Het Avondmaal
9. Een Tegenwerping Voor hen nu, die door dit antwoord niet overtuigd zijn, willen wij er nog dit bijvoegen: Over de maaltijd des Heren wordt gesproken in 1 Kor. 10 en 11 en hoe begint dit deel van de brief? "Want ik wil niet, dat gij onkundig zijt, broeders! dat ONZE VADERS ALLEN ONDER DE WOLK WAREN EN ALLEN DE ZEE DOORGEGAAN ZIJN, EN ALLEN TOT MOZES GEDOOPT ZIJN.., ". Hadden die van de volken ook dergelijke vaders? Duidt Paulus hier niet heel zorgvuldig door het "ONZE vaders" aan, dat hij in het bijzonder tot gelovigen van Israël spreekt? Als hij tot hoofdstuk 12 komt, waar het geestelijke gaven betreft, waaraan alle gelovigen deel hadden, vermeldt hij speciaal de volken (1 Kor. 12:2). De "vaderen" vindt men terug in Heb. 1:1, want hun zijn die "vaderen" (Rom. 9:3-5) evenals de verbonden. Maar als des Heren maaltijd niets anders is dan het Pascha, waarom spreekt Paulus dan niet over de andere bijzonderheden van dit feest? Natuurlijk omdat het niet nodig is, juist omdat hij tot Israëlieten spreekt. Hij wil hier ook niet de nadruk leggen op de ceremonie, maar wel nogmaals de aandacht vestigen op de volle betekenis, die er door de Here aan gehecht was. Toch spreekt hij ook over het eten (b.v. in vers 21). Wil men Schriftuurlijk zijn, dan vraagt men hier: "Wat is dat eten?" En dan moet men wel terug gaan naar Mat. 26 en hier vinden, dat het Pascha gegeten werd. Zij aten niet in ware gemeenschap, maar er waren scheuringen (v. 18). Sommigen wachtten niet (v. 33), aten en dronken veel, anderen hadden niets. Alzo was het niet meer des Heren maal vieren, maar wel hun eigen maal. Als het alleen om te eten en te drinken op zichzelf was, konden ze beter te huis blijven (v. 22). Juist wat de Here gedaan had (v. 23-27) wees op gemeenschap en eenheid van allen die er deel aan hadden: Gods volk Israël door het bloed van het Lam verlost, één Lichaam, dat de Here toebehoorde (Zie ook 1 Kor. 10:17). Dat lichaam onderscheidden zij niet (1 Kor. 11:29) en in die bedeling volgde dan ook onmiddellijk het oordeel op zo'n zonde (v. 30-32). "Daarom zijn onder u veel zwakken en kranken en velen zijn ontslapen", dus zwak, ziek of gestorven. (Niet "slapen", zoals de Staten vertaling). Hoofdstuk 12 spreekt niet meer van een aards lichaam, Israël, maar van een lichaam door de Geest gevormd (v. 13 en 27). Zoals wij reeds zeiden, wijst het gebruik van de titel "Christus" (v. 12 en 27) daar mede op. Wij hebben reeds opgemerkt dat de gelovigen van de volken misschien wel deel konden hebben aan het maal dat tussen de 2e en 3e drinkbeker viel en dat geen deel uitmaakte van het ritueel. Dit is dan misschien ook de oorsprong der "liefdemalen". Eerst eenmaal per jaar gevierd, konden ze later dikwijls, b.v. elke week gehouden worden en door de Heidense invloed koos men daarvoor de dag der zon, de dag des "Heren" (zij waren gewoon de zon alzo te aanbidden). Letterlijk was dus 1 Kor. 11 niet gericht tot de volken. De vorm moesten, ja mochten zij volgens de wet niet onderhouden. Maar ook dit deel was VOOR hun, zowel als voor hen, die deel maken van de Gemeente der verborgenheid, in zo ver het de geestelijke strekking betreft, de verlossing door het bloed en de eenheid in Christus. Als wij Gods woord recht snijden, behoeven wij nooit bang te zijn iets anders te verliezen dan de overlevering en de dingen betreffende andere bedelingen. Een dergelijk verlies is winst. |