Levend Water

Over Geloofsgenezingen

door

S.van Mierlo







Meer dan ooit is dit onderwerp aan de orde van de dag, en we menen daarom dat het wenselijk is het eveneens te behandelen. We spreken in dit opstel niet over Lourdes, Fatima enz., want deze gevallen zouden op een bijzondere wijze moeten onderzocht worden.


De mens

Vóór we over de samenhang tussen geloof en genezing gaan handelen, kan het nuttig zijn een enkel woord te wijden aan het wezen van de mens.

De laatste decennia is men, zowel in de medische als in de filosofische en theologische werelden, teruggekomen van de Griekse opvatting volgens welke de mens beschouwd werd als samengesteld uit een onsterfelijke "ziel" en een stoffelijk lichaam. Men beschouwt nu veeleer de mens als een eenheid. waarin men - zonder ze te kunnen scheiden - een geestesstructuur, een psychische (ziellijke) structuur en een fysiologische (lichamelijke) structuur min of meer kan onderscheiden.

Daarbij hebben christenen er op gewezen dat men alleen werkelijk mens is, door de geestelijke gemeenschap met God en met de medemensen.


De zieke mens

De oude opvatting over het wezen van de mens had tot gevolg dat men vooral van lichamelijke "ziekten" sprak, en in mindere mate van "zieke mensen". In de geneeskunde dacht men meestal slechts te doen te hebben met een levend organisme, samengesteld uit scheikundige substanties, dat door fysische en scheikundige middelen moest behandeld worden in geval van ziekte. De invloed van geest en ziel werd verwaarloosd.

Doch, mede door de zeer talrijke gevallen van "zielsziekte" of "psychose", veroorzaakt door de moderne wijze van leven, werd men genoodzaakt meer aandacht te schenken aan hetgeen de Schrift, al lang geleden, had geleerd, en wat op bondige wijze wordt uitgedrukt in Spr. 17:22: "Een vrolijk hart bevordert de genezing, maar een verslagen geest doet het gebeente verdorren".

Zo ontstond hetgeen men genoemd heeft de "psychosomatische geneeskunde". die beter rekening houdt met de psychische structuur van de mens. De weg daartoe werd voorbereid. ten eerste door de studie van de reflexen (b.v. het "watertanden". veroorzaakt door de zintuiglijke waarneming van een bekend voedsel), doch vooral door een nader onderzoek der emoties. Het is b.v. gebleken dat een sterke emotie maagbloeding, beroerte, hartaandoening en dergelijke kan veroorzaken. Telkens terugkerende of nagenoeg voortdurende emotionele "spanningen" kunnen allerlei ziekten veroorzaken. vooral in de spijsverteringsorganen. het hart en de ademhalingsorganen.


De genezing

De geneesheer moet bijgevolg niet slechts rekening houden met fysische storingen van het zenuwstelsel en de organische functies (zoals bloedsomloop. ademhaling en vertering). doch ook met psychische storingen die zich kunnen voordoen in verband met het voorstellingsvermogen, het geheugen. de aandacht; die ook hallucinaties kunnen verwekken of het gevoel kunnen beïnvloeden (driftigheid. bangheid, obsessie); of die het geweten en de persoonlijkheid betreffen.

In dergelijke gevallen kan men dikwijls een ziek mens genezen, hetzij door heropvoeding van de wil, door uit te leggen dat de ziekte niet organisch is en ze door de zieke zelf kan overwonnen worden; hetzij door suggestie; hetzij door de zieke bewust te doen worden van neigingen die misschien oorzaak waren van zijn ziekte. Zeer dikwijls is de aandacht van de zieke te veel op zichzelf gericht en moet men trachten deze op iets buiten hem te vestigen. In het algemeen kunnen sombere gedachten, verdriet, enz. - dus. zoals we reeds uit Spr. 17:22 hebben aangehaald, een "verslagen geest" - het lichaam evengoed vergiftigen als dat de microben zulks doen.

Daar er, in vele gevallen, geen belangrijke organische storing bestaat. kan de genezing plotseling geschieden en aldus een miraculeus karakter dragen. Men moet er ook rekening mee houden, dat dergelijke zieken allerlei pijnen kunnen gewaarworden, die kunnen doen denken aan de een of andere organische ziekte, al lijden ze er in werkelijkheid niet aan. Bij de genezing kan men dan menen dat die veronderstelde organische ziekte ook op miraculeuze wijze genezen is.

Laat ons. in het kort, nagaan onder welke omstandigheden zich de genezing kan voordoen in de praktijk. Dikwijls gaat er van de dokter of genezer, ook buiten zijn wil. een werking uit. Zijn vermaardheid, zijn goed ingerichte kliniek, zijn indrukwekkende toestellen of omgeving. kunnen b.v. een grote invloed uitoefenen op de zieke. Daarbij kan een goed georganiseerde reclame, een handig opgesteld prospectus. het van ouds bekend zijn van een geneesmiddel. het modern zijn van een methode medewerken tot genezing.

Verder kan de dokter of de genezer nog op bewuste en methodische wijze gebruik maken van de suggestie. Het is. inderdaad, een bewezen feit dat de suggestie een verbazende invloed kan hebben. We onderschatten meestal de invloed van de geest op het lichaam. Zijn werking is niet beperkt tot de genezing van sommige zenuwstoringen. doch kan zich uitstrekken tot gevallen van verlamdheid. blindheid. storing der ingewanden. gezwellen. zweren. enz.

De suggestie is vooral dan werkzaam, als ze door een emotie begeleid is. Het is daarom dat haar uitwerking zo afdoende kan zijn als men beroep doet op bovennatuurlijke tussenkomsten.

Als men met dit alles goed rekening houdt. is het niet te verwonderen dat genezingen van miraculeus karakter zich voordoen in de meest verschillende omstandigheden en in de sfeer van de meest uiteenlopende stelsels en godsdiensten. Wonderbare genezingen hebben zowel plaats in het Boeddhisme, bij de Fakirs en het Spiritisme. door hypnotisme en "sympathie", in de kringen van de "Christian Science". door gebruik van de wichelroede of de slinger. als in christelijke kringen. Hieruit blijkt dat een genezing, zelfs van miraculeus karakter. niets bewijst ten voordele van één dezer godsdiensten of stelsels. Inderdaad. zoals we verder nog zullen aantonen, moet er vóór alles, geloof in de genezing gewekt worden. Als men daarin slaagt - welk ook het middel daartoe moge zijn - dan volgt de genezing vanzelf. Uit het feit der genezing volgt niet dat God tussenbeide is gekomen. of dat het stelsel werkelijk goed is. We moeten omgekeerd redeneren: de genezing is alleen dan goed als het "stelsel" goed is.


De verhouding tot God

In het voorgaande hebben we vooral de mens beschouwd naar zijn psychische en fysiologische structuur. Maar boven alles is er zijn "geestesstructuur". die hem volkomen onderscheidt van het dier. We hebben er reeds op gewezen dat een mens slechts werkelijk mens is. indien hij zich - door zijn "geest" - in gemeenschap bevindt met God. en dan ook in normale liefdesgemeenschap met zijn naaste.

De "natuurlijke" mens is geestelijk dood en kan slechts door geloof en bekering ten opzichte van God (als Schepper) een eerste trap van gemeenschap bereiken. Daarop moet volgen geloof en bekering ten opzichte van Christus. dus God als Heiland. 2)

De zondige toestand van de mens bestaat vooral in het bewust (of min of meer onbewust) autonoom willen zijn, dat wil zeggen in zijn hoogmoedige houding t.o.v God. De mens wil zelf iets zijn en kunnen. Hij wil zijn zelf gekozen weg volgen, desnoods met een inroepen van Gods hulp om die weg te kunnen volgen.

Een dergelijke scheiding t.o.V. de Bron van alle goed kan slechts noodlottige gevolgen hebben, die zich onder meer kunnen openbaren in zijn ganse wezen: geest, ziel en lichaam. De mens, die op zichzelf wil steunen, maakt dan een slecht gebruik van Gods gaven en komt noodzakelijkerwijze tot een catastrofe; zowel persoonlijk alsook voor het mensdom in het algemeen.

De zonde verwekt niet alleen storingen in de drievoudige structuur van de mens, doch deze is daarbij blootgesteld aan de inwerking van de boze geestelijke machten. Uit het voorgaande volgt, dat de mens, door zijn gebrek aan geestelijke gemeenschap met God, door de "ziekte" aangegrepen wordt in zijn totaliteit en men niet alleen moet denken aan de lichamelijke genezing, doch dat de voornaamste stap tot ware genezing van de ganse mens moet zijn: bekering tot God en tot Christus. Door geloof en bekering kan er zich dan een inwerking van Gods Geest doen gelden op de geest van de mens, die zich uitstrekt tot zijn ziel en zijn lichaam. Men heeft dan ook beweerd dat Christus het beginsel is van de "radicale therapie", 3)

Dit wil niet zeggen dat geloof en bekering voldoende zijn om volkomen te genezen en dat men niet de hulp van een mens of een geneesmiddel nodig heeft, Want God gebruikt steeds schepselen om zijn voornemen uit te voeren. Het is de tussenkomst van een mens (door woord of geschrift) die tot bekering kan leiden, het is een gewetensvol geneesheer die ons fysische of scheikundige middelen kan voorschrijven, die kunnen meehelpen om de genezing te bevorderen, vooral in het geval van fysische storingen.

Laat ons hier nog aan toevoegen, dat de specialisten verklaren dat allerlei ziekte-symptomen zich kunnen voordoen bij mensen die onderhevig zijn aan een inwendige strijd, b.v. in verband met "godsdienstige" begrippen. Indien dergelijke zieken er toe gebracht worden die strijd te doen eindigen door een "bekering" (die niet noodzakelijk iets te maken heeft met geloof in Christus), dan kunnen de ziekte-symptomen spoedig verdwijnen en kan men de indruk hebben dat er een "wonder" is geschied.


Het nut van de ziekte

Stel U voor dat de oerzonde, de hoogmoedige houding t.o.v. God en Christus, geen kwade gevolgen zou hebben voor de mens, voor wat betreft zijn ziel en lichaam. Ongestoord zou de zondige mens dan zijn eigen weg volgen, die hem steeds méér zou afbrengen van God. Dit zou een verschrikkelijke toestand zijn, zeker niet door God gewild.

De ziekte kan daarom nuttig zijn doordat zij de mens attent maakt op zijn geestelijke toestand, door het fnuiken van zijn hoogmoed, door hem bewust te maken van de noodzakelijkheid van een goddelijke Heiland. In het kort, aangezien de zonde er eenmaal is, kan God de ziekte gebruiken om de mens tot bekering te leiden.

Anders gezegd, de genezing van het een of ander ziektesymptoom, of zelfs van een organische ziekte, kan ten slotte schadelijk zijn voor de mens, naar zijn totaliteit beschouwd. Het komt er niet zozeer op aan of een ziekte overwonnen wordt, dan wel of de mens, de zieke werkelijk geholpen wordt.

Men ziet van welke grote illusie het mensdom in het algemeen het slachtoffer is. Er wordt weinig gelet op de oerzonde, en de ziekten worden beschouwd als de voornaamste vijanden van de mens, die door hemzelf moeten overwonnen worden. Eigenlijk zoekt de natuurlijke mens zich te ontdoen van de gevolgen der zonde, en in eigen kracht en als zondig mens tot een ideale toestand te komen. Dit is het principe van het antichristelijke "humanisme": de mens kan zichzelf redden, heeft Christus niet nodig. Zo wordt de mens ten prooi aan de meest verschrikkelijke ziekte, namelijk de "sklèrokardia" (of hartsclerose d.i. verharding van het hart) waarover Mark. 16:14 en Heb. 3:8, 13, 15 handelen.


De zieke Christen

Als de ziekte in het algemeen bij het mensdom een gevolg is van de zon el... en Christus de radicale Heiland is, waarom zijn degenen die in Christus geloven dan nog ziek? Sommigen beweren dat dit eigenlijk niet het geval zou moeten zijn, dat het niet genezen een bewijs is dat de gelovige nog in de zonde leeft.

Alleen de Schrift, Gods geschreven Woord, kan ons in dezen het juiste antwoord geven, Het achtste hoofdstuk van de brief aan de Romeinen handelt over hen die "in Christus" zijn en bijgevolg, ook in Hem zijn "vrij gemaakt van de wet der zonde en des doods", En toch spreekt dit zelfde hoofdstuk over "het lijden van de tegenwoordige tijd" en het zuchten van de ganse schepping. Al hebben die gelovigen "de Geest als eerste gave ontvangen" en worden ze gerekend tot "zonen Gods", toch moeten ze nog wachten op het persoonlijk verkrijgen van het "zoonschap" , namelijk de verlossing van het lichaam. Eerst bij de opstanding is het heil volkomen, naar geest, ziel en lichaam en is er geen sprake meer van ziekte. Eerst in verband hiermee leest men in de Schrift van een onverderfelijk, heerlijk, krachtig lichaam, 1 Kor. 15:42-43.

Ook voor de christen kan de ziekte ten goede werken, b.v. door hem terug te brengen van een neiging tot hoogmoed of het volgen van eigen wil. Een kenschetsend geval is dat van de Apostel Paulus. die niet verlost werd van zijn ..doorn in het vlees", niettegenstaande zijn herhaalde gebeden, en aan wie de Here deed verstaan dat dit noodzakelijk was opdat hij zich niet te zeer zou verheffen, wegens de openbaringen die hij had ontvangen. De Here zei toen tot hem: "Mijn genade is u genoeg",. want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid.

En hoe menig zieke is niet tot zegen geweest voor zijn omgeving, door zijn levend geloof.

Doch de christen moet er voor oppassen niet zelf de oorzaak te zijn van ziekte. b.v. door een onverstandige levenswijze of een nadelig gebruik van voedsel of drank. Het komt er voor hem méér op aan de ziekte te vermijden, dan genezing te verkrijgen. Indien hij dankbaar is voor Gods genade en Hem in alles wil verheerlijken, dan zal hij niet slechts allerlei inwendige en min of meer onbewuste conflicten vermijden. doch dan kan Gods Geest op zodanige wijze in hem werken dat ook ziel en lichaam in goede gezondheid worden behouden.


Geloofsgenezers

Doch al kan de ziekte ook ten goede werken, dit belet niet dat men God mag bidden om genezing. Want op zichzelf beschouwd is de ziekte niet goed. De Schrift leert ons dan ook dat in alle tijden mensen genezen werden als verhoring van het gebed. Maar, zoals reeds opgemerkt, er zijn gelovigen die beweren dat een werkelijke christen niet ziek mag zijn, dat een ernstig gebed steeds verhoord wordt en dat het inderdaad steeds Gods wil is dat iemand geneest. De gelovige zou dus volkomen moeten geloven in de genezing. Hij zou aan zijn bede niet mogen toevoegen "indien het Uw wil is". want dan zou hij tonen niet overtuigd te zijn dat God de genezing werkelijk wil. Daarbij zegt men vaak, dat we de belofte van God hebben dat Hij ons zal genezen, en dat bijgevolg alle tussenkomst van geneesheer en gebruik van geneesmiddelen moet zijn uitgesloten.

Deze laatste bewering hebben we reeds in het voorgaande afgewezen, door er aan te herinneren dat de Here steeds schepselen gebruikt om zijn voornemen uit te voeren. Laat ons dus meer in het bijzonder onderzoeken of de Schrift bevestigt dat God, in onze tijd,steeds de genezing wil.


Geloof aan de genezing

Voor we dit onderzoek instellen moeten we vooraf goed bepalen waarover het gaat als men over een geloofsgenezing spreekt. Men moet inderdaad goed voor ogen houden wat het voorwerp van het geloof is. Het kan b.v. een geloof zijn in de macht van God (of Christus) om te genezen, en dat Hij dus kan genezen indien dit werkelijk goed is voor de totale mens. Het kan ook het geloof zijn dat God steeds de genezing wil en de mens (of dan toch de gelovige) bijgevolg de genezing moet verwachten.

In het eerste geval is men niet verzekerd dat God nu steeds wil genezen. en de gelovige die zich volledig aan Gods wil onderwerpt zegt dus: "indien het Uw wil is". Al wenst hij nog zozeer lichamelijk te genezen. toch is hij bereid zijn eigen begeerte aan Gods beschikking over te laten.

Het tweede geval is dat van de geloofsgenezers waarover we reeds handelden. Het gaat hier over geloof aan de genezing. Om deze twee gevallen goed te onderscheiden, zou men moeten spreken over "genezing door gebed van de in-Christus-gelovige" en over "genezing door geloof in de genezing". 4)


Leert de Schrift dat God steeds de genezing wil?

Sommige geloofsgenezers beweren dit.. en verwijzen dan naar de Schrift. Laat ons de voornaamste schriftplaatsen onderzoeken waarop ze zich beroepen. Vooreerst Jes. 53:4-5: "Onze ziekten heeft hij op zich genomen Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld: de straf die ons de vrede aanbrengt. was op Hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden".

Dit betreft in de eerste plaats de ziekte van de totale mens, de zonde. en de genezing er van. Men mag er in begrijpen de lichamelijke ziekte. doch deze tekst bevestigt alleen hetgeen niemand in twijfel trekt. namelijk dat de Here de macht heeft om te genezen. Er staat niet dat Hij nu alle gelovigen wil genezen. Door ons geloof hebben we nu wel een geestelijke gemeenschap met Christus, maar. zoals reeds gezegd. is het eerst bij de opstanding dat het lichaam een wijze van bestaan zal hebben. die niet meer onderworpen is aan het verderf. Intussen blijven we zwak. en wordt de "uiterlijke mens verdorven", 2 Kor. 4:16.


De genezing in de Evangeliën

Verder maakt men veel gewag over de talrijke genezingen waarvan we lezen in de Evangeliën. We nodigen de lezer uit al deze plaatsen aandachtig te lezen, en we veronderstellen dat hij er dan in zal toestemmen dat men ze als volgt kan indelen:

  1. Gevallen waar de zieke of een andere persoon gelooft dat de Here kan genezen. doch waar de tekst niet zegt. dat hij gelooft. dat Hij op dat ogenblik wil genezen: Mat. 8:5-11; 9:27-31; 15:21-28; Mark. 1:40-45; 2:3-12; 5:25-31; 9:14-29; 10: 46-52; Luk. 8:43-48; 18:35-43; Joh. 4 46-54; Hand. 3:1-11; 9:32-35; 14:8-10.

  2. Gevallen waar de genezing geheel onafhankelijk is van de houding van de zieke. althans staat er in de betreffende teksten hierover niets: Mat. 8:16-17; 12:10-13; Mark. 1:29-31. 32-34; 8:22-26; Luk. 13:10-20; 9:11; Joh. 9:1-38; Hand. 28:8-9.

  3. Gevallen waar men gelooft in het woord des Heren als Hij aangaande een bepaalde zieke zegt. dat hij zal genezen of reeds genezen is: Mark. 2:3-12; Joh. 4:46-54; 5:2-16.

  4. Gevallen waar de zieke gelooft. dat Jezus de Christus is na zijn genezing: Joh. 9:1-38.

  5. Gevallen waar de genezing geschiedt tegen de wil van de zieke: Mat. 8:28-34; Luk. 8:26-39.

Men zal opmerken dat in het eerste geval. Mat. 9:28-29 uitdrukkelijk zegt dat het hier gaat over geloof in de macht en niet de wil: "Gelooft gij. dat Ik dit doen kan?" Daar ze dit geloofden, raakte Hij hun ogen aan en zeide: "U geschiede naar uw geloof".

Een andere, kenschetsende tekst is Mark. 1:40: "Indien Gij wilt, kunt Gij mij genezen". Dit is juist de formule die door onze geloofsgenezers veroordeeld wordt! We zien ook dat de genezing menigmaal niet afhangt van het geloof van de zieke. en dat mensen soms genezen worden tegen hun wil. In Joh. 9:1-38 gelooft de blinde dat Jezus de Christus is nà zijn genezing. Verder zouden we nog kunnen herinneren aan het feit dat Paulus. die zich voorstelt als ons model. in 2 Kor. 1:9 geenszins geloof hecht aan de behoudenis van zijn leven. Toch wordt hij verlost. Uit dit onderzoek blijkt dat er ook hier geen reden te vinden is voor de bewering Jat God nu reeds alle gelovigen wil genezen. Integendeel. Daarbij waren er gevallen waar een zieke herstelt zonder geloof.

Misschien is het nuttig hier nog iets nader in te gaan op Mark. 11: 24: "Daarom zeg Ik u, alwat gij bidt en begeert. gelooft. dat gij het hebt ontvangen. en het zal u geschieden". Men zou er uit kunnen besluiten: geloof dat ge gezond wordt en ge zult genezen zijn. In de Griekse tekst van v. 22 leest men, dat er sprake is van een heel bijzonder geloof. dat genoemd wordt "geloof Gods" (en niet "geloof in God"). 5)

Het betreft een bijzondere gave, die alle gelovigen niet noodzakelijk behoeven te hebben. namelijk de door God gegeven zekerheid dat een bepaalde gebeurtenis zal geschieden als men er de Here om bidt. of wel de zekerheid dat hetgeen men biddend begeert, overeenstemt met Gods wil. Uit 1 Joh. 5:l4-15 blijkt duidelijk, dat het gebed alleen verhoord wordt "indien we iets bidden naar zijn wil. Overigens moeten zij die op Mark. 11:2i willen steunen ook tonen dat ze bergen kunnen verzetten. v. 23.

We zullen hierop later nog terug komen en aantonen dat het een bijzondere gave is, die God aanbiedt als Hij wil en die vooral in de tijd der Evangeliën en der Handelingen voorkwam. Deze gave wordt ook nog vermeld in 1 Kor. 12:9. tussen de andere gaven die men in onze tijd in de regel niet meer heeft. Dat het hier niet het gewone geloof betreft. spreekt vanzelf want de Apostel richt zich tot gelovigen (v. 1) en niet allen hadden die bijzondere gave des geloofs.


Pinksteren

Het hoofdargument. ten minste van ernstige christenen die getrouw aan de Schrift wensen te blijven. is dat de gave der gezondmaking nu evengoed zou moeten bestaan als ten tijde van de Apostelen. Deze gematigde geloofsgenezers beweren niet allen dat het. zonder uitzondering. Gods wil is dat ieder nu geneze. Toch menen ze dat wonderbare genezingen in onze tijd even dikwijls zouden moeten voorkomen als in de eerste eeuw. en dat ook de andere gaven van uit die tijd (krachten. profetie. onderscheiden van geesten. tongen) meer algemeen zouden moeten aanwezig zijn.


Christus steeds dezelfde

Ze beroepen zich, in algemene zin, op Heb. 13:8: "Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid". Ze redeneren dan als volgt: gedurende het tijdperk der Handelingen hadden zekere gelovigen de gave der gezondmaking. Indien de Here dezelfde is, dan moet dat nu nog het geval zijn. Men verwijst ook nog naar Mark. 16:15-18; 1 Kor. 12:9-30 en Jak. 5:13-16.

Laat ons, heel in het kort, deze schriftplaatsen nagaan. In Heb. 13:5-7 gaat het over het vertrouwen dat de Hebreeën mochten hebben door de Here te worden geholpen in hun leven in het algemeen, doch er is geen sprake van genezing. Indien men uit deze tekst wil afleiden, dat de gave der genezing er nu evengoed moet zijn als in het begin der eerste eeuw, omdat de Here steeds dezelfde is, dan zouden ze ook moeten geloven dat die gave reeds vroeger, van af het begin van het mensdom, moest hebben bestaan.

Al is de Here dezelfde, daarom kan er toch verschil zijn in de wijze waarop Hij 'de wereld bestuurt. We komen hier nader op terug.

Het beroep op Mark. 16:15-18 schijnt ons zeer onverstandig toe, want hier is niet alleen sprake van het uitdrijven van boze geesten. van het spreken met tongen en het genezen door handoplegging, doch ook van het opnemen van slangen en het drinken van iets dat dodelijk is, zonder dat ze er schade door lijden. Weinigen zullen beweren dit ook te kunnen doen.

Over 1 Kor. 12 en Jak. 5 handelen we later. Soms verwijst men ook naar Joh. 14:12: "Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe. zal hij ook doen, en grotere nog dan deze". Doch wie heeft dan ooit een dode opgewekt? Wil men consequent zijn. dan zou men niet alleen het genezen als een normaal verschijnsel moeten beschouwen doch ook het opwekken van doden. Zegt Mat. 10:8 niet: "Geneest zieken. wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit"? Zolang er dood is. kan er ook ziekte zijn.


Waarom zo weinig geloofsgenezingen?

Het is een feit dat de gave der gezondmaking. evenmin als de andere gaven uit de apostolische tijden, nu niet - of dan toch zeer zelden - voorkomen. Men tracht dit uit te leggen door te wijzen op de zonde. het ongeloof. het bederf van de Gemeente. Dit zijn natuurlijk geen ernstige argumenten, want zonde en bederf bestonden er ook in de gemeente van Corinthe (zie b.v. 1 Kor. 5 en 6). en toch wordt er juist hier gesproken over deze gaven (1 Kor. 12).

Verwijst men naar Mat. 13:58: "En Hij deed daar niet vele krachten wegens hun ongeloof", dan blijkt het dat men geen rekening houdt met het verband. Wat voor soort geloof betreft het hier? We lezen dat de inwoners van Nazareth zich afvroegen van waar die "Jezus" zijn wijsheid en kracht had. Was hij niet de zoon van de timmerman, een gewoon mens, zoals zij allen? En ze namen aanstoot aan Hem. Uit deze passage blijkt dus:

  1. dat de Here aldaar toch krachten deed, niettegenstaande hun ongeloof,

  2. dat de inwoners van Nazareth aan die krachten geloofden,

  3. dat ze echter niet geloofden dat die "Jezus" de Zoon Gods was.

