Moeten wij Israël
tot jaloersheid verwekken?

door

E.W. Hiebendaal



Kerk en Israël.

Onze generatie heeft het vraagstuk van kerk en Israël voorgezet gekregen, doordat de gedachte van het komende Koninkrijk Gods centraal is geworden, zoals in Luthers tijd de rechtvaardiging door het geloof centraal was. Eén van de ambtsdragers van onze kerk heeft in een geschrift "De taak der kerk voor Israël" deze taak aldus weergegeven:

"Eenmaal komt Israël tot zijn recht. Hun verharding is slechts voor een deel en voor een tijd. Eens komen de heidenen, die Christus kennen, tot hun volheid. Deze volheid der heidenen, deze volle en rijke, rijpe levensbloei der Kerk zal zulk een indruk maken op Israël, dat alzo geheel Israël zalig zal worden. Van die volheid der heidenen zal zulk een prediking uitgaan, dat de Joden uit de gehele wereld zich tot Christus zullen bekeren, Israël als geheel, als volk (Rom. 11:25)?.

Iets verder zegt dezelfde schrijver:

"De apostel Paulus heeft als zijn roeping gezien de heidenen, die in Christus geloofden, tot zulk een heerlijkheid van levensbloei te brengen, dat hierdoor de Joden tot jaloersheid geprikkeld zouden worden. De Joden zouden moeten zeggen, wanneer zij de Kerk van Christus aanschouwden: "Dat is het ware Israël!". Dat hadden WIJ moeten bereiken. Het is door ons ongeloof, dat zij het hebben gekregen en niet wij?.

Laten wij tegenover deze uiting de volgende vraag stellen:

"Hoe is het mogelijk dat men, de Jood kennende en de toestand der kerk wetende, nog zulk een hoop kan blijven koesteren!".

Alsof een Jood ooit naijverig en jaloers op onze 2000-jarige gespletenheid zou kunnen worden! Veronderstel de mogelijkheid, dat de Christenheid van heden af in eenheid zou beginnen, welk een lange tijd zou het dan moeten duren, eer dat Israël aan de beurt zou komen om behouden te worden. Want immers, zó wordt tot op heden Rom. 11:25 verklaard:

"...totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzó zal geheel Israël zalig worden...".


De volheid der heidenen.

Het woordje -alzo- laat men dan slaan op hetgeen vooraf ging, namelijk op de volheid der heidenen. Ons inziens slaat dit echter duidelijk op wat volgt:

"En alzo zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jacob afwenden".

Paulus' hoop is daar nog de spoedige wederkomst des Heren, zoals hij ook in hoofdstuk 15:12 zegt:

"Komen zal de wortel van Isaï, en Hij, die opstaat om over de heidenen te regeren...".

Met heidenen bedoelt Paulus daar de volken en niet de Gemeente of de kerk. Dus is de volheid der heidenen het einde der volken van hun overheersing over Israël. Maar tevens en bovenal de verlossing van satans invloed, zoals Paulus in hoofdstuk 16:20 zegt: "De God des vredes zal weldra de satan onder uw voeten verpletteren". Wij weten, dat dit bij Christus’ wederkomst gebeuren zal. Paulus verwachtte die wederkomst toen weldra. Maar Christus is niet weldra wedergekomen. En nu, na 2000 jaren, is ook de satan niet verpletterd. Israël werd verstrooid, in plaats van behouden.

Een tussenbedeling begon (door Israëls profeten niet gezien) en de verlossing der aarde stond stil, zolang Israël stil stond. Als Paulus dus over de naijver of de jaloezie van Israël spreekt, dan denkt hij niet aan de tussenbedeling - de Gemeente der Verborgenheid - (die is hem pas later in de gevangenis geopenbaard), maar aan zijn eigen tijd, de tijd, waarin de wederkomst van Christus nog aanstaande was! Hij spreekt dan ook over het overblijfsel in de tegenwoordige tijd (11:5), over iets, dat in ZIJN tijd geschiedde (11:11) en, dat hij zelf aan de lijve ondervonden had. Hier zijn de ervaringen van Paulus:

  • In Antiochië kwam bijna de gehele stad bijeen om het woord Gods te horen. Doch de Joden waren met nijd vervuld en lasterden over Paulus. Zij verwekten een vervolging tegen Paulus en Barnabas en dreven hen uit hun gebied (Hand. 13:42-50).

  • In Thessalonica werden ook de Joden nijdig en namen enkelen van het minste straatvolk te hulp en brachten de stad in rep en roer. Zij maakten de bevolking en de stadsbestuurders ongerust (Hand. 17:5-9).

  • In Iconium gaven de Joden Paulus geen gehoor. Zij stookten de heidenen zelfs tegen de broeders op, zo erg, dat er verdeeldheid onder het volk in de stad ontstond. Toen er een oploop kwam, moest Paulus vluchten en de wijk naar de steden van Lycaonië nemen (Hand. 14:2-6).

  • In Corinthe werd Paulus door de Here geboden aldaar te blijven ofschoon de Joden zich verzet hadden en hem lasterden, omdat Hij veel volk in deze heidense stad had. Maar toen Gallio landvoogd van Acháje was, keerden zich de Joden als één man tegen Paulus en brachten hem voor de rechterstoel (Hand. 18:6-12).

  • In Rome verzetten de Joden zich eveneens tegen Paulus en gingen al redetwistende heen (Hand. 28:29). Het einde was, dat Paulus van al deze Joodse gemeenten afscheid neemt met de vloek van Jes. 6:9-10, zoals de Here Zelf al te Jeruzalem gedaan had (Joh. 12:40).

Gaandeweg voltrekt zich de vloek ook zichtbaar, als het volksbestaan van Israël ophoudt. Hier staan we voor een mysterie Gods, dat geen mensenkind ooit begrijpen zal.

Omdat Israël GOD gekrenkt en naijverig gemaakt had door wat geen god is, dáárom krenkte God hèn en maakte hen naijverig door wat geen natie is (Deut. 32:21, Rom. 10:19). Wat Mozes geprofeteerd had, ging toen en daar in vervulling. Paulus spreekt in Rom. 9 t/m 11 in de verleden tijd, de Joden waren verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook over Cornelius was uitgestort en later verbitterd, dat Petrus bij de heidenen geweest was en daar met hen gegeten had (Hand. 11:2).

Het is dus niet zo, dat WIJ of de KERK nu nog eerst Israël tot jaloersheid of naijver zouden moeten verwekken, zoals algemeen gedacht wordt. Gelukkig niet! Deze opvatting roept bij de beste theologen zoveel vraagtekens op en zet de nabije toekomst in een volslagen duisternis. Te meer, daar wij in onze dagen al het wonder beleven, dat God dit volk weer in zijn eigen land gaat vergaderen. Het zou al heel treurig zijn, als de behoudenis van het volk, op de volmaaktheid der kerken of de volheid der Gemeente moest wachten. Ook de zienswijze van Darby, als zou de Gemeente eerst worden opgenomen de Here tegemoet vóórdat de draad, met Israël door God weer opgevat wordt, kunnen wij onmogelijk delen.

Overal waar in de Schrift sprake is van 's Heren wederkomst, staat deze in verband met Michaël, de Hemelvorst van Israël (Dan. 10:21, Dan. 12:1 en 2, Openb. 12:7, 1 Thess. 4:16) en met de bazuin, de schofar van Israël, want alleen Israël kent de klank of de blaaswijzen der bazuinen. "Welzalig het volk, dat het geklank kent" (Ps. 89:16). Zijn WIJ dit soms? Kennen WIJ die klank? Trouwens, de Schrift leert nergens twee wederkomsten, één voor de Gemeente en één voor Israël.

De verharding van Israël zou dus duren totdat de volheid der heidenen is ingegaan. Vooreerst is de volheid der heidenen iets geheel anders dan de volheid der Gemeente, waar Eph. 1:23 als volgt over spreekt:

"God heeft alle dingen onder Zijn (Christus’) voeten onderworpen en heeft Hem de Gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen, welke Zijn lichaam is, de vervulling Desgene, Die alles in allen vervult".

De volheid der heidenen echter valt samen met hetgeen de Here hiervan in Luc. 21:24 zegt:

"Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de TIJDEN DER HEIDENEN zullen VERVULD zijn".

Alzó zal gans Israël behouden worden; de Verlosser zal uit Sion komen, Die hun zonden, hun verharding zal wegnemen. De regering van Juda zal zich niet uitbreiden, noch de wetgeving, totdat Silo komt, Hem zullen de volken gehoorzaam zijn (Gen. 49:10).

Van Israëls laatste koning, Zedekia, zegt Ezech. 21:25-27:

"En gij onheilige, goddeloze vorst van Israël, zo zegt de Here Here, doe die hoed weg, hef die kroon af. Ik zal die kroon omgekeerd stellen, ja, zij zal niet zijn, totdat Hij komt die daarop recht heeft. Die IK het geven zal".

Wanneer gaat nu de volheid der heidenen in? Dat moet aan het einde van Israëls laatste jaarweek zijn. Zeventig zeventallen zijn bestemd over Israël en over Jeruzalem (Dan. 9:24). De laatste week is apart gehouden. De tijd tussen de 69ste en de 70ste week was onbekend voor de profeten (= onze tegenwoordige tussentijd). Die 70ste week zet in bij de verbondssluiting van de Antichrist met Israël (Dan. 9:27). In de helft van deze laatste jaarweek zal de Antichrist de offers in de tempel doen ophouden en zelf in de tempel plaatsnemen, zich zelf voor God uitgeven en Israël vervolgen. Dat is het tijdstip, waarop Israëls grootste benauwdheid begint. Maar opdat zij zullen kunnen volharden, is de duur van die benauwdheid op verschillende wijze aangegeven. Een tijd, tijden en een halve tijd, is 3½ jaar of 42 maanden of 1260 dagen. Twee en veertig maanden zullen dan nog de heidenen in hun (Israëls) tempel zijn en de heilige stad vertreden (Openb. 11:2).

Dàn is de dag des Heren nabij! Het UUR der VOLKEN zal het zijn. (Ezech. 30:3). Dàn worden alle koninkrijken verbrijzeld en zal de heerschappij op geen ander volk meer overgaan. Dàn is de volheid der heidenen ingegaan en krijgt Israël de wereldheerschappij. Dan heeft de Here zich over Israël ontfermd en zij zullen worden, alsof Ik hen niet verworpen had, want Ik ben de Here (Zach. 10:6). Dàn zal de Here hen niet meer overgeven tot een smaadheid onder de heidenen (Jöël 2:19).

Tot nu toe is Israël nog steeds het meest tegensprekend volk, het volk met de ijzeren nek, een onbekeerlijk volk, zegt de Schrift. Maar de meest onbekeerlijken van het volk waren de priesters, de vertegenwoordigers des volks. Straks zullen juist ZIJ de eersten zijn, die het volk tot bekering zullen oproepen (Joël 2:17, Ps. 79).


Israëls zinnebeelden.

Indien Paulus in Rom. 9-11 niet onze kerken bedoeld heeft, welke Israël jaloers moeten maken (aangezien dit door de toen levende volken, dus in dié tijd, geschiedde), dan is ook het zinnebeeld van de Olijfboom niet op ons van toepassing. Trouwens, dit zou de hele zaak op de kop zetten! Immers, heden worden niet de kerken op Israël ingeplant, doch men tracht Israël in de kerk te planten! Natuurlijk voelt men het scheve van de hedendaagse toestand soms wel aan, maar weet er eigenlijk geen raad mee, omdat men de Gemeente der verborgenheid, de tussenbedeling, niet ziet. Deze tussenbedeling is een andere dan de Gemeente Gods, waar Israël nog voorrang had.

De zinnebeelden der bomen stellen Israël en haar godsdienstige voorrechten voor. Deze zinnebeelden kunnen ons veel leren. We vinden er drie in de Schrift: Wijnstok - Vijgeboom - Olijfboom. Kenners van de Olijfboom zeggen, dat ze geen stam heeft maar van de wortel alleen uit takken bestaat. Daarom zegt de nieuwe vertaling niet olijfboom, maar olijf. We willen nu van deze drie bomen de planting, de verdorring en de weder-levend-making bekijken, doch alleen de tekst aangeven.

Wijnstok.

  • De wijngaard van de Here der Heerscharen is het huis Israël (Jes. 5:7).
  • Ik had u geplant als een edele druif, een volkomen zuiver zaad, doch hoe zijt gij Mij veranderd in wilde ranken van een vreemde wingerd (Jer. 2:21).
  • Doch eenmaal "te dien dage" zal er een wijngaard zijn, die bruisende wijn voortbrengt; zingt van hem in beurtzang (Jes. 27:2).
  • Ja, zij zullen bloeien als een wijnstok, beroemd als de wijn van de Libanon (Hos. 14:8).

Vijgeboom.

  • Iemand bezat een vijgeboom, die in zijn wijngaard was geplant en hij kwam om vrucht daarvan te zoeken, maar vond er geen. En hij zei tot de wijngaardenier: Zie, het is nu drie jaar, dat ik vrucht aan deze vijgeboom kom zoeken en ik vind ze niet. Hak hem om! Waarom zou hij de grond nutteloos beslaan? Hij antwoordde en zeide tot hem: Here laat hem nog dit jaar staan; ik zal er eerst nòg eens omheen graven en er mest bijbrengen en indien hij in het komende jaar vrucht draagt dan is het goed, maar anders dan moet gij hem omhakken (Luk. 13:6-9).
  • Leert van de vijgeboom deze les: Wanneer zijn hout week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan dat de zomer nabij is (Matth. 24:32).

Olijfboom.

  • Een groen olijf, schoon, van prachtige vrucht, heeft de Here u genoemd (Jer. 11:16).
  • De Here der heerscharen, die u heeft geplant, heeft u met rampspoed bedreigd wegens het kwaad, dat het huis van Israël en het huis van Juda bedreven hebben (Jer. 11:17).
  • Bekeert u tot de Here, zegt tot Hem: Vergeef de ongerechtigheid geheel en al en wees genadig (Hos. 14:3).
  • Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben... Ik zal zijn als de dauw voor Israël, hij zal bloeien als een lelie en zijn wortelen uitstrekken als de Libanon. Zijn loten zullen uitlopen; zijn pracht zal zijn als die van een olijfboom en zijn geur als die van de Libanon (Hos. 14:5-7).

Met deze drie bomen, zinnebeelden van Israël, is door deze aanhalingen der Schrift getekend, hoe God Israël als sieraad bedoeld had en waarom Israël tot verval kwam en tijdelijk verworpen werd. Johannes de Doper waarschuwde:

"De bijl ligt reeds aan de wortel van de boom. Alle boom, die geen vrucht draagt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen" (Matth. 3:10, Luc. 3:9).

Ook de Here Jezus toont ons in een gelijkenis nog het geduld Gods. De boom zal nog eens omgraven en mest bijgebracht worden. Helpt dat niet, dan omhakken en aan het vuur prijsgeven. En toch beweert nu ieder, dat de olijfboom er thans na 2000 jaren nog staat en altijd gestaan heeft.

Men ziet niet, dat die olijfboom, genoemd in Rom. 11 een zieke boom is. Een gehavende boom, waarvan al veel zware takken afgebroken waren. Een boom, klaar om omgehouwen en in het vuur geworpen te worden wegens onvruchtbaarheid. Als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook ú niet sparen, zegt Paulus tegen de hoogmoedige wilde takken (Rom. 11:21). En de boom is gevallen; alleen de wortel bleef.

Alzo is er dan in deze tegenwoordige tijd een OVERBLIJFSEL geworden, naar de verkiezing der genade, zegt Paulus. Het is dus geen verrassing (als we het zo mogen zeggen), geen teleurstelling voor God. Het was verkiezing der genade van het overblijfsel der TAMME en WILDE takken en een VERWERPING van het geheel, omdat zij HEM VERWORPEN hadden (Deut 32:21). Dat OVERBLIJFSEL uit Jood en heiden gaat NIET in het vuur - het gericht - waarin Israël als volk, bijna tweeduizend jaren geleden heeft. Met dat overblijfsel gaat God verder.


De verborgen bedeling.

De verwachting van het Koninkrijk is voor een tijd stopgezet. Dit heeft de Here enkele jaren later aan Paulus, die toen in de gevangenis zat, geopenbaard. Door die nieuwe openbaring na Israëls terzijde zetting, weten we dat het rechtvaardig overblijfsel uit Jood en heidenen daarna tot één lichaam is samengevoegd. Een verborgenheid, alleen bij God bekend, van vóór de grondlegging der wereld. Voor Jood en heiden uit die tijd ongetwijfeld een verrassing en een teleurstelling. De weg voor Israël is alleen langer geworden, evenals het Joodse volk door ongeloof Kanaän niet binnenging, doch nog 38 jaren in de woestijn moest rondzwerven. God, die de aionen schiep, laat zich toch niet door halsstarrigheid van mensen de teugels van het wereldbestuur uit handen nemen"

Vier jaren lang, van 58 tot 62 jaar na Christus heeft Paulus niet geschreven. Daarna schrijft hij als gevangene het eerst de Efezebrief. Daarin spreekt hij voor het eerst van een geheimenis, een verborgen "Bedeling" (oikonomia). Dit woord zou men ook door rentmeesterschap of administratie kunnen vertalen, een nieuwe administratie tot herordening der heiligen. Zo wordt het rechtvaardig overblijfsel der olijf - Jood en heiden - samengevoegd tot één lichaam. De heidenen komen nu niet meer op de tweede plaats als ingeënt op Israël, de olijf, om aan de wortel en vettigheid mede deelachtig te zijn (Rom. 11:17), maar nu zijn de heidenen, die eertijds veraf waren, dichtbij gekomen door het bloed van Christus en zijn die twee tot EEN gemaakt.

Géén tussenmuur meer, géén scheiding, géén vijandschap, géén inzettingen meer; de twee tot EEN nieuwe mens, tot EEN lichaam verbonden. Géén vreemdelingen en bijzitters meer, maar MEDEBURGERS der heiligen en HUISGENOTEN GODS (Eph. 2:14-20). Dit geheimenis heeft God door openbaring aan Paulus bekend gemaakt. "Daarnaar", zegt Paulus, "kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, dat in vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen" (Eph. 3:4-5). De aardse lijn is stopgezet, de hemelse lijn stijgt. Dit geheel nieuwe behoeft geheel nieuwe woorden. Woorden, die buiten de gevangenisbrieven nergens anders in de Schrift voorkomen, bijvoorbeeld:


  
"medegezet" en "medegebouwd"
Eph. 2:6, 22
sussômos
samengevoegd lichaam
Eph. 3:6
apo-lutroosis
volledige verlossing
Eph. 1:7
apo-kat'alassoo
volle verzoening
Eph. 2:16
epi-gnosis
bovenkennis
Col. 1:9, 10
epi'ouranios
bovenhemels Koninkrijk
Eph. 2:6; 2 Tim. 4:18
sum'mimètès
mede-navolgers
Phil. 3:17-20
sum-morphooòs
Christus-gelijkvormig
Phil. 3:11-14
tèn exanastasin tèn ek nekroon
uit opstanding uit de doden
Phil. 3:11-14
épekteinomenos
uitstrekken naar wat vóór is
Phil. 3:14
plèsmonèn
verzadiging van het vlees
Col. 2:23


De grote ommekeer in het onderwijs der gelovigen na Israëls terzijde zetting, spiegelt zich ook af in het gebruik van bepaalde woorden. Uit de tijd der Handelingen hebben we zes brieven (1 en 2 Thess., 1 en 2 Cor., Galaten en Rom.).

Na Israëls verwerping, einde Handelingentijd, zijn er ook zes brieven van Paulus (Eph., Col., Phil., Titus, en 1 en 2 Tim.). Tellen we nu de meest voorkomende woorden in de "brieven, geschreven in de tijd toen Israël door nationaliteit nog voorrang had, dan zien we dat deze woorden in Paulus' laatste brieven bijna niet voorkomen, hierbij te bedenken dat de Romeinen-brief een overgangsbrief is.


Jood
25
maal -
1
maal
Israël
14
,,
-
2
,,
Israëliet
3
,,
-
0
,,
Abraham
19
,,
-
0
,,
Mozes
9
,,
-
0
,,
Wet
108
,,
-
6
,,
Besnijden
8
,,
-
1
,,
Besnijdenis
23
,,
-
6
,,
Talen
22
,,
-
0
,,
 
---
   
---
 
Totaal
231
maal -
16
maal


We moeten bij het beschouwen van deze lijst er rekening mee houden, dat de door Paulus in de tweede groep gebruikte woorden zich in hun samenhang òf betrekking hebben op het verleden òf in een nieuwe betekenis gebruikt worden.


De duur van Israëls verharding.

Het is dus niet aan te nemen, dat de Kerk tot taak zou hebben Israël tot jaloersheid te verwekken. Evenmin is het acceptabel, dat Israël behouden zou worden, nadat de kerk een zekere volheid (hetzij geestelijk = kwalitatief, hetzij in getal = kwantitatief) moet hebben of bereikt heeft. We hebben immers gezien, dat de volheid der heidenen niet op de kerk betrekking heeft. Rom. 11:25 zegt, dat een gedeeltelijke verharding over Israël gekomen is. Wat zegt de Schrift nog meer over de duur van Israëls verharding?

We lezen Jes. 6:9-11

"En, Hij zeide, ga heen en spreek tot dit volk: Gij zult wel horen, maar niet verstaan; wel zien, maar niet erkennen. Maak het hart van dit volk gevoelloos, maak zijn oren doof en zijn ogen blind, opdat het met zijn ogen niet zie en met zijn oren niet hore en zijn hart niet versta, en opdat het geen genezing vinde. En ik zeide: TOT HOE LANG, Heer? En Hij zeide; TOTDAT de steden verwoest zijn, zodat niemand ze meer bewoont; TOTDAT de huizen door de mensen verlaten zijn en het akkerland tot een wildernis is geworden" (Vert. Obbink).

Dit is één van de vele profetieën betreffende Israël, welke reeds meerdere malen een begin van vervulling gehad hebben. Een zeer duidelijk voorbeeld heeft men daarvan in de woorden van Hos. 10:7-8, waar de profeet 80 jaren vóór de val van de stad Samaria zegt, dat de nood zo groot zal zijn dat men aan het einde van de 3-jarige belegering van de stad zal roepen: "Bergen, bedekt ons en heuvelen, valt op ons"!

Ook onze Here Jezus haalt op Zijn lijdensweg naar Golgotha deze profetie aan, als Hij tot de vrouwen, die wenende volgen, spreekt:

"Gij dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar over uzelf en uw kinderen, want er zullen dagen komen waarop men zeggen zal tot de bergen: Valt op ons en tot de heuvelen: Bedekt ons" (Luc. 23:29-30).

Bij het ophouden van Israëls volksbestaan, 70 jaar na Christus, ging dezelfde profetie in wijder strekking in vervulling. Maar in nog wijder en groter zin zullen deze woorden zich in de eindcatastrofe van deze boze aioon voltrekken. Openb. 6:14-17 vertelt ons:

"En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold en alle berg en eiland werd van zijn plaats gerukt. En de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de troon van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?".

Zo is de vloek der verharding over Israël uit Jes. 6 al enige malen over Israël uitgesproken. Maar de vraag van Jesaja:

"Tot hoelang, Heer?" en het antwoord: "Totdat de steden verwoest zijn... enz." voert ons ook naar Openb. 16:19: "En de grote stad viel in drie stukken uiteen en de steden der volken stortten in". TOT ZOLANG ZAL DUS ISRAELS VERHARDING DUREN! Gelukkig maar dat deze durende ellende voor Israël niet van mensen (al is het dan ook de kerk of gemeente) afhankelijk is.

We schouwen daar in de laatste diepte van het historische proces, in de nacht der tijden. Een tijd, nog nooit geweest, maar welke ook nimmer meer zal zijn. Een tijd, waarin God zal schiften en op de volken zal toornen.

  • "0 wee! Want groot is die dag, zonder weerga; een tijd van benauwdheid is het voor Jacob; MAAR DAARUIT ZAL HIJ GERED WORDEN"! (Jer. 30:7).
  • "Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren en de Here, hun God, zoeken en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil - in de dagen der toekomst" (Hos. 3:4-5).
  • "En dan zult gij daar de Here, uw God, zoeken en Hem vinden, wanneer gij naar Hem vraagt met uw ganse hart en met uw ganse ziel. Wanneer het u bang zal zijn en in de toekomst al deze dingen u zullen overkomen, dan zult gij u bekeren tot de Here, uw God, en naar Hem luisteren" (Deut. 4:29-30).

Tot op heden zullen al Israëls benauwdheden op een FEEST uitgelopen. De verdrukking in EGYPTE eindigde met de uittocht en het Paasfeest. De verdrukking onder HAMAN eindigde met het Purimfeest. De verdrukking onder HITLER eindigde met het bevrijdingsfeest in hun eigen land.

Maar hun grootste verdrukking in de EINDTIJD zal eindigen in hun grootste feest - HET LOOFHUTTENFEEST -, waaraan ook de overgeblevenen uit de hen omringende volken jaarlijks zullen deelnemen (Zach. 14:16).

Trek rechte voren bij het brengen van het woord der waarheid (2 Tim. 2:15).


Evangelie aan Israël.

Voor elke prediker over het aanstaande Koninkrijk moet het nadenken over deze dingen geestelijke moeilijkheden geven. We willen trachten een oplossing te geven voor het probleem "Kerk en Israël", zonder daarbij één van de richtingen te kort te doen of te krenken.

Dat probleem hangt samen met Paulus' bedieningen. Paulus is de onbegrepene, zowel voor Joden als voor Christenen. Laat ons daarom bij het bestuderen van ons probleem beginnen met de brieven van Paulus geheel uit te schakelen. We krijgen het Nieuwe Testament dan als volgt:

  • De vier evangeliën (Mattheus, Marcus, Lucas, Johannes).
  • De handelingen der Apostelen.
  • De algemene Zendbrieven van Jacobus, Petrus, Johannes en Judas.
  • De zendbrief aan de Hebreeën, waarvan de schrijver onbekend is.
  • De openbaring van Johannes.

Deze reeks vormt met elkaar één lijn: DE LIJN VAN ISRAëL. Want aan al deze schrijvers was de prediking van het evangelie aan de besnedene toevertrouwd (Gal. 2:7-9). Zo zijn de evangeliën ISRAELITISCH, want er staat in Rom. 15:8: "Dat Christus een dienaar van besnedenen geweest is". De openbaringen van Johannes zijn een nauwkeurige uitwerking van Daniëls visioenen, dus ook Israëlitisch, terwijl de algemene Zendbrieven, goed beschouwd, een inleiding tot de Openbaring zijn. Als we deze lijn goed in ons opnemen, komen we al dichter bij de oplossing van het probleem. Nu gaat het nog om de Paulinische brieven. We hebben al gezien, hoe duidelijk deze brieven in twee groepen te verdelen zijn, nl.:

  1. welke Paulus al reizende als vrij man schreef,
  2. welke hij als gevangene schreef.

Handelingen is, als het ware, een niet beëindigd boek. We verwachten nog meer te vernemen over de reizen der apostelen. De geschiedenis breekt echter plotseling af, zoals ook Israëls historie afbreekt en een nieuwe bedeling begint. Als onze bedeling weer eindigt, gaat Handelingen verder met de zeven gemeenten, die dan weer in Azië zullen zijn. Openb. 3, herhaling der (Joodse) geschiedenis.

Wel geeft de Schrift bij het overgaan van de ene bedeling in de andere nooit scherpe lijnen aan. De bedelingen schuiven, als het ware, als dakpannen over elkaar. Toch geldt voor elke bedeling een andere norm, een ander voorschrift, een andere levenswijze, waardoor deze bedelingen van elkaar te onderscheiden zijn. Aan de hand van diverse voorbeelden is aan te tonen, dat bepaalde voorschriften wel voor de éne bedeling gelden, maar niet voor een volgende. Op deze wijze zullen we zien, dat vele schijnbare tegenstrijdigheden, welke in de brieven van Paulus voorkomen, geen tegenstrijdigheden zijn, doch voorschriften voor verschillende bedelingen.

We moeten beginnen de mening los te laten, als zou onze tussenbedeling met Pinksteren in Handelingen 2 begonnen zijn. Trouwens, Pinksteren is een Joods feest en de Profetien daaraan verbonden zijn Joods. "Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost", zegt Jes. 44:3. "En Ik zal mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, wanneer Ik mijn Geest over het huis Israëls heb uitgestort, luidt het woord van de Here", zegt Ezech. 39:29. "Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn", zegt Petrus (Hand. 2:39) op Pinksteren tegen de scharen van Joden en Jodengenoten. We lezen dan ook, dat zelfs na Paulus' bekering en na de steniging van Stefanus het evangelie ALLEEN aan de Joden gebracht was en nog tot niemand anders (Hand. 11:19).


Evangelie van Paulus.

Paulus werd pas als apostel der heidenen uitgezonden, nadat Petrus, de sleutelbewaarder, zowel voor de Joden op de Pinksterdag als ook voor de heidenen bij Cornelius aan huis, de deur tot het Koninkrijk had geopend. Er is al aangetoond, hoe in de tweede helft van de Handelingentijd Israël steeds dieper wegzinkt, terwijl daarentegen de lijn van Paulus steeds hoger opstijgt, geloof en bekering aan de heidenen predikend.

Na Israël door de prediking aan de heidenen tot naijver of jaloersheid te hebben verwekt (God gaf immers aan de bekeerde heidenen dezelfde gaven, waarover de Joden zich ontzet voelden), geeft God aan Paulus steeds hogere beloften te zien.

Eerst predikt Paulus aan de heidenen het evangelie, waarbij Abraham als vader der gelovigen voorgesteld was. De inhoud van dat evangelie is, dat niet de rechtvaardigheid der wet, maar Gods rechtvaardigheid wordt toegerekend. Door dit evangelie komen Jood en heiden al op een hoger plan te staan.

Was in de Psalmen en in de Bergrede aan de zachtmoedigen het aardrijk beloofd, de hogere belofte en de hoop is: HET VADERHUIS IN DE HEMELEN en DE VERENIGING MET HEM BIJ ZIJN KOMST. Dit noemt Paulus: mijn evangelie.

Hij heeft dit evangelie veertien jaren, onafhankelijk van de overige apostelen, gepredikt. Vooral het woord "parousia" gebruikt hij in de eerste brieven voortdurend. Hij geeft de tekenen aan, waaraan men zal kunnen zien of de wederkomst des Heren nadert. Dit als waarschuwing tegen degenen, die hun bezinning verliezen en al nalaten te werken (2 Thess. 2:2 en 3:11).

Hij spreekt van de komende antichrist, de wetteloze, die tot afval der wet zal leiden. De Joodse Christenen hielden immers nog steeds de wet, terwijl de heiden Christenen zich slechts vier noodzakelijke dingen moesten onthouden (Hand. 15:20). De antichrist - aldus Paulus - zal Israël niet alleen tot afval van de wet brengen; doch ook het dagelijkse offer doen ophouden, in de tempel gaan zitten en zichzelf vertonende, dat hij God is! Dit alles is uitwerking van Daniëls profetie. We staan hier dus met Paulus nog steeds op Joodse bodem, in afwachting van Israëls bekering. Immers, ook onze Here Jezus heeft Zijn discipelen gewaarschuwd op deze tijd te letten (Matth. 24:15-35, Marc. 13:14-37).

Ook Petrus, Jacobus en Johannes hebben de wederkomst des Heren in deze tijd, dus in hun geslacht komende, verwacht en voorgesteld (Jac. 5:8, 1 Petr. 4:7, 1 Joh. 2:18). Die tijd bleef echter uit. In plaats van zich te bekeren, werd Israël onder de volkeren verstrooid. De oprichting van het Rijk is niet gekomen. De spotters hebben toen ook al gehoond: "Waar blijft nu de belofte van Zijn wederkomst?" (2 Petr. 3:4).

Satan schijnt weer te triomferen, evenals op Golgotha. Hij blijft de vorst van deze wereld. Het is echter niet zo, dat het Woord Gods gefaald zou hebben (Rom. 9:6). God openbaart aan Paulus, tijdens zijn gevangenschap, het geheim dat alle voorgaande eeuwen en geslachten verborgen was gebleven (Eph. 3:1-11).

Dat zal nu, in de tussentijd van Israëls uitvallen uit de heilsgeschiedenis, uitgewerkt worden. De grote tussentijd in het heilsplan Gods; de gemeente, welke is Zijn Lichaam. Bij Paulus' bekering heeft de Here Jezus gezegd, dat Hij hem nu was verschenen, maar ook dat Hij dat nogmaals zou doen. Hierna is Paulus' tweede bediening begonnen.

Hoe groot het verschil in onderwijs is tussen de EERSTE bediening, welke Paulus bracht en de TWEEDE, zullen we nu eens nagaan.

