Het Getuigenis
Wij ontlenen de nu volgende pagina's aan een artikel uit "The Word of Truth" (Het Woord der Waarheid) Oct. 1936 van Mr. Otis. Q. Sellers. Sellers schreef in zijn voorwoord:
De Leer aangaande de Gemeente door C. H. Mackintosh
Het is van het grootste belang dat de Christelijke lezer de leer verstaat van het enige karakter der Gemeente. Deze zal het enige voorbehoedmiddel blijken te zijn tegen de verschillende vormen van verkeerde en ongezonde leer die zo zeer de overhand heeft rondom ons. Goed onderricht te zijn t.o.v. de hemelse positie en de hemelse bestemming der gemeente, is de meest afdoende beveiliging tegen wereldgezindheid op de weg van de Christen in het heden en ook tegen valse leer met betrekking tot zijn toekomstige hoop. Elk leer- of tuchtsysteem dat de gemeente met de wereld wil verbinden, hetzij in haar tegenwoordige toestand, hetzij in haar toekomstig verschiet, moet verkeerd zijn en een onheilige invloed uitoefenen. De gemeente is niet van de wereld. Haar leven, positie en hoop is geheel hemels, in de allerdiepste zin van dat woord. De leer aangaande het hemels karakter der Gemeente werd in al haar kracht en schoonheid door de Heilige Geest ontwikkeld in de apostel Paulus. Tot op zijn tijd en gedurende de vroegere gang van zijn bediening was het Gods voornemen te handelen met Israël. Er was een lange reeks van getuigen geweest die uitsluitend tot het Huis Israël's werden gezonden. Zoals reeds in het begin van dit opstel bleek, betuigden de profeten Israël niet alleen zijn algehele ondergang maar profeteerden ook de toekomstige oprichting van het koninkrijk overeenkomstig het verbond gemaakt met Abraham, Izaak, Jakob en David. Zij spraken niet over de gemeente als het Lichaam van Christus. Hoe konden ze dat waar deze zaak een diepe verborgenheid was die niet aan de kinderen der mensen geopenbaard was? De gedachte van een gemeente, samengesteld uit Jood en Heiden, "gezet in de hemel" ging ver uit boven de horizon van het profetisch getuigenis. Jesaja spreekt ongetwijfeld in zeer verheven toon over Jeruzalems heerlijkheid in de laatste dagen, hij spreekt over de Heidenen die tot haar licht zullen komen en over koningen die de glans zullen kennen die haar is opgegaan; maar hij komt nimmer boven het koninkrijk uit en voert, als gevolg daarvan, nimmer op boven het verbond gemaakt met Abraham dat eeuwige zegening verzekert aan zijn zaad en door dat zaad aan de Heidenen. We mogen de geïnspireerde bladzijden van de wet en de profeten van het ene einde naar het andere doorlopen, we zullen geen oplossing van "de grote verborgenheid" van de Gemeente vinden. In de bediening van Johannes de Doper merken we weer hetzelfde op. We vinden de samenvatting en het karakter van zijn getuigenis in deze woorden: "Bekeert u want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen". Hij kwam als de grote voorloper van de Messias en trachtte een zedelijke orde onder alle rangen te vestigen. Hij zei het volk wat het te doen had in de overgangstoestand waarin het de bedoeling was hen door zijn bediening te leiden, en wees op Hem Die stond te komen. Vinden we iets van de verborgenheid in dit alles? Geen letter. Het koninkrijk is nog steeds de enigste bedoeling. Johannes leidde zijn discipelen naar de wateren van de Jordaan, de plaats ter belijdenis, maar kon niet vandaar opvoeren. Een die machtiger was dan hij kan dat alleen doen. De Here Jezus Zelf nam toen de draad van het getuigenis op. De profeten waren gestenigd - Johannes onthoofd en nu trad de getrouwe Getuige op en zei dat niet alleen het koninkrijk nabij was maar bood Zichzelf aan de Dochter Sions als de Koning aan. Ook Hij werd verworpen en bezegelde evenals elk waar getuige Zijn getuigenis met Zijn bloed. Israël wilde Gods Koning niet hebben en God wilde Israël het koninkrijk niet geven. Daarop kwamen de twaalf apostelen en namen de draad van het getuigenis op. Onmiddellijk na de opstanding vroegen zij de Here: "Zult Gij in dezen tijd het Koninkrijk aan Israël weder oprichten?". Hun geest was vervuld met de gedachte aan het koninkrijk. "Wij hoopten" zeiden de twee discipelen die naar Emmaus gingen, "dat Hij was degene die Israël verlossen zou." En zo was het ook. De vraag was: Wanneer? De Here berispt de discipelen niet dat zij aan het koninkrijk dachten; Hij zegt hun eenvoudig: "Het komt u niet toe te weten de tijden en gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft. Maar gij zult ontvangen de kracht des heiligen Geestes welke over u komen zal, en gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot aan het uiterste der aarde (2)", (Hand. 1:8 SV). Dienovereenkomstig biedt de apostel Petrus in zijn toespraak aan Israël hun weder het koninkrijk aan. "Betert u dan en bekeert u opdat uw zonden mogen uitgewist worden, wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn en Hij gezonden zal hebben. Jezus Christus Die u te voren gepredikt is; (3) Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen die God gesproken heeft door den mond van Zijn heilige profeten van alle eeuw (4)", (Hand. 3:20-21 SV). Hebben we hier de ontwikkeling van de verborgenheid? Neen. De tijd daarvoor was nog niet gekomen. De leer aangaande de gemeente moest als 't ware doorbreken als iets geheel buitengewoons - iets geheel buiten de regelmatige loop der dingen. De Gemeente zoals die gezien wordt in het begin van Handelingen, geeft slechts enige proeve van lieflijke genade en orde, voortreffelijk weliswaar op haar wijze, maar niet een die uitgaat boven datgene dat men kon voorspeld zien en waarderen. In één woord, deze genade was nog die van het koninkrijk en niet die van de grote verborgenheid de gemeente. Zij die menen dat de eerste hoofdstukken van Handelingen de gemeente te zien geven in haar hoogste aanblik hebben in het geheel de Goddelijke gedachte er over niet gevat. Petrus' visioen in Hand. 10 is beslist een stap vooruit t.o.v. zijn prediking in Hand. 3. Nochtans wordt de verheven leer over de hemelse verborgenheid niet ontvouwd. In deze vergadering in Jeruzalem gehouden om de vraag onder het oog te zien die opgerezen was t.o.v. de Heidenen, vinden we dat alle apostelen instemmen met Jacobus in zijn conclusie: "Simeon heeft verklaard hoe God eerst de Heidenen heeft bezocht om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn Naam. En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is: "Na dezen zal Ik wederkeren en weder opbouwen de Tabernakel Davids die vervallen is en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen en. Ik zal denzelven weder oprichten, opdat de overblijvende mensen de Heere zoeken en alle heidenen over welke Mijn Naam aangeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet", (Hand. 15:14-17 SV). Hier wordt ons geleerd dat er niets in de roeping der Heidenen was wat niet overeen stemt met de woorden der profeten. En hetzelfde zou inderdaad van de verborgenheid der gemeente gezegd kunnen worden; want hoewel er niets over gevonden wordt in de profeten, toch zou ze niet botsen tegen hun voorzeggingen maar veleer als men ze bij elkaar beziet, overeenstemming geven. We leiden hieruit dus af, dat de prediking van het evangelie aan de Heidenen, door de mond van Petrus niet de ontwikkeling was van de grote verborgenheid aangaande de gemeente maar eenvoudig de opening van het koninkrijk, overeenkomstig de woorden der profeten en evenzo overeenkomstig Petrus' opdracht in Mattheus 16: "En Ik zeg u ook dat gij zijt Petrus en op :deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen en de poorten der hel (5) zullen haar niet overweldigen (6) En Ik zal u geven de sleutelen van het koninkrijk der hemelen, en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde zal in de hemelen ontbonden zijn", (Matth 16:18-19 SV). Men lette er op: het is het "Koninkrijk" en niet de gemeente. Petrus ontvangt de sleutels van het koninkrijk en hij gebruikt deze sleutels, eerst om het koninkrijk te ontsluiten voor de Jood en dan voor de Heiden. Maar Petrus ontvangt nimmer een opdracht om de verborgenheid der gemeente te ontvouwen. Zelfs in zijn brieven vinden we niets over de verborgenheid. Hij ziet gelovigen op aarde: als vreemdelingen zeer zeker, maar toch op aarde, hun hoop hebbend in de hemelen en op weg daarheen zijnde.(7) Maar, mogen we zeker vragen, nam onze apostel Paulus, toen hij Jeruzalem de rug toekeerde, ook afscheid van Israël? Neen, hij wanhoopte nog niet. Zeker, zij hadden zijn getuigenis in Jeruzalem niet aangenomen, maar mogelijk zouden ze het in Rome ontvangen. Ze hadden hem geen plaats in het Oosten gegeven; misschien deden ze dat in het Westen. In elk geval wilde hij het beproeven. Hij wilde Israël niet verlaten al had Israël hem verworpen. Daarom lezen we: "En het geschiedde na drie dagen (vanaf de tijd van zijn aankomst in Rome) dat Paulus samenriep degenen die de voornaamsten der Joden waren; en als zij samengekomen waren, zeide hij tot hen: Mannen, broeders, ik die niets gedaan heb tegen dit volk, of de vaderlijke gewoonten, ben gebonden uit Jeruzalem overgeleverd in de handen der Romeinen... Om deze oorzaak dan heb ik u bij mij geroepen om u te zien en aan te spreken, want vanwege de hope Israëls ben ik niet deze keten omvangen... En als zij hem een dag gesteld hadden, kwamen er velen in zijn woonplaats; denwelken hij het Koninkrijk Gods uitlegde en betuigde en poogde hen te bewegen tot het geloof in Jezus, beide uit de Wet van Mozes en de Profeten, van den morgen tot den avond". (Hand. 28:17-23 SV). Hier hebben we dan nu deze gezegende gezant in een keten die nog steeds "de verloren schapen van het Huis Israëls" opzoekt en hun in de eerste plaats "de zaligheid Gods" aanbiedt. Maar, "tegen elkander oneens zijnde, scheidden zij, als Paulus dit ene woord gezegd had, namelijk: "Wel heeft de Heilige Geest gesproken door Jesaja de profeet tot onze vaderen, zeggende: Ga henen tot dit Volken zeg: Met het gehoor zult gij horen en geenszins verstaan en ziende zult gij zien en geenszins bemerken, want het hart dezes volk is dik geworden, en met de oren hebben zij zwaarlijk gehoord en hun ogen hebben zij toegedaan, opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien en met de oren horen en met het hart verstaan en Ik hen geneze. Het zij u dan bekend, dat de zaligheid Gods den Heidenen gezonden is, en dezen zullen horen", (Hand 28:25-28). Nu was er geen hoop meer. Elke poging, die de liefde had kunnen doen, was gedaan maar ze bleef zonder gevolg en onze apostel sloot hen tegen zijn zin op onder de kracht van die rechterlijke verblinding die het natuurlijk gevolg was van het verwerpen van "de zaligheid Gods" door hen. Zo werd elke hinderpaal voor de duidelijke en volle ontwikkeling van Paulus' evangelie weggeruimd. Hij bevond zich te midden van de uitgestrekte Heidenwereld. Een gevangene van Rome en een verworpene van Israël. Hij had het uiterste gedaan om onder hen te vertoeven; zijn liefhebbend hart deed hem zo lang mogelijk dralen voor hij het oordeel van de profeet opnieuw deed horen; maar nu was alles voorbij - elke verwachting was vernietigd - alle menselijke inzettingen en verbindingen lieten, naar zijn inzicht, niets dan ruïne en teleurstelling zien; hij moest er zich daarom toe zetten de heilige en hemelse verborgenheid te openbaren die in God was verborgen, van eeuwen en geslachten - de verborgenheid van de Gemeente als het lichaam van Christus, aan haar levend Hoofd verbonden door de Heilige Geest. Zo sluiten de Handelingen der Apostelen, die evenals de Evangeliën, min of meer verbonden zijn met het getuigenis tot Israël. Zo lang als Israël kon beschouwd worden als het voorwerp der getuigenis, duurde de getuigenis voort, maar wanneer het besloten wordt onder de rechterlijke verblinding, houdt het op te zijn in de sfeer der getuigenis, waarom de getuigenis ophield. En laat ons nu zien wat deze "verborgenheid", dit "Evangelie", deze "zaligheid" werkelijk was en waarin het bijzonder bestaat. Dit te verstaan is van het grootste belang. Wat was Paulus' evangelie? Was het een andere wijze om de zondaar te rechtvaardigen dan gepredikt werd door de andere apostelen? Neen, beslist niet. Paulus predikte zowel de Joden als de Heidenen "bekering" tot God en "geloof in de Here Jezus Christus". Dat was het wezen van zijn prediking. Het bijzondere van het Evangelie door Paulus gepredikt had niet zo zeer betrekking op Gods weg met de zondaar dan wat Hij deed wanneer deze gerechtvaardigd was. Ja 't is juist de positie waartoe Paulus' evangelie de gemeente leidde waardoor het zijn bijzonder karakter ontving. Wat betreft de rechtvaardiging van de zondaar, kon er slechts een weg zijn, namelijk door geloof in het ene offer van de Here Jezus Christus. Maar er konden talrijke trappen van verhoging zijn in de staat van een heilige. Bijvoorbeeld had een heilige in het begin van Handelingen hogere voorrechten dan een heilige onder de wet. Mozes, de profeten, Johannes, onze Here in Zijn persoonlijke bediening en de Twaalf, allen brachten verschillende aanzichten naar voren van de positie van de gelovige voor God. Maar Paulus' evangelie ging ver boven deze allen uit. Het was niet het Koninkrijk dat aan Israël aangeboden werd op grond van bekering zoals dit geschiedde door Johannes de Doper en onze Here: ook was het niet het Koninkrijk dat voor Jood en Heiden geopend werd in Hand. 3 en 10; maar het was de hemelse roeping van de gemeente van God, samengesteld uit Jood en Heiden, in één Lichaam, verbonden aan een verheerlijkte Christus door de tegenwoordigheid van de Heilige Geest. De brief aan de Efeziërs ontwikkelt ten volle de verborgenheid van Gods wil aangaande de gemeente. We worden daar breedvoerig onderwezen betreffende onze hemelse positie, hemelse hoop en hemelse strijd. De apostel beschouwt de gemeente niet als een pelgrim op aarde (wat, we behoeven het niet te zeggen, vanzelf het geval is), maar als gezeten in de hemel: niet als zwoegende hier, maar als rustende daar. "Hij" heeft het volbracht. Toen Christus uit de doden opgestaan was, werden al de delen van Zijn Lichaam mede opgewekt; toen Hij ten hemel voer, voeren zij ook op; toen Hij Zich zette, zetten zij zich ook; dat is de raad Gods en om deze in de loop der tijden te verwezenlijken, werd de Heilige Geest van de hemel gezonden. We moeten nimmer vergeten, dat elke uiting van de menselijke geest niet alleen te kort schiet, maar in wezen ingaat tegen al deze Goddelijke waarheden aangaande de gemeente. We hebben gezien hoe lang het duurde voor de mens er houvast aan kon krijgen; hoe ze als 't ware met moeite naar voren werden gebracht en hem opgedrongen werden en we hebben slechts een blik op de geschiedenis der kerk van de laatste achttien eeuwen te werpen om te zien hoe zwak ze vastgehouden en hoe ras ze losgelaten werden. Het hart hangt van nature aan de aarde en de idee van een aardse corporatie vindt het aantrekkelijk. Daarom kunnen we verwachten dat de waarheid van het hemels karakter der gemeente slechts door een zeer kleine en zwakke minderheid zal ingezien en voortgeplant worden. Men kan niet veronderstellen dat de Protestantse Reformatoren hun gedachten oefenden t.o.v. dit gewichtig onderwerp. Zij waren de instrumenten om de kostelijke waarheid van de rechtvaardiging door het geloof vanuit het struikgewas der Roomse bijgelovigheid naar voren te brengen en ook om in de menselijke consciëntie het licht der inspiratie te laten vallen tegen de valse en verstrikkende dogma's van menselijke tradities in. Dat was niet gering; toch moet men erkennen dat de positie en hoop van de gemeente niet hun aandacht bezig hield. Om dit alles te verstaan moet men geestelijker zijn dan de gewone Christenen. Vanzelf rijst de vraag in de geest van de zoeker naar waarheid: "Wat is de meest Schriftuurlijke vorm van Gemeente leiding? Bij welke groep Christenen moet ik me aansluiten?" Het antwoord op zulke vragen is: Sluit u aan bij hen die zijn "benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door de band des vredes". Sekten zijn de Gemeente niet, en godsdienstige groepen niet het Lichaam van Christus. Daarom is het aangesloten zijn bij een sekte het zich bevinden in één van de talrijke bijstromen die zich snel voortspoeden naar de verschrikkelijke draaikolk waarvan we lezen in Openb. 17 en 18. Laat ons niet verleid worden: Beginselen zullen doorwerken en systemen zullen hun geschikt terrein vinden. Het vooroordeel zal werken en het uitwerken van de hemelse beginselen waarvan we spreken belemmeren. Zij die Paulus' evangelie willen handhaven, zullen zich, evenals hij, verlaten en veracht zien te midden van de schitterende praal van de wereld. De botsing der godsdienstige stelsels, het gekibbel der sekten en het gerammel over godsdienstige geschilpunten zal ongetwijfeld de zwakke stemmen van hen die over de hemelse roeping en de opname der gemeente (8) spreken, overstemmen. Maar laat de geestelijke mens die zich te midden van al de droeve en ontmoedigende verwarring zich het volgende eenvoudig beginsel herinneren: elk systeem van kerkelijke tucht en elk systeem van profetische uitlegging dat de gemeente op enige wijze met de wereld wil verbinden of met de dingen van de wereld, moet ingaan tegen de geest, en de beginselen van de grote verborgenheid, geopenbaard door de Heilige Geest aan de apostel der Heidenen. Ik moet dit opstel besluiten. Ik ben me er diep van bewust hoe zwak en onsamenhangend ik ontwikkeld heb wat ik in mijn geest zie betreffende de leer der gemeente, maar ik twijfel niet aan het grote belang er van en ben verzekerd dat, naarmate de tijd voortgaat, er veel licht aan de gelovigen over zal gegeven worden. Op het ogenblik is het te vrezen dat inderdaad slechts weinigen er in treden. Indien de verborgenheid verstaan werd, zou er veel minder inspanning zijn om een naam en een plaats op aarde te bereiken. Paulus, de grote getuige van de hemelse bestemming van de gemeente, moet een armelijke indruk gemaakt hebben vergeleken met de kinderen van deze wereld en dat zullen allen doen die zijn beginselen handhaven en in zijn voetstappen treden, maar hij troostte zijn geest met de gedachte; "Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen die de Zijnen zijn"; en hij wist ook dat in de donkerste tijd er een aantal zal zijn die de Heere aanroepen zullen uit een rein hart. Moge te midden van dit treurige toneel ons deel met hen zijn totdat wij Jezus zullen zien gelijk Hij is en Hem voor immer gelijk gemaakt zullen worden! Nawoord Treffend is hoe C.H.M. verwacht dat de waarheid omtrent het hemelse karakter van de gemeente slechts door een zeer kleine en zwakke minderheid ingezien en voortgeplant zal worden. Hij ziet in dat diegene die deze dingen naar voren brengt onvermijdelijk in botsing zal komen met godsdienstige stelsels en kerkelijke systemen en dat zijn zwakke stem overstemd zal worden door het gekibbel der sekten en het gerammel van godsdienstige geschilpunten. Maar ook hoe vertroostend schrijft hij niet over diegene, die ook al wordt hij veracht en verlaten omdat hij de verborgenheid verstaat, mag weten dat de Here de Zijnen kent. 't Is ook treffend van C. H. M., dat hij voorspelt dat er meer licht over de Verborgenheid zou doorbreken. Dit is werkelijk geschied, zoals wij zien bij Dr. E.W. Bullinger, Charles H. Welch, Otis Q. Sellers en zo vele anderen. En onder Gods genade schrijdt dit licht in onze dagen ook nog verder voort. Laat het schrijven van C. H. M. daartoe ook mede moge helpen. Heeft hij ook niet alles van de Verborgenheid gezien - haar unieke hoop bleef hem verborgen - maar hij heeft zo zeer de geest en het wezen er van mogen grijpen, dat het bijna tastbaar is. Wij mogen geloven, dat als hij in staat gesteld zou zijn om samen met Bullinger en Welch de Schriften verder te onderzoeken, hij ook dit aanvaard had. Wie aanvaardt dat de Verborgenheid eerst na Hand. 28 is geopenbaard, kan logisch genomen, niet als hoop, de hoop van 1 Thess. 4 aanvaarden want die is vóór Hand. 28 gegeven. De hoop van de Bedeling der Verborgenheid is niet de opname van 1 Thess. 4, maar het met Christus verschijnen van Col. 3:4 in heerlijkheid (wat niet hetzelfde is). Onze hoop is zaliger, dan het de Here tegemoet mogen gaan bij Zijn komst. Onze hoop betreft de uitopstanding die uit de doden is (grondtekst van Filp. 3:11). Dat is "het ontbonden worden en bij Christus zijn" van Filp. 1:23. Hiernaar verlangde Paulus (2 Tim. 4:8) en daarheen moge het verlangen van allen uitgaan die zijn mede-navolgers zijn. Dit is, volgens Paulus' eigen woord "zeer verre het beste".
Voetnoten: (1) Tegenwoordig uitgegeven in het Nederlands in vijf delen als: "Aantekeningen op Genesis", "Aantekeningen op Exodus", "Aantekeningen op Leviticus", "Aantekeningen op Numeri" en "Aantekeningen op Deuteronomium", uitgegeven bij "Uit het Woord der Waarheid - Winschoten". (2) Voor "aarde" leze men "land". Vert. (3) Deze tekst luidt in het Grieks : "opdat de tijden der verkwikking mogen komen... en Hij moge zenden Jezus Christus." (4) Vanaf de eeuw. (5) Hel, Hades = Graf. Vert. (6) In macht overtreffen. Vert. (7) Deze laatste zin is ons onverklaarbaar. De erfenis wordt bewaard in de hemelen, 1 Petr. 1:3 maar uit Petrus Brieven blijkt niet dat zijn lezers de hemelen tot erfenis ontvangen.. Vert. (8) C.H.M. zag nog als hoop der Gemeente de opname en niet de uitopstanding. Dit behoeft nog geen belemmering geweest te zijn voor Gods Geest om hem, waar hij de visie bijna geheel gegrepen heeft, ook tot het laatste te doen komen. Vert.
|