Het ongeloof betreft dus niet de krachten of de genezing, doch de godheid van Christus. Hieruit blijkt dat deze schriftplaats niet kan dienen om de tegenwoordige afwezigheid van wonderlijke genezingen uit te leggen in kringen waar men in Christus gelooft.


Geen voldoeninggevend antwoord

De rechtzinnige theologen zitten met het vraagstuk hoe de schriftgedeelten die handelen over de macht tot genezing van de Here en de gave der genezing van de gelovigen te rijmen zijn met andere gedeelten, die spreken over het blijven bestaan van ziekte en dood.

Aan de ene kant bemerkt men:

  • dat aan Christus alle macht was gegeven en Hij zieken genas,

  • dat ook de discipelen zieken moesten genezen, Mat. 10:8,

  • dat de Apostelen talrijke wonderen hebben verricht,

  • dat zowel Hand. 4:29-30 als Jak. 5 aantonen dat ook anderen dan de Apostelen genezingen konden bewerken.

Aan de andere kant bemerkt men:

  • dat de gave der genezing niet als regel voorkomt in onze tijd,

  • dat de totale verlossing, die Christus verwierf nu nog niet ons deel is, ten minste niet naar ziel en lichaam: ziekte en dood heersen nog, zelfs bij ernstige christenen,

  • dat de ganse schepping zucht.

Nooit heeft men een dergelijke schijnbare tegenstrijdigheid kunnen uitleggen op een wijze die voldoening geeft, en daarom bleven de kerken, in het algemeen, zwak staan t.o.v. ernstige christenen, die zich beriepen op de Pinkstergaven en de krachten waarover sprake is gedurende het ganse tijdperk der Handelingen. 6)

Daarom hebben ook andere geloofsgenezers, zowel de eerlijke (doch dwalende) als de oneerlijke, nog vrij spel en grote bijval bij de massa's die bijna uitsluitend lichamelijke genezing zoeken, ten koste van alles.


Het onderscheiden der bedélingen
geeft een afdoend antwoord

We kunnen hier slechts in het kort samenvatten wat we in andere geschriften hebben uiteengezet. 7)

Het volk Israël werd door God uitverkoren om de andere volken tot zegen te zijn, Het werd door de Wet en de profeten opgevoed om zijn opdracht te kunnen vervullen, en ten slotte verscheen zijn Messias. Deze kondigde de nabijheid aan van het Koninkrijk op aarde, waarover de profeten hadden gesproken. Die nabijheid werd bevestigd door zichtbare tekenen. We citeren hier slechts een enkele tekst: "Het koninkrijk der hemelen 8) is nabij gekomen.

Geneest zieken, wekt doden op reinigt melaatsen en drijft boze geesten uit:' Mat. 10:7, 8. Die krachten waren voortekenen van de "krachten der toekomende eeuw (Grieks: aioon)", Heb. 6 :5. Doch de Here zou eerst wederkomen in heerlijkheid en het Koninkrijk op aarde zou slechts beginnen indien het volk Israël zich zou bekeren. De overheden verwierpen echter de Messias te Jeruzalem en leverden Hem over aan de Romeinen om gekruisigd te worden. Toch was Israël toen nog niet verworpen. 9)

De Here bad inderdaad om vergeving voor hetgeen ze gedaan hadden uit onwetendheid. Daarom kon Petrus daarna Israël nog tot berouwen bekering uitnodigen ..opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u te voren bestemd was, Jezus, zende, dien de hemel moest opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarover God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten. van oudsher", Hand. 3:19-21. Die uitnodiging tot bekering bleef geldig gedurende de ganse tijd der Handelingen. Paulus herhaalde ze in de grote steden der verstrooiing.

De nabijheid van het Koninkrijk op aarde bleek nog steeds door de tekenen en wonderen en door het ontvangen der beloofde gaven, die er reeds met Pinksteren waren en die bleven bestaan tot op Hand. 28. Toen deed Paulus een laatste poging in Rome, en het was eerst nadat de meerderheid van de Joodse leiders in die stad ongelovig bleef, dat de Apostel de woorden van Jesaja aanhaalde, betreffende de verharding van Israël. Hij besloot zijn rede met de woorden: "Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de volken gezonden is". Enkele jaren daarna werd het tijdelijk terzijde stellen van Israël openbaar bevestigd door de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel.

De komst van het Koninkrijk was dan niet langer nabij, en daarom vindt men dan ook niets meer aangaande tekenen en wonderen, die deze nabijheid aankondigden, in de latere brieven (El. Fil. Kol. 2 Tim.) van Paulus. Hijzelf had de gave der gezondmaking nog tot op het einde van het tijdperk der Handelingen en werd niet gehinderd door de beet van een adder (zoals voorspeld in Mark. 16:17, 18). doch kon daarna zijn beste vrienden niet meer genezen, Fil. 2:27; 2 Tim. 4:20. Er was toen ook geen sprake meer van een wereldbekering, door een volk of een organisatie, doch slechts van een individuele werkzaamheid, 2 Tim. 2:2. De opdracht gegeven aan de 12 Apostelen der besnijdenis (en aan Israël als volk) die men in Mat. 28:16-20 vindt. werd nu vervangen door de opdracht aan alle Christenen Paulus na te volgen in hetgeen hij in Kol. 1:28 schreef: "Hem verkondigen wij. wanneer wij ieder mens terechtwijzen en ieder mens onderrichten in al1e wijsheid, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn". Doch daarbij moest men niet op een groot succes rekenen want Paulus werd zelf door de meeste christenen verlaten, Fil. 2:20-21; Kol. 4:11; 2 Tim. 1:15; 4:16.

In zijn gevangenschapsbrieven spreekt de Apostel overigens over een geheel nieuwe toestand, over dingen die tot dan toe verborgen waren, waar het heil Gods - ditmaal zonder tussenkomst van Israël - tot alle mensen kan komen. Een nieuw tijdvak Waarover de profeten nooit gesproken hadden was aangebroken, en waar God dan ook op een nieuwe wijze de wereld bestuurt. Het is de "bedéling der genade", Ef. 3:2, de "bedéling der verborgenheid", Ef. 3:9. Paulus handelt niet meer over aardse toestanden, doch over een geestelijke gemeenschap met Christus.

Het is in deze tijd dat we leven, waar het Koninkrijk betreffende de aarde niet langer nabij is, en waar er dan ook geen sprake meer kan zijn van de gaven en de krachten die van die nabijheid getuigden. Eerst nà de toekomstige bekering van Israël en de wederkomst van Christus zal aan Israël dat Koninkrijk opgericht worden en zullen zich al de beloften, aan dit volk gedaan, realiseren. Men kan zich bijgevolg nu niet beroepen op allerlei dat gedurende het tijdperk der Handelingen geschiedde. Ook het Joodse gebruik van Jak. 5:14 is niet toepasselijk in onze tijd.

Het scherpe kontrast tussen de kenmerken van de tijden der Evangeliën en der Handelingen en die van de tegenwoordige tussen-periode staat dus duidelijk in verband met de voorlopige terzijde-stelling van Israël en met het feit dat God, zonder Israël, de wereld op een gans andere wijze bestuurt. Nu is er geen zichtbare tussenkomst, in zekere zin laat Hij de volken in hun eigen wegen wandelen, zoals vroeger, Hand. 14:16. Doch God toont zijn overvloedige genade aan individuele mensen door hen, in afwachting van Israëls bekering en de wederkomst van Christus op aarde, de hoogste zegeningen aan te bieden en het hun mogelijk te maken tot de volkomen gemeenschap met Christus te komen.

Men ziet dus dat Gods Woord ons een zeer goede reden aangeeft voor het niet meer voorkomen van de wonderen en van de gave der gezondmaking, althans niet op de wijze waarin ze zich in het begin van onze tijdrekening hebben voorgedaan. Wel is waar werd aan "Jezus" alle macht gegeven, na zijn volbracht werk aan het kruis, Mat. 28:18, doch eerst bij zijn wederkomst zal Hij gebruik maken van die macht, Op. 11: IS, 17; 12: 10; 19: 36.

Zich dingen trachten toe te eigenen of instellingen te willen toepassen, die voor andere mensen. in andere tijden bestemd waren. is niet naar Gods wil handelen. Ons geloof moet zich in alles schikken naar Zijn wil, en alleen een goede kennis van die wil - door een ernstig en steeds herhaald onderzoek der Schrift - kan ons in staat stellen in overeenstemming daarmee te wandelen. Wil men een arbeider zijn "die zich niet behoeft te schamen", dan moet men leren het Woord der Waarheid recht te snijden, 2 Tim. 2:15. Alleen de kennis van de Waarheid kan het ons mogelijk maken aan de strik van de duivel te ontkomen. 2 Tim. 2:26 en God waarlijk te verheerlijken.


Toch geloofsgenezingen in onze tijd

Om alle misverstand te vermijden, voegen we hieraan nog toe dat, indien de Schrift ons niet toelaat te rekenen op de geestelijke gaven van het tijdperk der Handelingen, en in het bijzonder op die der genezing, we steeds om de genezing mogen bidden, indien we er slechts aan toevoegen: "indien het Uw wil is". In alle tijden kan God door zijn Geest op zodanige wijze tot een zieke "spreken", dat deze overtuigd wordt van zijn genezing. Dan is er "geloof Gods", waarover we reeds gesproken hebben, namelijk geloof in de genezing, door God zelf ingewerkt. Er kunnen dus ook nu nog steeds wonderbare genezingen geschieden, doch dan zijn het uitzonderlijke, persoonlijke gevallen, en geen publieke manifestaties met groot uiterlijk vertoon.


Doch geen massa-genezing

We herhalen dat, volgens de Schrift, in het tijdperk waar Israël voorlopig ter zijde is gesteld, geloofs- of gebedsgenezing eerder uitzondering is dan regel.

Bij massa-samenkomsten kunnen schadelijke krachten in werking komen en kan er een ongunstige psychische invloed uitgeoefend worden op de aanwezigen. Sommigen kunnen schijnbaar van ziekte-symptomen verlost worden, doch de geestelijke schade kan zeer aanzienlijk zijn. De ondervinding heeft geleerd dat een genezing, hoe wonderbaar ook, zelden een ware bekering tot gevolg heeft gehad en dat de leiders, door de schijnbare resultaten, tot hoogmoed kunnen gedreven worden. De massa wordt tot het wonderbare aangetrokken, doch niet tot God. Er is sensatiezucht, doch geen zucht naar de verlossing van de oerzonde. Men wil per sé genezen, en onderwerpt zich geduldig aan een voorafgaande vermaning tot bekering, zonder er veel waarde aan te hechten. Een ware christen zou dergelijke neigingen niet moeten aanmoedigen.

Daarbij komen in de massavergaderingen tot genezing veel teleurstellingen voor, en dan keren zich sommigen beslist af van het ware geloof.


Geen terugkeer van de geestelijke gaven
vóór de Wederkomst des Heren

Sommigen, die hebben ingezien dat we in de tegenwoordige bedding niet mogen hunkeren naar gaven die een teken waren van de nabijheid van het Koninkrijk op aarde, hebben zich afgevraagd of het niet mogelijk zou zijn dat dergelijke gaven zich nu wederom beginnen voor te doen, daar de wederkomst van Christus misschien niet meer zo heel ver verwijderd is.

We menen dat dit niet het geval kan zijn. Het is eerst als het tegenwoordige tussen-tijdperk voorbij zal zijn, en God Israël wederom zal beschouwen als zijn uitverkoren volk - wat, onder meer, zal blijken door het bestaan van een "heilige plaats", namelijk de Tempel waarvan door de profeet Daniël gesproken is (Mat. 24:15; Dan. 9:27; 11:31) - dat het Koninkrijk wederom nabij zal zijn. Dan eerst mogen we wederom de gaven verwachten, die een teken zijn van die nabijheid. In die tijd ook zullen de oprechte christenen de gave hebben om de "geesten" te onderscheiden, zoals in de tijd van 1 Kor. 12:10 en 1 Joh. 4:1.

Daarbij worden we door de Schrift ernstig gewaarschuwd voor de werking van de boze geesten in de laatste tijden van onze aioon. "Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen", 1 Tim. 4:1. Vele anti-christussen zullen komen vóór de komst van de Anti-Christus, 1 Joh. 2:18, wiens komst zal zijn "naar de werking des Satans met allerlei krachten en bedriegelijke wonderen", 2 Thess. 2:9.

Het is echter verre van ons te beweren dat in onze tijd sommige vooraanstaande geloofsgenezers als "anti-christussen" moeten beschouwd worden omdat ze menen de gave der genezing te bezitten. Indien ze werkelijk Christus belijden als Zone Gods, die voor zondaren gestorven is, dan zijn ze natuurlijk geen "anti-christussen". We mogen slechts van hen zeggen dat ze de bedélingen niet duidelijk onderscheiden, en daardoor gevaar lopen niet naar Gods wil te handelen, en bijgevolg méér kwaad dan goed te doen aan de mensen, naar hun ganse wezen beschouwd.

We menen dus dat. hoe nader we komen tot de eindtijd, hoe voorzichtiger we moeten zijn, en vóór alles de helm des heils aannemen en het zwaard des Geestes, dat is het Woord van God, Ef. 6:17.

Voetnoten:

2) Zie hierover De Weg der Behoudenis.

3) Zie hierover vooral de werken van Dr. P. Tournier Radicale Therapie en Techniek en Geloof, Amsterdam.

4) Ook in andere gevallen zou men goed acht moeten geven op hetgeen men meent, als men spreekt over iets dat men "in het geloof" heeft ondernomen.

5) In de Griekse tekst staat "exete pistin theou" en wordt de genitief gebruikt. Het betreft een geloof, door God ingewerkt, volgens hetwelk men verzekerd is dat een bepaalde gebeurtenis zal plaats grijpen. Zie vers 23. Volgens de Sinaïticus moet men lezen: "Indien gij geloof Gods hebt".

6) Deze moeilijkheid om een goede uitleg te vinden, wordt veroorzaakt door de gedachte dat "de Kerk" Israël vervangt (of tot volle ontplooiïng komt door toetreding van het volk Israël), en dat die Kerk mag rekenen op de beloften die aan Israël, als volk en natie, werden gedaan. Indien de Kerk met Pinksteren (of kort daarna) zou zijn begonnen en die beloften voor haar zouden bestemd zijn in onze bedéling, dan zouden die gaven nu nog moeten bestaan, zelfs in grotere mate dan toen.

7) Zie b.v. Het Goddelijk Voornemen.

8) De uitdrukking "koninkrijk der hemelen" wijst niet op een koninkrijk dat in de hemelen is, doch op een van hemelse oorsprong. Het betreft hier de oude belofte voor het volk Israël, waaraan Petrus in Hand. 3 herinnert, van een Koninkrijk op aarde, onder de regering van de Messias. Zie hierover b.v. Gen. 13:15; Deut. 30:1-5. Dat de Here Jezus ook over deze aardse beloften handelde, blijkt onder meer uit Mat. 5:5 "Zij zullen de aarde beërven". Na 40 dagen onderwijs door de opgestane Here aangaande het Koninkrijk Gods, Hand. 1:3, en nadat hun verstand geopend was "zodat zij de Schriften begrepen", Luk. 24:45, vroegen de Apostelen naar de tijd waarin dit beloofde koningschap voor Israël zou opgericht worden, Hand. 1:6. Het antwoord van de Here bevestigde dat het over tijden of gelegenheden ging. Hij stemde er stilzwijgend in toe, dat ze dit Koninkrijk voor Israël mochten verwachten. In de Griekse tekst van Joh. 18:36 staat: "Mijn Koninkrijk is niet uit deze wereld", d.i. vindt zijn oorsprong niet in deze wereld.

9) Zie hierover Het Christendom gedurende de eerste Eeuwen.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden