Nederlandse Statenvertaling

Psalmen 140

Psalmen

Index

Hoofdstuk 141

 

1

Een psalm van David. HEERE! ik roep U aan, haast U tot mij; neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep.

2

Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer.

3

HEERE! zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur mijner lippen.

4

Neig mijn hart niet tot een kwade zaak, om enigen handel in goddeloosheid te handelen, met mannen, die ongerechtigheid werken; en dat ik niet ete van hunlekkernijen.

5

De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn; en hij bestraffe mij, het zal olie des hoofds zijn, het zal mijn hoofd niet breken; want nog zal ook mijn gebedvoor hen zijn in hun tegenspoeden.

6

Hun rechters zijn aan de zijde der steenrots vrijgelaten geweest, en hebben gehoord mijn redenen, dat zij aangenaam waren.

7

Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had.

8

Doch op U zijn mijn ogen, HEERE, Heere! op U betrouw ik, ontbloot mijn ziel niet.

9

Bewaar mij voor het geweld des striks, dien zij mij gelegd hebben, en voor de valstrikken van de werkers der ongerechtigheid.

10

Dat de goddelozen elk in zijn garen vallen, te zamen, totdat ik zal zijn voorbijgegaan.



Psalmen 142

 

 

 






Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden