In u en uw zaad
zullen gezegend worden
alle geslachten der aarde

door

E.W. Hiebendaal



Meestal worden deze woorden alleen gezien als een voorzegging van de komst van Christus. Vanzelf zou er onder Christus geen sprake zijn van een toekomstige wereldevangelisatie. De zaligheid van het individu zowel als van de volken van de wereld blijft in Christus gecentraliseerd, maar het is een vergeestelijking als men de letterlijke betekenis daarbij vergeet. De gehele Schrift van Gen. 12 tot Hand. 28 is gewijd aan Israëls nationale bestemming. Heel de profetie noemt Israël het volk om uitgangspunt van zegen te zijn voor alle volken der wereld.

Ook al denkt de kerk dat wij die taak hebben overgenomen. Vergelijkt men de geschiedkundige feiten van ons christendom, dan kan men maar tot één besluit komen, nl. dat de vervulling der O.T. profetieën nog voor een zeer groot gedeelte toekomstig is.

Welk een groot onderscheid toch is er tussen het arbeidsveld van Israël in de toekomst en het arbeidsveld van onze theologen en zendelingen. Het zendingsbevel voor Israël is collectief, de belofte voor hen is: de volken zullen tot u lopen; de HEIR der heidenen zal tot u komen; de menigte der zee zal tot U gekeerd worden; tien mannen uit ALLE VOLKEN zullen grijpen de slip van één Joodse man, zeggende: "Wij willen met U gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is". Allerwege is er dan zielehonger, terwijl er in onze tussentijd meer aanbod dan vraag is. Het is dan ook niet onze, maar Israëls taak de wereld te bekeren, want zij zullen gaan met die volmacht die onze zendelingen niet hebben, nl. genees de kranken, reinig melaatsen, wek de doden op. Onze zendelingen zijn en worden vaak zelf gedood. En hoe ploegen zij als op rotsen, zowel in beschaafde als in onbeschaafde landen.

Begonnen onze zendelingen dan met minder liefde? Met minder geloof, met minder moed? Zijn zij dan geen arbeiders van God? Zeer zeker, maar de doelstelling van beide is verschillend. De arbeid der onzen individueel, die van Israël straks zal collectief zijn. Zij zijn nu eenmaal het van God verkoren kanaal om de wereld tot God te brengen, dit is hun taak en opdracht, en al zijn zij in die opdracht blijven steken, het werk blijft voor hen gereserveerd. In onze tussentijd is Gods werk dus individueel, laat God de volken als zodanig nog wandelen in hunne wegen, hen nochtans goeddoende, regen gevende op rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

Toen Israël ophield Gods volk te zijn, einde Handelingen, dacht men dat Israël voorgoed was verworpen en nam de kerk hun taak over. Maar dit was niet Gods bedoeling. De kerk kreeg voor de tussentijd van Israëls verwerping een andere opdracht. De wil en de gedachte Gods voor onze tijd is: de opbouw van het 1ichaam van Christus, zonder rassenonderscheid. Aldus: "Predik het Woord, houdt aan tijdig en ontijdig; wederleg, bestraf, vermaan, in alle lankmoedigheid en leer". 2 Tim. 4:2.

Christus in u, de hoop der heerlijkheid; Dien wij verkondigen onder de volken, ieder mens vermanende en ieder mens lerende in alle wijsheid, opdat wij ieder mens volmaakt stellen in Christus, Col. 1:28. En wat gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan getrouwe mensen, die bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren...".

Voor de getrouwen, die als overblijfsel uit Jood en heiden Paulus bleven volgen beloofde God evangelisten, herders en leraars tot herordening der heiligen, om als huisgenoten Gods, opgebouwd te worden op het fondament der apostelen en profeten. In onze tussentijd werd door God bekwamelijk samengevoegd uit alle landen, alle volken, alle kerken, individueel, een nieuw geschapen lichaam.

Zolang het koninkrijk nog aanstaande was, moest de Joden-christen en de heiden-christen uiterlijk gescheiden blijven. De Joden bleven trouw aan Gods geboden, de heidenen alleen aan de vier noodzakelijke dingen. Zolang de Tempel stond wordt geen heiden in de Tempel geduld. Zie wat lang na Pinkster met Paulus gebeurde toen men hem alleen maar verdacht Trofimus in de Tempel te hebben gebracht. Maar nog vóór de Tempel is verwoest, Israël verstrooid, de wederkomst des Heren tot oprichting van het koninkrijk is uitgesteld, omdat de nationale bekering van Israël uitbleef, en dus ook de opstanding en opname der gelovigen, geeft God aan Paulus in de gevangenis de opdracht voor onze wachtenstijd. Het samenlichaam.

Als de taak der kerk dezelfde was als die van Israël, waarom moet dan Israël hersteld worden? Omdat Israël geroepen is, de heerschappij van de hemel over de aarde te brengen. Mijn koninkrijk is niet "uit" deze wereld, zei de Here Jezus. Was de hoop der O.T. gelovigen te mogen opstaan in hun land; de hoop der N.T. gelovigen, verder onthuld, de opstanding en opname ter ontmoeting in de lucht, wanneer de Heer op Israëls geroep zou wederkeren; in de nu nog volgende brieven van Paulus is geen sprake meer van 's Heren wederkomst. Integendeel, in zijn afscheidsbrief schrijft Paulus: "Houd Jezus Christus in gedachtenis als uit de doden opgewekt". Want nu is Gods nieuwe belofte dat zij de dood van Christus gelijkvormig zouden worden, om te komen tot de uitopstanding die uit de doden is. Fil. 3:10.

De opstanding ten laatste dage was bekend, het was de uitopstanding, de opstanding der gelovigen van tussen de doden uit. Echter deze, aan Paulus beloofde opstanding is iets nieuws, zij is voor de leden van het Lichaam van Christus om met Hem vanuit den hemel geopenbaard te worden. Col. 3:4.

Zoals de mensenwereld uiteindelijk onder de heerschappij van Christus gebracht moet worden en God Zijn volk voor die heerlijkheid verkoren heeft, zo ook moet het gevallen geestengebied onder de heerschappij van Christus komen, want uit, door en tot Hem zijn alle dingen. God heeft Christus gezet boven alle overheid en macht en gezag en heerschappij niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw, opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie en alle tong zal belijden: Jezus Christus is Heer, tot heerlijkheid van God de Vader. En Hij heeft Hem als Hoofd boven alle dingen gegeven aan de gemeente die Zijn lichaam is. En d.i. een onscheidbare, éénheid. Vandaar ook de gelijkvormigheid aan Christus' dood. Zij worden evenals Hij, kort na hun sterven opgewekt uit het graf, en dat, terwijl de satan nog de geweldhebber des doods is.

Er staat geschreven dat God een geweldige sterkte Zijner macht heeft moeten gebruiken om Christus uit de doden op te wekken. Diezelfde geweldige grootheid Zijner kracht moet God nu ook in het werk stellen om de leden van het Lichaam van Christus aan de dood te ontrukken. Fil. 3:10, 21.

In deze boze aioon is de satan nog de geweldhebber des doods en de mensenmoorder van den beginne. Wel zegt de Schrift dat Christus door de dood teniet gedaan heeft degene die het geweld des doods heeft, dat is de duivel. Maar wat in de Geest reeds geschied is, moet vaak in de tijd nog komen. Straks, als de Here Jezus de satan gebonden heeft, krijgt Hij de sleutels van dood en hades. Openb. 1:18. Dit Boek der Onthulling van Jezus Christus is nog toekomst en handelt over Israël. De bedeling der onthulling volgt op de bedeling der verborgenheid.

Vóór Israëls terzijdezetting konden de volken alleen door Israël tot God komen, als wilde takken ingeplant op de Olijf. Toen de boom viel, vielen vanzelf de ingeënte takken mee. Het uitverkoren kanaal waardoor de volken tot God konden naderen viel voorlopig uit. Om met het getrouwe overblijfsel nu verder te gaan, opende God een nieuwe weg. De Wet wordt buiten werking gesteld en wat eerst gescheiden was wordt nu een samenlichaam: MEDEerfgenaam, MEDEdeelgenoot, MEDEingelijfden der belofte in Christus Jezus. De muur des afscheidsels werd verbroken, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen.

Om die heerlijkheid te beschrijven komt Paulus woorden te kort. Het is de onnaspeurlijke rijkdom van Christus, genade in overtreffende trap, het is de hoogste en heerlijkste genade die God aan een Adamskind kan schenken. Paulus is daarom uniek. Hij spreekt van: de bedeling die God mij gegeven heeft; dat Hij mij door openbaring heeft bekend gemaakt deze verborgenheid; hij kan spreken van mijn evangelie en van mijn pand bij Hem weggelegd. Zijn opdracht in de gevangenis, aan de getrouwen die hem blijven volgen, is anders dan de opdracht aan Israël in Matt. 28:19, waar de Heer zegt: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde". Gaat DAN heen, onderwijst alle volken, enz. (collectief). Hij zou immers spoedig wederkomen om de macht te aanvaarden?

Het; "En ziet, Ik ben u alle dagen", was even letterlijk bedoeld als het: "Ik zal u geen wezen laten, Ik kom weder tot u". Eerst dan moeten de discipelen ook gaan dopen in de drieënige Naam, wat zij gedurende de Handelingentijd nooit hebben gedaan.

De eerste verwarring ontstond toen allen in Azië Paulus verlieten, zijn nieuwe openbaring niet aanvaardden en bleven vragen: "Waar blijft nu de belofte van Zijn toekomst?". Toen deze wederkomst van Christus uitbleef, ontstond in de tweede eeuw de kerk, die steunde op de twaalven met als voorbeeld Israëls eredienst, zodoende de nog te vervullen profetieën van Israël vergeestelijkende.

Nu Israël weer in zijn land terugkeert, nieuwe verwarring. Moet Israël nu in de kerk, of de kerk in Israël? Wanneer men de bijzondere opdracht aan Paulus aanvaardt voor onze tussentijd, behoeft dit geen verwarring te geven, want beider doelstelling is verschillend. Zo gauw Israël een gewillig werktuig wordt in Gods hand, gaat onze verborgen bedeling ten einde. Zal de bruid (die uit Israël is) zich dan gaan bereiden, dan kan de bruiloft des Lams in het koninkrijk beginnen. Eerst was het dus de hoop van Paulus bij de levend overgeblevenen te behoren als de Heer wederkwam.

Toen openbaarde de Heer hem Israëls nationale onwil en de daarmede gepaard gaande grote omweg van het volk, dus ook een uitgesteld parousia. Nu krijgt Paulus als nieuwe openbaring Gods wat betreft de opstanding, een vóórhoop of vroegere verwachting. (Gr. Ef 1:12). En daar strekt hij zich nu naar uit. Nu wordt het sterven gewin, nu kan hij zeggen: "Ontbonden te worden (uit de dood) en met Christus te zijn is zeer verre het beste".

Het verloren gaan van de kennis dezer hoogste roeping, doet daarom de roeping als zodanig niet te niet. Zo min als het wel kennen dezer waarheid nog geen bezit er van is. Evenwel, het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Here kent degenen die de Zijnen zijn en: die de Naam van Christus noemt sta af van ongerechtigheid. Het is alleen een zaak van geloof, om daarna te weten, dat God oneindig veel meer gedaan heeft, doet en nog zal doen boven alles wat wij bidden of beseffen kunnen.

E.W.H.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden