel waarde hecht aan voorbede? Er staat juist ergens dat Hij Zich ontzette omdat er geen voorbidder was. Hij rekent dus op ons, en wacht om Zich te kunnen ontfermen. Al menigmaal wendde Hij Zijn toorn af, en barmhartig zijnde verzoende Hij de ongerechtigheid en verdierf niet. Hij gedacht dat zij vlees waren, een ademtocht die vervliegt en niet wederkeert. De pleitende voorbede van Juda voor zijn broertje Benjamin heeft Jozefs hart zo vertederd, dat hij zich niet meer bedwingen kon. Iets dergelijks lezen wij in Hosea van Gods liefde voor Israël: "Hoe zou Ik u prijsgeven Efraïm, u overleveren Israël. Mijn hart keert zich om in Mij, ten volle wordt Mijn erbarmen opgewekt. Ik zal Mijn brandende toorn niet ten uitvoer brengen, want Ik ben God en geen mens". Laat ons toch blijven bidden voor Israël dat Gods plan met dit volk spoedig voortgang moge hebben. Want of er voor de wereld tijden der verademing komen, hangt af van Israël, of de tijden der wederoprichting aller dingen kunnen aanbreken, hangt af van Israël. Of de Messias kan komen tot oprichting van Zijn Koninkrijk, hangt af van Israël, van hun berouw en bekering. Dit bedenkende, gevoelen we ons als mens totaal onmachtig, de Jood zo goed als de niet Jood, en zuchten we telkens: "God moet het doen, wij kunnen alleen maar bidden". Ook hoort men wel dat Joden zo trots zijn en totaal geen zondebesef hebben. Zijn wij anders? Ik was een vroom broekje totdat Gods Geest mij mijzelf deed zien in mijn zonden en verlorenheid. Toen smeekte ik om genade, en stond op als een nieuw mens! Zo is God nu al bezig te blazen in de dorre doodsbeenderen van Israël, en Zijn belofte is: "Het ganse huis Israël". Ez. 37:11. Gods Woord leert ons tevens dat als de vervulling Zijner belofte nadert, Hij mensen dringt tot gebed, omdat God mede door ons Zijn doel wil bereiken, om ons mede-deelgenoten te maken aan Zijn overwinning. Gij die de Here indachtig maakt, gunt u geen rust. En laat Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem grondvest, en het stelt tot een lof op aarde. En moge Gods barmhartigheid dan triomferen over het oordeel.
E.W.H.
|