A. Verwachting van het Koninkrijk.

EERSTE BEDIENING:

Aangezien het Koninkrijk voor de toen levende geslachten aanstaande was, dacht hij niet aan sterven, immers hij schrijft: "Wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren" (1 Thess. 4:15) en "Allen zullen wij niet ontslapen" (1 Cor. 15:51).

TWEEDE BEDIENING:

Dan weet Paulus, dat de komst voor lange tijd is uitgesteld en spreekt over zijn sterven en schrijft: "Het tijdstip van mijn verscheiden staat voor de deur" (2 Tim 1:4-6, Phil. 2:17).

B. Mozaïsche inzettingen.

EERSTE BEDIENING:

De Joodse Christenen onderhielden nog steeds de wet, terwijl de heidense Christenen daarvan vrijgesteld waren, zoals bepaald op de apostelvergadering te Jeruzalem (Hand. 15). Beide groepen worden door Paulus soms verschillend toegesproken, wat echter in de hoofdstukverdeling van de bijbelvertaling(en) niet geheel tot zijn recht komt (1 Cor. 7:18-20, Gal. 2:12). Vandaar, dat Paulus de vrouwen gebiedt te zwijgen, gelijk de wet zegt, en het hoofd gedekt moesten houden om der engelen wil.

TWEEDE BEDIENING:

Dan zijn de inzettingen buiten werking gesteld en is er van al deze dingen geen sprake meer (Eph. 2:15, Col. 2:16 en 20).

C. Huwelijk.

EERSTE BEDIENING:

Om de aanstaande nood, de grote verdrukking, welke vlak voor de komst van het Koninkrijk zou uitbreken, is het beter - zegt Paulus - niet te trouwen (1 Cor. 7:26-38).

TWEEDE BEDIENING:

Dan gebiedt hij zelfs de weduwen om te trouwen en kinderen te krijgen (1 Tim. 5:14), omdat de komst van het Koninkrijk weer teruggeweken is.

D. Gemeenschap van goederen.

EERSTE BEDIENING:

Gemeenschap van goederen was eis. "Allen, die tot het geloof gekomen en bijeenvergaderd waren, hadden alles gemeenschappelijk" (Hand. 2:44). Een rijke kon moeilijk het Koninkrijk ingaan. Hoe waarschuwt Jacobus toch, dat men in het laatste der dagen leeft en dus geen schatten moet verzamelen. "Wee u, rijken, schrijft hij, weent over de rampen, die u zullen overkomen. Uw rijkdom is verrot! De komst des Heren is nabij! De rechter staat voor de deur!" (Jac. 5:1-9).

TWEEDE BEDIENING:

Toen het Koninkrijk teruggeweken was, hield ook de verplichting van gemeenschap van goederen op. Paulus vraagt aan de rijken goede rentmeesters te zijn (1 Tim. 6:18).

E. Wondertekenen en krachten.

EERSTE BEDIENING:

De koninkrijkspsalm (Ps. 103) gaat al gaandeweg in vervulling: "Die al uw krankheden geneest, die uw leven verlost van de groeve", want zieken worden genezen en doden opgewekt (Hand. 5:16, 8:7). Paulus wordt op het eiland Malta door een adder gebeten zonder enig letsel te ondervinden en geneest de vader van Publius door handoplegging van ingewandskoortsen. Daarna geneest hij nog vele zieken op het eiland (Hand. 28:3-10).

TWEEDE BEDIENING:

Nu wijken met het Koninkrijk ook alle krachten van de toekomende aioon terug en moest het lijden aanvaard worden, ofschoon toch het werk, het brengen van het evangelie, ten volle moest worden verricht (2 Tim. 4:5). Zieken werden niet meer genezen zoals voorheen. Timotheüs werd door Paulus aangeraden een weinig wijn te gebruiken voor zijn zwakke maag (1 Tim. 5:23). Trophimus moest door Paulus ziek te Miléte achtergelaten worden (2 Tim. 4:20).

F. Onmiddellijk gericht.

EERSTE BEDIENING:

De directe straf op zonden behoorde bij deze periode, het onmiddellijk gericht (Hand. 5:5 en 10, 13:11, 1 Cor. 11:30). Ook de engelen verleenden hun tussenkomst (Hand. 5:19, 12:7).

TWEEDE BEDIENING:

Al deze dingen zien we nu niet meer gebeuren, althans niet in zulk een omvang, hoogstens in enkele individuele gevallen.

Na de eerste bediening van Paulus is de aardse lijn van het Koninkrijk tijdelijk stop gezet, doch de hemelse stijgt hoger. Want men leest in Paulus' laatste, brieven van een belofte en een hoop, welke boven de hemelen uitgaat (Eph. 1:17-23). Maar zijn toekomstverwachting voor de aarde is dan totaal veranderd. In plaats van een behouden worden in de dag des toorns, en daarna, nog tijdens zijn leven, de verandering zijns lichaams en de Here tegemoet gaan, ziet hij nu een sombere toekomst voor de gelovige op aarde.

In zijn afscheidsbrief waarschuwt Paulus van onheilige, holle klanken en voorspelt afbraak van het geloof, woordenstrijd en verderf, dat zal voortwoekeren als de kanker (2 Tim. 2:17). Gelukkig geeft hij ook direct daarbij de troost: "En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk DE HERE KENT DE ZIJNEN"!

Hoe rustig kunnen wij dan alles verder aan Hem overlaten, Hij zal aan elk der Zijnen bij de opstanding het lichaam geven, gelijkerwijs Hij wil naar de verkiezing der genade.

"Dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden, waarop het aankomt". (Phil. 1:9-10).

God predikt ons Zijn veelvormigheid in Zijn schepping, letterlijk in alles om ons heen. Ja, we aanbidden Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid alleen reeds door te letten op de duizendvoudige vorm en kleur van bloemen en bladeren, ofschoon dit maar een klein onderdeel van Zijn Schepping is. De glans van de zon onderscheidt zich van de glans van de maan. De ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere. Alle vlees is niet hetzelfde. Dat van mensen is anders dan dat van dieren.

Het vlees van vogels verschilt van dat der vissen. Men behoeft geen natuurwetenschappen bestudeerd te hebben om deze onderscheidenlijke verschillen te kunnen waarnemen. Zo zijn er in de Schrift dingen, die verschillen, doch - in helder inzicht en met alle fijngevoeligheid, zoals Paulus schrijft - onderscheiden moeten worden.

Er zijn hemelse en aardse LICHAMEN, maar ook hemelse en aardse GESLACHTEN. Van de hemelse geslachten worden ons in de Schrift genoemd: vorsten - aartsengelen - machten - heerschappijen - krachten - tronen - overheden. Dat deze geslachten van Gods voornemen niet geheel en al op de hoogte waren, blijkt uit 1 Petr. 1:12. Zelfs de engelen begeerden een blik te slaan in de dingen, welke aan de mensen geopenbaard waren.

Het is vervlakking van de Schrift en in tegenspraak met al de werken Gods, indien we alle gelovigen - van Adam af tot 's Heren wederkomst - leden van HET lichaam van Christus zouden noemen. Dat is trouwens onmogelijk, want voor het Hoofd uit de doden is opgestaan, kan er geen lichaam gevormd zijn. Eerst moet Christus uit de doden opgewekt worden als Hoofd gezet zijn aan Gods rechterhand. Zo zullen ook allen in Christus levend gemaakt worden, maar ieder in Zijn eigen rangorde (1 Cor. 15:23).

Niet èlk lichaam is HET lichaam van Christus. Het verschil is bijv. ogenblikkelijk te merken, indien men spreekt van een volk of het volk. Bij een volk gaan onze gedachten naar een willekeurig (heidens) volk, terwijl met het volk bedoeld wordt het Joodse volk. Zo is er in de Schrift ook verschil, als het gaat over een lichaam en over HET lichaam van Christus. In 1 Cor. 12:27 is het woord "het" niet in de Griekse tekst gebruikt. Het woord "lichaam" duidt daar op gemeenschap. Een juistere vertaling zou zijn: "Gij nu zijt lichaam in Christus", dus gemeenschap hebbende in Christus. Zoals ook Galaten 3:29 zegt: "Indien gij nu van Christus zijt". Het is dus een lichaam, een gemeenschap, dat bij Christus behoort.

De Joden in de woestijn vormden ook een groep, een gemeenschap, gedoopt in de wolk en in de zee, en gelaafd en gevoed uit een geestelijke rots, en die rots (de Petra) was de Christus (= de Gezalfde) (1 Cor. 10:1-4). Hier is dus ook een lichaam in Christus. Zo waren ook de Corinthiërs in één geest tot één lichaam, één gemeenschap, in Christus gedoopt, echter met verscheidenheid in gaven en bedieningen. De een ontving de gave van het woord, de ander de gave van genezingen, de een werking van kracht (d.w.z. het onderscheidingsvermogen der geesten), de ander van profetie. Elke gave werd gevoed uit één geestelijke rots (Petra) in één geest. Elke gave vormde een deel van de gemeenschap, zoals armen en benen, handen en voeten, ogen en oren delen van het lichaam zijn. Al deze verschillend begiftigde mensen vormen tezamen één geheel, één gemeenschap, één lichaam, waarvan de leden elkaar aanvulden en geen enkel lid gemist kon worden. Al waren de volken daar nog ingeënt op het volk, de geestesdoop maakte hen tot een gemeenschap.

Pas in de brief aan de Epheziërs is sprake van HET lichaam van Christus en zijn die twee - Joden en volken - in Christus tot één nieuwe mens geschapen en tot één lichaam verbonden (Eph. 2:15-16). Nieuw is daar de vertaling van het woord: kainos. Dat betekent: nieuw van aard, iets, dat verschilt van het vroegere. Daar is de tussenmuur weggevallen en hebben beiden, Joden en heidenen, in één Geest de toegang tot de Vader. Hier duidt "lichaam" op een NIEUWE SCHEPPING, waarvan Christus het Hoofd is. HET lichaam, welke gezet is in de overhemelse gewesten.

Voorgaande visie laat duidelijk zien, dat er in de Schrift naast dingen van voorbijgaande aard, ook zegeningen zijn met een hogere taak, welke Paulus in zijn tweede bediening nader uitgewerkt heeft. De verschillen tussen het evangelie van Paulus tijdens zijn eerste en zijn tweede bediening vallen terstond op.

A. Plaats van het Koninkrijk.

  1. De Koninkrijksgemeente wordt het Israël Gods genoemd in tegenstelling van Israël naar het vlees, dat in voorbereiding was voor het Koninkrijk op aarde.
  2. De latere gemeente had haar burgerschap in de hemelen en het overhemelse Koninkrijk. In Eph., Col. en Phil. vinden we niets meer over de aarde, het land, de stad, het rijk of de troon.

B. Profetieën.

  1. De Koninkrijksgemeente is in de profetieën aangekondigd. Paulus zegt niets buiten hetgeen door Mozes en de Profeten gesproken was (Hand. 26:22). De Bereërs onderzochten dagelijks de Schriften, om te zien of deze dingen alzo waren (Hand. 17:11). Voor het Koninkrijk kwam, zou God eerst een grote groep heidenen toevoegen (Deut. 32:21).

    Als door de prediking van Paulus zich grote scharen van heidenen bekeerd hebben, is dit voor Jacobus het teken, dat de Here spoedig zal wederkeren. Jacobus verwijst dan naar Amos 9:11-12, waar staat dat de vervallen hut van David weder opgebouwd zal worden, opdat het overige deel der mensen de Here zal zoeken (Hand. 15:14-18).
  2. De latere gemeente is aan de profeten onbekend. Nu openbaart Paulus deze verborgenheden, de verborgen bedeling. Dat is iets geheel onvoorziens en ongehoords. Nooit was er zelfs ook maar een bedekte heenwijzing gegeven naar het feit, dat mensen uit de volken met hèt volk tezamen één lichaam zouden vormen, en onafhankelijk van Israël een buitengewone rol zou hebben te vervullen. Deze verborgenheid was de schepping van een nieuw lichaam.

C. Evangelie.

  1. Paulus verkondigt tijdens de eerste bediening aan de heidenen, dat het geoorloofd is het evangelie der behoudenis mede te horen. Dit evangelie omvatte het Koninkrijk voor de aarde, dat voor Israël bestemd is (Hand. 13:26).
  2. Dan mogen de Joden meeluisteren naar het evangelie, dat aan de heidenen gegeven is. Een veel ruimer evangelie, meer Abrahamitisch. Abraham wordt immers erfgenaam genoemd van het land en van de wereld. Wereld in de betekenis van Gods wereld, omvattend: hemel der hemelen, hemel en aarde (Hand. 28:28).

D. Gebondenheid.

  1. Eerst is Paulus gebonden (gevangen) voor de hoop van Israël (Hand. 28:20).
  2. Later is hij gevangen voor de heidenen ter wille van Jezus Christus (Eph. 3:1).

E. Inzettingen.

  1. De inzettingen blijven nog gehandhaafd. Paulus zegt: "Laat ieder blijven, zoals God hen geroepen heeft. Zo schrijf ik het in alle gemeenten voor. Is iemand als besnedene geroepen, hij late het niet verhelpen; is iemand als onbesnedene geroepen, hij late zich niet besnijden" (1 Cor. 7:17-18).
  2. Nu zijn de inzettingen buiten werking gesteld en worden beide groepen niet meer gezien, want de individuele Jood en de individuele heiden worden in één lichaam tot God verzoend (Eph. 2:16).

F. Dopen.

  1. In deze bediening bestonden er drie dopen: de waterdoop - de doop van de dood - de geestesdoop.
  2. Dan is er: één Heer - één geloof - één doop voor ALLEN (Eph. 4:5).

G. Vergeving.

  1. "Vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven". Toen was die vergeving nog voorwaardelijk. Toen de slaaf, aan wie een grote schuld was kwijtgescholden, zijn medeslaaf geen kleine schuld kwijtschold, werd de vergeven slaaf aan de folterknechten in handen gegeven, totdat hij alles betaald had. "Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet een ieder zijn broeder van harte vergeeft" (Matth. 18:26-35).
  2. In onze bedeling is het juist andersom. "Weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft" (Eph. 4:32). Hier is dus onvoorwaardelijke vergeving.

H. Verzoening.

  1. Toen was er alleen verzoening (katallassoo) (Rom. 5:18, 1 Cor. 7:11, 2 Cor. 5:18-20).
  2. Nu is er volledige verzoening (apo-katallassoo) (Eph. 2:16, Col. 1:20-21).

I. Volheid.

  1. Toen hadden de gelovigen uit Zijn volheid ontvangen (Joh. 1:16).
  2. Nu hebben de gelovigen de volheid in Hem verkregen (Col. 2:10).

J. Gelijkvormigheid.

  1. Toen kon de gelovige gelijkvormig worden aan het beeld zijns Zoons (Rom. 8:29). Wij weten, dat de Zoon in scheppingsvorm het Beeld Gods genoemd wordt (Col. 1:15).
  2. Nu zijn de gelovigen burgers van een rijk in de hemelen en worden gelijkvormig aan het lichaam Zijner heerlijkheid (Phil. 3:21).

K. Dood en leven.

  1. Toen sprak Paulus van: met Hem sterven en met Hem begraven worden (Rom. 6).
  2. Dan spreekt hij van: met Christus mede levend gemaakt, mede opgewekt en mede geplaatst worden in de hemelse gewesten (Eph. 2:5-6).

L. Jood en heiden.

  1. Eerst was het evangelie der behoudenis eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek (Rom. 1:16). Volgorde: Jood - Griek.
  2. Later is de volle kennis voor allen, waarbij geen onderscheid is tussen Griek en Jood (Col. 3:11). Volgorde: Griek - Jood, echter zonder onderscheid!

M. Herstel.

  1. Toen was het Koninkrijk nabij en ging het dus om het herstel van de AARDE.
  2. Als de komst van het Koninkrijk uitgesteld is, lezen we van een herstel der HEMELSE GEWESTEN.

N. Belangstelling voor het evangelie.

  1. Toen werd er naar de woorden van Paulus geluisterd. Er was belangstelling voor hetgeen hij te zeggen had. Allen, zowel Joden als Grieken, die in Azië woonden hadden het woord des Heren gehoord (Hand. 19:10).
  2. Dan hebben zich allen in Azië van Paulus afgewend. Men interesseert zich niet meer voor hem. (2 Tim. 1:15). Men was teleurgesteld in zijn verwachtingen. Men kon het geloof, zonder iets zichtbaars en tastbaars, niet aanvaarden. De oudste kerkgeschiedenis onderstreept Paulus' laatst klacht, als hij uitroept: "Niemand heeft mij bijgestaan, allen hebben mij in de steek gelaten". (2 Tim. 4:16).

Wanneer we dit inzicht kunnen aanvaarden, dan worden ons vele dingen duidelijker, dan lossen zich ook vele moeilijkheden op. Die moeilijkheden waren voorheen nog erger, toen zelfs de brieven van Paulus voor een tijd verloren gingen. De gelovigen steunden toen alleen op het evangelie van de twaalven, het evangelie van het nabije Koninkrijk. Het was evenwel Paulus gegeven de hogere wijsheid te verkondigen en hij vraagt ons zich zijn evangelie niet te schamen, doch rechte voren te trekken bij het brengen van het woord der waarheid (2 Tim. 2:15). Degenen die hem volgen noemt hij heilige en getrouwe broeders (Col. 1:2).

Hij bidt God, dat zij de verschillende dingen mogen leren te onderscheiden (Phil. 1:10). Toch kunnen we begrijpen, dat deze hoge geestelijke waarheden het eerst overwoekerd werden door traditie en overlevering. Waar het hoog is, daar is het eenzaam. Wij, mensen, verstaan de aardse beloften nauwelijks. Hoe zullen we dan de hemelse beloften verstaan en geloven, indien God ons verduisterd verstand niet verlicht?

Buitendien, het is uitverkiezing en bestemming! Hij heeft ons in Hem uitverkoren en in liefde heeft Hij ons tevoren er toe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Christus naar het welbehagen van Zijn wil (Eph. 1:4-5).

Als we alle uitverkiezing uit de Schrift nagaan, zien we wel dat God daarbij de menselijke verantwoordelijkheid niet uitsluit. Israël, als uitverkoren eerstgeboren volkenzoon, is uitverkoren en bestemd om de later geboren volkenzonen tot zegen te zijn. Het heeft helaas tot dusver niet aan zijn roeping beantwoord!

De Here Jezus heeft twaalf discipelen uitverkoren om in Israëls wedergeboorte op twaalf tronen te zitten. Judas beantwoordde niet aan zijn roeping. Hij ging naar zijn eigen plaats. Nu komt straks in zijn plaats Matthias om op Judas' troon te zitten en te richten de twaalf geslachten Israëls.

In een gezicht zegt de Here van Paulus, dat hij een uitverkoren vat is (Hand. 9:15). Paulus is deze hemelse roeping niet ongehoorzaam geweest. Daarom waarschuwt Paulus in betrekking tot de hoogste roeping ook: "Indien gij maar wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie" (Col. 1:23).

Hij hield dus aan zijn roeping en uitverkiezing vast. "Ik jaag er naar", zegt Paulus in Phil. 3:12, "of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben". Toen wist Paulus nog niet of hij de prijs gegrepen had.

Zo dragen wij ook de verantwoordelijkheid van onze roeping en uitverkiezing. Men zal moeten WORDEN, wat van Gods zijde gezien AL IS. We zullen moeten trachten Paulus te volgen in zijn roeping om te komen tot de zegekreet, welke Paulus in zijn laatste brief uitroept:

"Ik heb de goede strijd gestreden,
ik heb het geloof behouden,
VOORTS IS MIJ WEGGELEGD DE KROON DER RECHTVAARDIGHEID".

E.W.H.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden