Moeten wij Israël door E.W. Hiebendaal
Onze generatie heeft het vraagstuk van kerk en Israël voorgezet gekregen, doordat de gedachte van het komende Koninkrijk Gods centraal is geworden, zoals in Luthers tijd de rechtvaardiging door het geloof centraal was. Eén van de ambtsdragers van onze kerk heeft in een geschrift "De taak der kerk voor Israël" deze taak aldus weergegeven:
Iets verder zegt dezelfde schrijver:
Laten wij tegenover deze uiting de volgende vraag stellen:
Alsof een Jood ooit naijverig en jaloers op onze 2000-jarige gespletenheid zou kunnen worden! Veronderstel de mogelijkheid, dat de Christenheid van heden af in eenheid zou beginnen, welk een lange tijd zou het dan moeten duren, eer dat Israël aan de beurt zou komen om behouden te worden. Want immers, zó wordt tot op heden Rom. 11:25 verklaard:
De volheid der heidenen. Het woordje -alzo- laat men dan slaan op hetgeen vooraf ging, namelijk op de volheid der heidenen. Ons inziens slaat dit echter duidelijk op wat volgt:
Paulus' hoop is daar nog de spoedige wederkomst des Heren, zoals hij ook in hoofdstuk 15:12 zegt:
Met heidenen bedoelt Paulus daar de volken en niet de Gemeente of de kerk. Dus is de volheid der heidenen het einde der volken van hun overheersing over Israël. Maar tevens en bovenal de verlossing van satans invloed, zoals Paulus in hoofdstuk 16:20 zegt: "De God des vredes zal weldra de satan onder uw voeten verpletteren". Wij weten, dat dit bij Christus’ wederkomst gebeuren zal. Paulus verwachtte die wederkomst toen weldra. Maar Christus is niet weldra wedergekomen. En nu, na 2000 jaren, is ook de satan niet verpletterd. Israël werd verstrooid, in plaats van behouden.
Een tussenbedeling begon (door Israëls profeten niet gezien) en de verlossing der aarde stond stil, zolang Israël stil stond. Als Paulus dus over de naijver of de jaloezie van Israël spreekt, dan denkt hij niet aan de tussenbedeling - de Gemeente der Verborgenheid - (die is hem pas later in de gevangenis geopenbaard), maar aan zijn eigen tijd, de tijd, waarin de wederkomst van Christus nog aanstaande was! Hij spreekt dan ook over het overblijfsel in de tegenwoordige tijd (11:5), over iets, dat in ZIJN tijd geschiedde (11:11) en, dat hij zelf aan de lijve ondervonden had. Hier zijn de ervaringen van Paulus:
Gaandeweg voltrekt zich de vloek ook zichtbaar, als het volksbestaan van Israël ophoudt. Hier staan we voor een mysterie Gods, dat geen mensenkind ooit begrijpen zal. Omdat Israël GOD gekrenkt en naijverig gemaakt had door wat geen god is, dáárom krenkte God hèn en maakte hen naijverig door wat geen natie is (Deut. 32:21, Rom. 10:19). Wat Mozes geprofeteerd had, ging toen en daar in vervulling. Paulus spreekt in Rom. 9 t/m 11 in de verleden tijd, de Joden waren verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook over Cornelius was uitgestort en later verbitterd, dat Petrus bij de heidenen geweest was en daar met hen gegeten had (Hand. 11:2). Het is dus niet zo, dat WIJ of de KERK nu nog eerst Israël tot jaloersheid of naijver zouden moeten verwekken, zoals algemeen gedacht wordt. Gelukkig niet! Deze opvatting roept bij de beste theologen zoveel vraagtekens op en zet de nabije toekomst in een volslagen duisternis. Te meer, daar wij in onze dagen al het wonder beleven, dat God dit volk weer in zijn eigen land gaat vergaderen. Het zou al heel treurig zijn, als de behoudenis van het volk, op de volmaaktheid der kerken of de volheid der Gemeente moest wachten. Ook de zienswijze van Darby, als zou de Gemeente eerst worden opgenomen de Here tegemoet vóórdat de draad, met Israël door God weer opgevat wordt, kunnen wij onmogelijk delen. Overal waar in de Schrift sprake is van 's Heren wederkomst, staat deze in verband met Michaël, de Hemelvorst van Israël (Dan. 10:21, Dan. 12:1 en 2, Openb. 12:7, 1 Thess. 4:16) en met de bazuin, de schofar van Israël, want alleen Israël kent de klank of de blaaswijzen der bazuinen. "Welzalig het volk, dat het geklank kent" (Ps. 89:16). Zijn WIJ dit soms? Kennen WIJ die klank? Trouwens, de Schrift leert nergens twee wederkomsten, één voor de Gemeente en één voor Israël. De verharding van Israël zou dus duren totdat de volheid der heidenen is ingegaan. Vooreerst is de volheid der heidenen iets geheel anders dan de volheid der Gemeente, waar Eph. 1:23 als volgt over spreekt:
De volheid der heidenen echter valt samen met hetgeen de Here hiervan in Luc. 21:24 zegt:
Van Israëls laatste koning, Zedekia, zegt Ezech. 21:25-27:
Wanneer gaat nu de volheid der heidenen in? Dat moet aan het einde van Israëls laatste jaarweek zijn. Zeventig zeventallen zijn bestemd over Israël en over Jeruzalem (Dan. 9:24). De laatste week is apart gehouden. De tijd tussen de 69ste en de 70ste week was onbekend voor de profeten (= onze tegenwoordige tussentijd). Die 70ste week zet in bij de verbondssluiting van de Antichrist met Israël (Dan. 9:27). In de helft van deze laatste jaarweek zal de Antichrist de offers in de tempel doen ophouden en zelf in de tempel plaatsnemen, zich zelf voor God uitgeven en Israël vervolgen. Dat is het tijdstip, waarop Israëls grootste benauwdheid begint. Maar opdat zij zullen kunnen volharden, is de duur van die benauwdheid op verschillende wijze aangegeven. Een tijd, tijden en een halve tijd, is 3½ jaar of 42 maanden of 1260 dagen. Twee en veertig maanden zullen dan nog de heidenen in hun (Israëls) tempel zijn en de heilige stad vertreden (Openb. 11:2). Dàn is de dag des Heren nabij! Het UUR der VOLKEN zal het zijn. (Ezech. 30:3). Dàn worden alle koninkrijken verbrijzeld en zal de heerschappij op geen ander volk meer overgaan. Dàn is de volheid der heidenen ingegaan en krijgt Israël de wereldheerschappij. Dan heeft de Here zich over Israël ontfermd en zij zullen worden, alsof Ik hen niet verworpen had, want Ik ben de Here (Zach. 10:6). Dàn zal de Here hen niet meer overgeven tot een smaadheid onder de heidenen (Jöël 2:19).
Tot nu toe is Israël nog steeds het meest tegensprekend volk, het volk met de ijzeren nek, een onbekeerlijk volk, zegt de Schrift. Maar de meest onbekeerlijken van het volk waren de priesters, de vertegenwoordigers des volks. Straks zullen juist ZIJ de eersten zijn, die het volk tot bekering zullen oproepen (Joël 2:17, Ps. 79). Israëls zinnebeelden. Indien Paulus in Rom. 9-11 niet onze kerken bedoeld heeft, welke Israël jaloers moeten maken (aangezien dit door de toen levende volken, dus in dié tijd, geschiedde), dan is ook het zinnebeeld van de Olijfboom niet op ons van toepassing. Trouwens, dit zou de hele zaak op de kop zetten! Immers, heden worden niet de kerken op Israël ingeplant, doch men tracht Israël in de kerk te planten! Natuurlijk voelt men het scheve van de hedendaagse toestand soms wel aan, maar weet er eigenlijk geen raad mee, omdat men de Gemeente der verborgenheid, de tussenbedeling, niet ziet. Deze tussenbedeling is een andere dan de Gemeente Gods, waar Israël nog voorrang had. De zinnebeelden der bomen stellen Israël en haar godsdienstige voorrechten voor. Deze zinnebeelden kunnen ons veel leren. We vinden er drie in de Schrift: Wijnstok - Vijgeboom - Olijfboom. Kenners van de Olijfboom zeggen, dat ze geen stam heeft maar van de wortel alleen uit takken bestaat. Daarom zegt de nieuwe vertaling niet olijfboom, maar olijf. We willen nu van deze drie bomen de planting, de verdorring en de weder-levend-making bekijken, doch alleen de tekst aangeven. Wijnstok.
Vijgeboom.
Olijfboom.
Met deze drie bomen, zinnebeelden van Israël, is door deze aanhalingen der Schrift getekend, hoe God Israël als sieraad bedoeld had en waarom Israël tot verval kwam en tijdelijk verworpen werd. Johannes de Doper waarschuwde:
Ook de Here Jezus toont ons in een gelijkenis nog het geduld Gods. De boom zal nog eens omgraven en mest bijgebracht worden. Helpt dat niet, dan omhakken en aan het vuur prijsgeven. En toch beweert nu ieder, dat de olijfboom er thans na 2000 jaren nog staat en altijd gestaan heeft. Men ziet niet, dat die olijfboom, genoemd in Rom. 11 een zieke boom is. Een gehavende boom, waarvan al veel zware takken afgebroken waren. Een boom, klaar om omgehouwen en in het vuur geworpen te worden wegens onvruchtbaarheid. Als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook ú niet sparen, zegt Paulus tegen de hoogmoedige wilde takken (Rom. 11:21). En de boom is gevallen; alleen de wortel bleef.
Alzo is er dan in deze tegenwoordige tijd een OVERBLIJFSEL geworden, naar de verkiezing der genade, zegt Paulus. Het is dus geen verrassing (als we het zo mogen zeggen), geen teleurstelling voor God. Het was verkiezing der genade van het overblijfsel der TAMME en WILDE takken en een VERWERPING van het geheel, omdat zij HEM VERWORPEN hadden (Deut 32:21).
Dat OVERBLIJFSEL uit Jood en heiden gaat NIET in het vuur - het gericht - waarin Israël als volk, bijna tweeduizend jaren geleden heeft. Met dat overblijfsel gaat God verder.
De verborgen bedeling. De verwachting van het Koninkrijk is voor een tijd stopgezet. Dit heeft de Here enkele jaren later aan Paulus, die toen in de gevangenis zat, geopenbaard. Door die nieuwe openbaring na Israëls terzijde zetting, weten we dat het rechtvaardig overblijfsel uit Jood en heidenen daarna tot één lichaam is samengevoegd. Een verborgenheid, alleen bij God bekend, van vóór de grondlegging der wereld. Voor Jood en heiden uit die tijd ongetwijfeld een verrassing en een teleurstelling. De weg voor Israël is alleen langer geworden, evenals het Joodse volk door ongeloof Kanaän niet binnenging, doch nog 38 jaren in de woestijn moest rondzwerven. God, die de aionen schiep, laat zich toch niet door halsstarrigheid van mensen de teugels van het wereldbestuur uit handen nemen" Vier jaren lang, van 58 tot 62 jaar na Christus heeft Paulus niet geschreven. Daarna schrijft hij als gevangene het eerst de Efezebrief. Daarin spreekt hij voor het eerst van een geheimenis, een verborgen "Bedeling" (oikonomia). Dit woord zou men ook door rentmeesterschap of administratie kunnen vertalen, een nieuwe administratie tot herordening der heiligen. Zo wordt het rechtvaardig overblijfsel der olijf - Jood en heiden - samengevoegd tot één lichaam. De heidenen komen nu niet meer op de tweede plaats als ingeënt op Israël, de olijf, om aan de wortel en vettigheid mede deelachtig te zijn (Rom. 11:17), maar nu zijn de heidenen, die eertijds veraf waren, dichtbij gekomen door het bloed van Christus en zijn die twee tot EEN gemaakt.
Géén tussenmuur meer, géén scheiding, géén vijandschap, géén inzettingen meer; de twee tot EEN nieuwe mens, tot EEN lichaam verbonden. Géén vreemdelingen en bijzitters meer, maar MEDEBURGERS der heiligen en HUISGENOTEN GODS (Eph. 2:14-20). Dit geheimenis heeft God door openbaring aan Paulus bekend gemaakt. "Daarnaar", zegt Paulus, "kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, dat in vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen" (Eph. 3:4-5). De aardse lijn is stopgezet, de hemelse lijn stijgt. Dit geheel nieuwe behoeft geheel nieuwe woorden. Woorden, die buiten de gevangenisbrieven nergens anders in de Schrift voorkomen, bijvoorbeeld:
De grote ommekeer in het onderwijs der gelovigen na Israëls terzijde zetting, spiegelt zich ook af in het gebruik van bepaalde woorden. Uit de tijd der Handelingen hebben we zes brieven (1 en 2 Thess., 1 en 2 Cor., Galaten en Rom.).
Na Israëls verwerping, einde Handelingentijd, zijn er ook zes brieven van Paulus (Eph., Col., Phil., Titus, en 1 en 2 Tim.). Tellen we nu de meest voorkomende woorden in de "brieven, geschreven in de tijd toen Israël door nationaliteit nog voorrang had, dan zien we dat deze woorden in Paulus' laatste brieven bijna niet voorkomen, hierbij te bedenken dat de Romeinen-brief een overgangsbrief is.
We moeten bij het beschouwen van deze lijst er rekening mee houden, dat de door Paulus in de tweede groep gebruikte woorden zich in hun samenhang òf betrekking hebben op het verleden òf in een nieuwe betekenis gebruikt worden.
De duur van Israëls verharding. Het is dus niet aan te nemen, dat de Kerk tot taak zou hebben Israël tot jaloersheid te verwekken. Evenmin is het acceptabel, dat Israël behouden zou worden, nadat de kerk een zekere volheid (hetzij geestelijk = kwalitatief, hetzij in getal = kwantitatief) moet hebben of bereikt heeft. We hebben immers gezien, dat de volheid der heidenen niet op de kerk betrekking heeft. Rom. 11:25 zegt, dat een gedeeltelijke verharding over Israël gekomen is. Wat zegt de Schrift nog meer over de duur van Israëls verharding? We lezen Jes. 6:9-11
Dit is één van de vele profetieën betreffende Israël, welke reeds meerdere malen een begin van vervulling gehad hebben. Een zeer duidelijk voorbeeld heeft men daarvan in de woorden van Hos. 10:7-8, waar de profeet 80 jaren vóór de val van de stad Samaria zegt, dat de nood zo groot zal zijn dat men aan het einde van de 3-jarige belegering van de stad zal roepen: "Bergen, bedekt ons en heuvelen, valt op ons"! Ook onze Here Jezus haalt op Zijn lijdensweg naar Golgotha deze profetie aan, als Hij tot de vrouwen, die wenende volgen, spreekt:
Bij het ophouden van Israëls volksbestaan, 70 jaar na Christus, ging dezelfde profetie in wijder strekking in vervulling. Maar in nog wijder en groter zin zullen deze woorden zich in de eindcatastrofe van deze boze aioon voltrekken. Openb. 6:14-17 vertelt ons:
Zo is de vloek der verharding over Israël uit Jes. 6 al enige malen over Israël uitgesproken. Maar de vraag van Jesaja: "Tot hoelang, Heer?" en het antwoord: "Totdat de steden verwoest zijn... enz." voert ons ook naar Openb. 16:19: "En de grote stad viel in drie stukken uiteen en de steden der volken stortten in". TOT ZOLANG ZAL DUS ISRAELS VERHARDING DUREN! Gelukkig maar dat deze durende ellende voor Israël niet van mensen (al is het dan ook de kerk of gemeente) afhankelijk is. We schouwen daar in de laatste diepte van het historische proces, in de nacht der tijden. Een tijd, nog nooit geweest, maar welke ook nimmer meer zal zijn. Een tijd, waarin God zal schiften en op de volken zal toornen.
Tot op heden zullen al Israëls benauwdheden op een FEEST uitgelopen. De verdrukking in EGYPTE eindigde met de uittocht en het Paasfeest. De verdrukking onder HAMAN eindigde met het Purimfeest. De verdrukking onder HITLER eindigde met het bevrijdingsfeest in hun eigen land. Maar hun grootste verdrukking in de EINDTIJD zal eindigen in hun grootste feest - HET LOOFHUTTENFEEST -, waaraan ook de overgeblevenen uit de hen omringende volken jaarlijks zullen deelnemen (Zach. 14:16).
Evangelie aan Israël. Voor elke prediker over het aanstaande Koninkrijk moet het nadenken over deze dingen geestelijke moeilijkheden geven. We willen trachten een oplossing te geven voor het probleem "Kerk en Israël", zonder daarbij één van de richtingen te kort te doen of te krenken. Dat probleem hangt samen met Paulus' bedieningen. Paulus is de onbegrepene, zowel voor Joden als voor Christenen. Laat ons daarom bij het bestuderen van ons probleem beginnen met de brieven van Paulus geheel uit te schakelen. We krijgen het Nieuwe Testament dan als volgt:
Deze reeks vormt met elkaar één lijn: DE LIJN VAN ISRAëL. Want aan al deze schrijvers was de prediking van het evangelie aan de besnedene toevertrouwd (Gal. 2:7-9). Zo zijn de evangeliën ISRAELITISCH, want er staat in Rom. 15:8: "Dat Christus een dienaar van besnedenen geweest is". De openbaringen van Johannes zijn een nauwkeurige uitwerking van Daniëls visioenen, dus ook Israëlitisch, terwijl de algemene Zendbrieven, goed beschouwd, een inleiding tot de Openbaring zijn. Als we deze lijn goed in ons opnemen, komen we al dichter bij de oplossing van het probleem. Nu gaat het nog om de Paulinische brieven. We hebben al gezien, hoe duidelijk deze brieven in twee groepen te verdelen zijn, nl.:
Handelingen is, als het ware, een niet beëindigd boek. We verwachten nog meer te vernemen over de reizen der apostelen. De geschiedenis breekt echter plotseling af, zoals ook Israëls historie afbreekt en een nieuwe bedeling begint. Als onze bedeling weer eindigt, gaat Handelingen verder met de zeven gemeenten, die dan weer in Azië zullen zijn. Openb. 3, herhaling der (Joodse) geschiedenis. Wel geeft de Schrift bij het overgaan van de ene bedeling in de andere nooit scherpe lijnen aan. De bedelingen schuiven, als het ware, als dakpannen over elkaar. Toch geldt voor elke bedeling een andere norm, een ander voorschrift, een andere levenswijze, waardoor deze bedelingen van elkaar te onderscheiden zijn. Aan de hand van diverse voorbeelden is aan te tonen, dat bepaalde voorschriften wel voor de éne bedeling gelden, maar niet voor een volgende. Op deze wijze zullen we zien, dat vele schijnbare tegenstrijdigheden, welke in de brieven van Paulus voorkomen, geen tegenstrijdigheden zijn, doch voorschriften voor verschillende bedelingen.
We moeten beginnen de mening los te laten, als zou onze tussenbedeling met Pinksteren in Handelingen 2 begonnen zijn. Trouwens, Pinksteren is een Joods feest en de Profetien daaraan verbonden zijn Joods.
"Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost", zegt Jes. 44:3. "En Ik zal mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, wanneer Ik mijn Geest over het huis Israëls heb uitgestort, luidt het woord van de Here", zegt Ezech. 39:29. "Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn", zegt Petrus (Hand. 2:39) op Pinksteren tegen de scharen van Joden en Jodengenoten. We lezen dan ook, dat zelfs na Paulus' bekering en na de steniging van Stefanus het evangelie ALLEEN aan de Joden gebracht was en nog tot niemand anders (Hand. 11:19).
Evangelie van Paulus. Paulus werd pas als apostel der heidenen uitgezonden, nadat Petrus, de sleutelbewaarder, zowel voor de Joden op de Pinksterdag als ook voor de heidenen bij Cornelius aan huis, de deur tot het Koninkrijk had geopend. Er is al aangetoond, hoe in de tweede helft van de Handelingentijd Israël steeds dieper wegzinkt, terwijl daarentegen de lijn van Paulus steeds hoger opstijgt, geloof en bekering aan de heidenen predikend. Na Israël door de prediking aan de heidenen tot naijver of jaloersheid te hebben verwekt (God gaf immers aan de bekeerde heidenen dezelfde gaven, waarover de Joden zich ontzet voelden), geeft God aan Paulus steeds hogere beloften te zien. Eerst predikt Paulus aan de heidenen het evangelie, waarbij Abraham als vader der gelovigen voorgesteld was. De inhoud van dat evangelie is, dat niet de rechtvaardigheid der wet, maar Gods rechtvaardigheid wordt toegerekend. Door dit evangelie komen Jood en heiden al op een hoger plan te staan. Was in de Psalmen en in de Bergrede aan de zachtmoedigen het aardrijk beloofd, de hogere belofte en de hoop is: HET VADERHUIS IN DE HEMELEN en DE VERENIGING MET HEM BIJ ZIJN KOMST. Dit noemt Paulus: mijn evangelie. Hij heeft dit evangelie veertien jaren, onafhankelijk van de overige apostelen, gepredikt. Vooral het woord "parousia" gebruikt hij in de eerste brieven voortdurend. Hij geeft de tekenen aan, waaraan men zal kunnen zien of de wederkomst des Heren nadert. Dit als waarschuwing tegen degenen, die hun bezinning verliezen en al nalaten te werken (2 Thess. 2:2 en 3:11). Hij spreekt van de komende antichrist, de wetteloze, die tot afval der wet zal leiden. De Joodse Christenen hielden immers nog steeds de wet, terwijl de heiden Christenen zich slechts vier noodzakelijke dingen moesten onthouden (Hand. 15:20). De antichrist - aldus Paulus - zal Israël niet alleen tot afval van de wet brengen; doch ook het dagelijkse offer doen ophouden, in de tempel gaan zitten en zichzelf vertonende, dat hij God is! Dit alles is uitwerking van Daniëls profetie. We staan hier dus met Paulus nog steeds op Joodse bodem, in afwachting van Israëls bekering. Immers, ook onze Here Jezus heeft Zijn discipelen gewaarschuwd op deze tijd te letten (Matth. 24:15-35, Marc. 13:14-37). Ook Petrus, Jacobus en Johannes hebben de wederkomst des Heren in deze tijd, dus in hun geslacht komende, verwacht en voorgesteld (Jac. 5:8, 1 Petr. 4:7, 1 Joh. 2:18). Die tijd bleef echter uit. In plaats van zich te bekeren, werd Israël onder de volkeren verstrooid. De oprichting van het Rijk is niet gekomen. De spotters hebben toen ook al gehoond: "Waar blijft nu de belofte van Zijn wederkomst?" (2 Petr. 3:4). Satan schijnt weer te triomferen, evenals op Golgotha. Hij blijft de vorst van deze wereld. Het is echter niet zo, dat het Woord Gods gefaald zou hebben (Rom. 9:6). God openbaart aan Paulus, tijdens zijn gevangenschap, het geheim dat alle voorgaande eeuwen en geslachten verborgen was gebleven (Eph. 3:1-11). Dat zal nu, in de tussentijd van Israëls uitvallen uit de heilsgeschiedenis, uitgewerkt worden. De grote tussentijd in het heilsplan Gods; de gemeente, welke is Zijn Lichaam. Bij Paulus' bekering heeft de Here Jezus gezegd, dat Hij hem nu was verschenen, maar ook dat Hij dat nogmaals zou doen. Hierna is Paulus' tweede bediening begonnen.
Hoe groot het verschil in onderwijs is tussen de EERSTE bediening, welke Paulus bracht en de TWEEDE, zullen we nu eens nagaan.
A. Verwachting van het Koninkrijk. EERSTE BEDIENING:
TWEEDE BEDIENING:
B. Mozaïsche inzettingen. EERSTE BEDIENING:
TWEEDE BEDIENING:
C. Huwelijk. EERSTE BEDIENING:
TWEEDE BEDIENING:
D. Gemeenschap van goederen. EERSTE BEDIENING:
TWEEDE BEDIENING:
E. Wondertekenen en krachten. EERSTE BEDIENING:
TWEEDE BEDIENING:
F. Onmiddellijk gericht. EERSTE BEDIENING:
TWEEDE BEDIENING:
Na de eerste bediening van Paulus is de aardse lijn van het Koninkrijk tijdelijk stop gezet, doch de hemelse stijgt hoger. Want men leest in Paulus' laatste, brieven van een belofte en een hoop, welke boven de hemelen uitgaat (Eph. 1:17-23). Maar zijn toekomstverwachting voor de aarde is dan totaal veranderd. In plaats van een behouden worden in de dag des toorns, en daarna, nog tijdens zijn leven, de verandering zijns lichaams en de Here tegemoet gaan, ziet hij nu een sombere toekomst voor de gelovige op aarde. In zijn afscheidsbrief waarschuwt Paulus van onheilige, holle klanken en voorspelt afbraak van het geloof, woordenstrijd en verderf, dat zal voortwoekeren als de kanker (2 Tim. 2:17). Gelukkig geeft hij ook direct daarbij de troost: "En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk DE HERE KENT DE ZIJNEN"! Hoe rustig kunnen wij dan alles verder aan Hem overlaten, Hij zal aan elk der Zijnen bij de opstanding het lichaam geven, gelijkerwijs Hij wil naar de verkiezing der genade.
God predikt ons Zijn veelvormigheid in Zijn schepping, letterlijk in alles om ons heen. Ja, we aanbidden Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid alleen reeds door te letten op de duizendvoudige vorm en kleur van bloemen en bladeren, ofschoon dit maar een klein onderdeel van Zijn Schepping is. De glans van de zon onderscheidt zich van de glans van de maan. De ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere. Alle vlees is niet hetzelfde. Dat van mensen is anders dan dat van dieren. Het vlees van vogels verschilt van dat der vissen. Men behoeft geen natuurwetenschappen bestudeerd te hebben om deze onderscheidenlijke verschillen te kunnen waarnemen. Zo zijn er in de Schrift dingen, die verschillen, doch - in helder inzicht en met alle fijngevoeligheid, zoals Paulus schrijft - onderscheiden moeten worden. Er zijn hemelse en aardse LICHAMEN, maar ook hemelse en aardse GESLACHTEN. Van de hemelse geslachten worden ons in de Schrift genoemd: vorsten - aartsengelen - machten - heerschappijen - krachten - tronen - overheden. Dat deze geslachten van Gods voornemen niet geheel en al op de hoogte waren, blijkt uit 1 Petr. 1:12. Zelfs de engelen begeerden een blik te slaan in de dingen, welke aan de mensen geopenbaard waren. Het is vervlakking van de Schrift en in tegenspraak met al de werken Gods, indien we alle gelovigen - van Adam af tot 's Heren wederkomst - leden van HET lichaam van Christus zouden noemen. Dat is trouwens onmogelijk, want voor het Hoofd uit de doden is opgestaan, kan er geen lichaam gevormd zijn. Eerst moet Christus uit de doden opgewekt worden als Hoofd gezet zijn aan Gods rechterhand. Zo zullen ook allen in Christus levend gemaakt worden, maar ieder in Zijn eigen rangorde (1 Cor. 15:23). Niet èlk lichaam is HET lichaam van Christus. Het verschil is bijv. ogenblikkelijk te merken, indien men spreekt van een volk of het volk. Bij een volk gaan onze gedachten naar een willekeurig (heidens) volk, terwijl met het volk bedoeld wordt het Joodse volk. Zo is er in de Schrift ook verschil, als het gaat over een lichaam en over HET lichaam van Christus. In 1 Cor. 12:27 is het woord "het" niet in de Griekse tekst gebruikt. Het woord "lichaam" duidt daar op gemeenschap. Een juistere vertaling zou zijn: "Gij nu zijt lichaam in Christus", dus gemeenschap hebbende in Christus. Zoals ook Galaten 3:29 zegt: "Indien gij nu van Christus zijt". Het is dus een lichaam, een gemeenschap, dat bij Christus behoort. De Joden in de woestijn vormden ook een groep, een gemeenschap, gedoopt in de wolk en in de zee, en gelaafd en gevoed uit een geestelijke rots, en die rots (de Petra) was de Christus (= de Gezalfde) (1 Cor. 10:1-4). Hier is dus ook een lichaam in Christus. Zo waren ook de Corinthiërs in één geest tot één lichaam, één gemeenschap, in Christus gedoopt, echter met verscheidenheid in gaven en bedieningen. De een ontving de gave van het woord, de ander de gave van genezingen, de een werking van kracht (d.w.z. het onderscheidingsvermogen der geesten), de ander van profetie. Elke gave werd gevoed uit één geestelijke rots (Petra) in één geest. Elke gave vormde een deel van de gemeenschap, zoals armen en benen, handen en voeten, ogen en oren delen van het lichaam zijn. Al deze verschillend begiftigde mensen vormen tezamen één geheel, één gemeenschap, één lichaam, waarvan de leden elkaar aanvulden en geen enkel lid gemist kon worden. Al waren de volken daar nog ingeënt op het volk, de geestesdoop maakte hen tot een gemeenschap. Pas in de brief aan de Epheziërs is sprake van HET lichaam van Christus en zijn die twee - Joden en volken - in Christus tot één nieuwe mens geschapen en tot één lichaam verbonden (Eph. 2:15-16). Nieuw is daar de vertaling van het woord: kainos. Dat betekent: nieuw van aard, iets, dat verschilt van het vroegere. Daar is de tussenmuur weggevallen en hebben beiden, Joden en heidenen, in één Geest de toegang tot de Vader. Hier duidt "lichaam" op een NIEUWE SCHEPPING, waarvan Christus het Hoofd is. HET lichaam, welke gezet is in de overhemelse gewesten.
Voorgaande visie laat duidelijk zien, dat er in de Schrift naast dingen van voorbijgaande aard, ook zegeningen zijn met een hogere taak, welke Paulus in zijn tweede bediening nader uitgewerkt heeft. De verschillen tussen het evangelie van Paulus tijdens zijn eerste en zijn tweede bediening vallen terstond op.
A. Plaats van het Koninkrijk.
B. Profetieën.
C. Evangelie.
D. Gebondenheid.
E. Inzettingen.
F. Dopen.
G. Vergeving.
H. Verzoening.
I. Volheid.
J. Gelijkvormigheid.
K. Dood en leven.
L. Jood en heiden.
M. Herstel.
N. Belangstelling voor het evangelie.
Wanneer we dit inzicht kunnen aanvaarden, dan worden ons vele dingen duidelijker, dan lossen zich ook vele moeilijkheden op. Die moeilijkheden waren voorheen nog erger, toen zelfs de brieven van Paulus voor een tijd verloren gingen. De gelovigen steunden toen alleen op het evangelie van de twaalven, het evangelie van het nabije Koninkrijk. Het was evenwel Paulus gegeven de hogere wijsheid te verkondigen en hij vraagt ons zich zijn evangelie niet te schamen, doch rechte voren te trekken bij het brengen van het woord der waarheid (2 Tim. 2:15). Degenen die hem volgen noemt hij heilige en getrouwe broeders (Col. 1:2). Hij bidt God, dat zij de verschillende dingen mogen leren te onderscheiden (Phil. 1:10). Toch kunnen we begrijpen, dat deze hoge geestelijke waarheden het eerst overwoekerd werden door traditie en overlevering. Waar het hoog is, daar is het eenzaam. Wij, mensen, verstaan de aardse beloften nauwelijks. Hoe zullen we dan de hemelse beloften verstaan en geloven, indien God ons verduisterd verstand niet verlicht? Buitendien, het is uitverkiezing en bestemming! Hij heeft ons in Hem uitverkoren en in liefde heeft Hij ons tevoren er toe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Christus naar het welbehagen van Zijn wil (Eph. 1:4-5). Als we alle uitverkiezing uit de Schrift nagaan, zien we wel dat God daarbij de menselijke verantwoordelijkheid niet uitsluit. Israël, als uitverkoren eerstgeboren volkenzoon, is uitverkoren en bestemd om de later geboren volkenzonen tot zegen te zijn. Het heeft helaas tot dusver niet aan zijn roeping beantwoord! De Here Jezus heeft twaalf discipelen uitverkoren om in Israëls wedergeboorte op twaalf tronen te zitten. Judas beantwoordde niet aan zijn roeping. Hij ging naar zijn eigen plaats. Nu komt straks in zijn plaats Matthias om op Judas' troon te zitten en te richten de twaalf geslachten Israëls. In een gezicht zegt de Here van Paulus, dat hij een uitverkoren vat is (Hand. 9:15). Paulus is deze hemelse roeping niet ongehoorzaam geweest. Daarom waarschuwt Paulus in betrekking tot de hoogste roeping ook: "Indien gij maar wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie" (Col. 1:23). Hij hield dus aan zijn roeping en uitverkiezing vast. "Ik jaag er naar", zegt Paulus in Phil. 3:12, "of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben". Toen wist Paulus nog niet of hij de prijs gegrepen had. Zo dragen wij ook de verantwoordelijkheid van onze roeping en uitverkiezing. Men zal moeten WORDEN, wat van Gods zijde gezien AL IS. We zullen moeten trachten Paulus te volgen in zijn roeping om te komen tot de zegekreet, welke Paulus in zijn laatste brief uitroept:
"Ik heb de goede strijd gestreden,
E.W.H.
|