Matthäus Passion Johann Sebastian Bach (1685-1750)
Op 20 maart 2005 werd in Tivoli te Utrecht de "Matthäus Passion" van J.S. Bach uitgevoerd met ondersteuning van videoprojectie. De organisatie "Culturele Zondagen" biedt de hele uitvoering van de "Matthäus Passion" aan als streaming video. Het concert duurt bijna 2 uur en betreft een ingekorte versie van de Matthäus Passion, die normaal zo'n 3½ uur duurt. Ga naar de webpagina van Images and Music en kies één van de drie video's:
Hieronder volgt de volledige test van de Matthäus Passion in het Duits. De Matthäus Passion volgt het Bijbelgedeelte van Matth. 26:1 tot en met Matth. 27:66. Naast de Duitse tekst vindt u de Nederlandse vertaling gebaseerd op de Staten Vertaling. DEEL I.
|
||||
INTRODUCTIE |
||||
1. OPENING KOOR |
||||
Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen, Sehet! Wen? Den Bräutigam. Seht ihn! Wie? Als wie ein Lamm. |
Komt, uwe dochters, helpt mij klagen, Ziet Hem! Wie? De bruidegom. Ziet Hem! Hoe? Zoals een Lam. |
|||
Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen, Sehet! Was? Seht die Geduld. Seht! Wohin? Auf unsre Schuld. Sehet ihn aus Lieb und Huld, Holz zum Kreuze selber tragen. |
Komt, uwe dochters, helpt mij klagen, Ziet dan! Wat? Ziet Zijn geduld. Ziet! Waarheen? Op onze schuld. Ziet Hem uit liefde en genade, Zelf het kruishout dragen. |
|||
Koraal: |
||||
O Lamm Gottes unschuldig, am Stamm des Kreuzes geschlachtet, allzeit erfunden geduldig, wiewohl du warest verachtet. All’ Sünd’ hast du getragen, sonst müßten wir verzagen. Erbarm’ dich unser, o Jesu! |
Oh, Lam van God onschuldig, Op het hout van het kruis geslacht, ten alle tijde geduldig bevonden, hoewel Gij werd veracht. Alle zonden heeft Gij gedragen, anders zouden wij moeten wanhopen. Ontferm U zich over ons, o Jezus! |
|||
2. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:1 | |||
Da Jesus diese Rede vollendet hatte, sprach er zu seinen Jüngern: |
Toen Jezus deze woorden voleindigd had, sprak Hij tot Zijn discipelen: |
|||
Jezus: |
Matth. 26:2 | |||
Ihr wisset, daß nach zweien Tagen Ostern wird, und des Menschen Sohn wird überantwortet werden, daß er gekreuziget werde. |
Gij weet, dat het over twee dagen Paasfeest wordt, en dat de Zoon des mensen, zal worden overgeleverd, om gekruisigd te worden. |
|||
3. KORAAL |
||||
Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen, daß man ein solch scharf Urteil hat gesprochen? Was ist die Schuld, in was für Missetaten, bist du geraten? |
Liefdevolle Jezus, wat heeft U misdreven, dat men zulk een scherp oordeel heeft uitgesproken? Wat is uw schuld?, Wat voor misdaden worden U aangerekend? |
|||
4A. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:3-4 | |||
Da versammleten sich die Hohenpriester und Schriftgelehrten, und die Ältesten im Volk, in den Palast des Hohenpriesters, der da hieß Kaiphas, und hielten Rat, wie sie Jesum mit Listen griffen und töteten. Sie sprachen aber: |
Toen vergaderden zich de hogepriester en de schriftgeleerden en de oudsten des volks in het paleis van de hogepriester, die Kajafas heette, en beraadslaagden, hoe zij Jezus, met listigheid zouden grijpen en doden. Maar zij zeiden: |
|||
4B. KOOR |
Matth. 26:5 | |||
Ja nicht auf das Fest, auf daß nicht ein Aufruhr werde im Volk. |
Ja, niet op het feest, opdat er geen oproer ontstaat onder het volk. |
|||
DE ZALVING DOOR DE VROUW TE BETHANIE |
||||
4C. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:6-8 | |||
Da nun Jesus war zu Bethanien, im Hause Simonis des Aussätzigen, trat zu ihm ein Weib, die hatte ein Glas mit köstlichem Wasser und goß es auf sein Haupt, da er zu Tische saß. Da das seine Jünger sahen, wurden sie unwillig und sprachen: |
Toen nu Jezus te Bethanië was, |
|||
4D. KOOR |
Matth. 26:9 | |||
Wozu dienet dieser Unrat? Dieses Wasser hätte mögen teuer verkauft und den Armen gegeben werden. |
Waartoe dient deze verkwisting? Deze zalf had duur verkocht aan de armen gegeven kunnen worden. |
|||
4E. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:10a | |||
Da das Jesus merkete, sprach er zu ihnen: |
Toen Jezus dit opmerkte, zeide Hij tot hen: |
|||
Jezus: |
Matth. 26:10b-13 | |||
Was bekümmert ihr das Weib? Sie hat ein gut Werk an mir getan. Ihr habet allezeit Armen bei euch, mich aber habt ihr nicht allezeit. Daß sie dies Wasser hat auf meinen Leib gegossen, hat sie getan, daß man mich begraben wird. Wahrlich, ich sage euch: Wo dies Evangelium geprediget wird in der ganzen Welt, da wird man auch sagen zu ihrem Gedächtnis, was sie getan hat. |
Waarom valt gij deze vrouw lastig? want zij heeft een goed werk aan Mij gedaan. De armen hebt gij altijd bij u, maar Mij hebt gij niet altijd. Want als zij dit reukwater op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis. Voorwaar zeg Ik u: Overal waar dit Evangelie gepredikt wordt in de gehele wereld, daar zal ook gesproken worden tot haar gedachtenis over wat zij gedaan heeft. |
|||
5. RECITATIEF (Alt) |
||||
Du lieber Heiland du, wenn deine Jünger töricht streiten, daß dieses fromme Weib mit Salben deinen Leib zum Grabe will bereiten, so lasse mir inzwischen zu, von meiner Augen Tränenflüssen ein Wasser auf dein Haupt zu gießen! |
Gij liefdevolle Heiland, als uw discipelen dwaas redetwisten, dat deze gelovige vrouw met reukwater uw lichaam voor het graf wil bereiden, zo sta mij intussen toe vanuit mijn ogen een tranenvloed van water op uw hoofd te gieten. |
|||
6. ARIA (Alt) |
||||
Buß und Reu knirscht das Sündenherz entzwei, daß die Tropfen meiner Zähren angenehme Spezerei, treuer Jesu, dir gebären. |
Boete en berouw knarst mijn zondig hart in tweeën, dat de druppels van mijn tranen als een aangename specerij, trouwe Jezus, u mag bevallen. |
|||
JUDAS’ VERRAAD VAN DE HERE JEZUS |
||||
7. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:14 | |||
Da ging hin der Zwölfen einer, mit Namen Judas Ischarioth, zu den Hohenpriestern, und sprach: |
Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, tot de overpriesters, en zei: |
|||
Judas: |
Matth. 26:15 | |||
Was wollt ihr mir geben? Ich will ihn euch verraten. |
Wat wilt gij mij geven? |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:16 | |||
Und sie boten ihm dreißig Silberlinge. Und von dem an suchte er Gelegenheit, daß er ihn verriete. |
En zij boden hem dertig zilverlingen . En van toen af aan zocht hij gelegenheid om Hem te verraden |
|||
8. ARIA (Sopraan) |
||||
Blute nur, du liebes Herz! Ach! ein Kind, das du erzogen, das an deiner Brust gesogen, droht den Pfleger zu ermorden, denn es ist zur Schlange worden. |
Bloed nu maar, gij moederhart ! Ach! een kind, dat gij hebt grootgebracht, dat aan uw borst heeft gezogen, dreigt nu zijn Heer te vermoorden, want het is in een Slang veranderd. |
|||
HET LAATSTE AVONDMAAL |
||||
9A. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26: 17 | |||
Aber am ersten Tage der süßen Brot, traten die Jünger zu Jesu, und sprachen zu ihm: |
Nu op de eerste dag der ongezuurde broden, kwamen de discipelen tot Jezus, en zeiden tot Hem: |
|||
9B. KOOR |
||||
Wo willst du, daß wir dir bereiten das Osterlamm zu essen? |
Waar wilt Gij, dat wij U bereiden het Paaslam te eten? |
|||
9C. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
||||
Er sprach: | Hij zei: | |||
Jezus: |
Matth. 26:18 | |||
Gehet hin in die Stadt zu einem, und sprecht zu ihm: Der Meister läßt dir sagen: Meine Zeit ist hier, ich will bei dir die Ostern halten mit meinen Jüngern. |
Gaat heen in de stad, tot zulk een, en zegt tot hem: De Meester laat u zeggen: Mijn tijd is nabij, Ik zal bij u het Pascha houden met Mijn discipelen. |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:19-20 | |||
Und die Jünger täten, wie ihnen Jesus befohlen hatte, und bereiteten das Osterlamm. Und am Abend satzte er sich zu Tische mit den Zwölfen. Und da sie aßen, sprach er: |
En de discipelen deden, |
|||
Jezus: |
Matth. 26:21 | |||
Wahrlich, ich sage euch: Einer unter euch wird mich verraten. |
Voorwaar, Ik zeg u, één van u zal Mij verraden. |
|||
9D. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:22 | |||
Und sie wurden sehr betrübt, und huben an, ein jeglicher unter ihnen, und sagten zu ihm: |
En zij werden zeer bedroefd, en een iegelijk onder hen begon tot Hem te zeggen: |
|||
9E. KOOR |
||||
Herr, bin ich’s? | Heere, ben ik het? | |||
10. KORAAL |
||||
Ich bin’s, ich sollte büßen, an Händen und an Füßen gebunden in der Höll’. Die Geißeln und die Banden, und was du ausgestanden, das hat verdienet meine Seel’. |
Ik ben het, ik zou moeten boeten, aan handen en aan voeten gebonden in de Hel. De geselingen en de boeien, en wat Gij hebt doorgestaan dat heeft mijn ziel verdiend. |
|||
11. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:23a | |||
Er antwortete und sprach: | Hij antwoordde en zeide: | |||
Jezus: |
Matth. 26:23b-24 | |||
Der mit der Hand mit mir in die Schüssel tauchtet, der wird mich verraten. Des Menschen Sohn gehet zwar dahin, wie von ihm geschrieben stehet; doch wehe dem Menschen, durch welchen des Menschen Sohn verraten wird! Es wäre ihm besser, daß derselbige Mensch noch nie geboren wäre. |
Die de hand met Mij in de schotel doopt, die zal Mij verraden. De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven staat; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hem beter, dat diezelfde mens niet geboren was. |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:25 | |||
Da antwortete Judas, der ihn verriet, und sprach: |
Toen antwoordde Judas, die Hem verried, en zeide: |
|||
Judas: |
||||
Bin ich’s, Rabbi? | Ben ik het, Rabbi? | |||
Evangelist: |
||||
Er sprach zu ihm: | Hij zeide tot hem: | |||
Jezus: |
||||
Du sagest’s. | Gij zegt het. | |||
Evangelist: |
Matth. 26:26 | |||
Da sie aber aßen, nahm Jesus das Brot, dankete, und brach’s und gab’s den Jüngern und sprach: |
En als zij aten, nam Jezus het brood, dankte en brak het en gaf het de discipelen en zeide: |
|||
Jezus: |
||||
Nehmet, esset; das ist mein Leib. | Neemt, eet, dat is Mijn lichaam. | |||
Evangelist: |
Matth. 26:27 | |||
Und er nahm den Kelch, und dankete, gab ihnen den, und sprach: |
En Hij nam de drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun dien, en zeide: |
|||
Jezus: |
Matth. 26:27b-29 | |||
Trinket alle daraus; das ist mein Blut des neuen Testaments, welches vergossen wird für viele, zur Vergebung der Sünden. Ich sage euch: Ich werde von nun an nicht mehr von diesem Gewächs des Weinstocks trinken, bis an den Tag, da ich’s neu trinken werde mit euch in meines Vaters Reich. |
Drinkt allen daaruit; |
|||
12. RECITATIEF (Sopraan) |
||||
Wiewohl mein Herz in Tränen schwimmt, daß Jesus von mir Abschied nimmt, so macht mich doch sein Testament erfreut: sein Fleisch und Blut, o Kostbarkeit, vermacht er mir in meine Hände. Wie er es auf der Welt mit denen Seinen, nicht böse können meinen, so liebt er sie bis an das Ende. |
Hoewel mijn hart in tranen zwemt, Omdat Jezus van mij afscheid neemt,, Toch maakt Zijn testament mij verheugd: Zijn vlees en bloed, o kostbaarheid, vermaakt Hij mij in mijne handen. Zoals Hij het op aarde met de Zijnen, niet kwaad kon menen, zo lief had Hij hen tot aan het einde. |
|||
13. ARIA (Sopraan) |
||||
Ich will dir mein Herze schenken, senke dich, mein Heil, hinein. Ich will mich in dir versenken; ist dir gleich die Welt zu klein, ei, so sollst du mir allein mehr als Welt und Himmel sein. |
Ik wil U mijn hart schenken, Ga er geheel, mijn Heil, in op. Ik wil mij in U verliezen; is U de wereld te klein, ah, dan zal Gij mij alleen meer dan aarde en hemel zijn. |
|||
JEZUS OP DE OLIJFBERG |
||||
14. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:30 | |||
Und da sie den Lobgesang gesprochen hatten, gingen sie hinaus an den Ölberg. Da sprach Jesus zu ihnen: |
En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg. Toen zeide Jezus tot hen: |
|||
Jezus: |
Matth. 26:31-32 | |||
In dieser Nacht werdet ihr euch alle ärgern an mir. Denn es stehet geschrieben: Ich werde den Hirten schlagen, und die Schafe der Herde werden sich zerstreuen. Wenn ich aber auferstehe, will ich vor euch hingehen in Galiläam. |
In deze nacht zult gij allen |
|||
15. KORAAL |
||||
Erkenne mich, mein Hüter, mein Hirte, nimm mich an, von dir, Quell aller Güter, ist mir viel Gut’s getan. Dein Mund hat mich gelabet mit Milch und süßer Kost, dein Geist hat mich begabet mit mancher Himmelslust. |
Erken mij, mijn Hoeder, |
|||
16. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:33 | |||
Petrus aber antwortete, und sprach zu ihm: | Doch Petrus antwoordde, en zeide tot Hem: | |||
Petrus: |
||||
Wenn sie auch alle sich an dir ärgerten, so will ich doch mich nimmermehr ärgern. |
Al zouden ook allen aanstoot aan U nemen, ik zal nooit aanstoot nemen. |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:34 | |||
Jesus sprach zu ihm: | Jezus zeide tot hem: | |||
Jezus: |
||||
Wahrlich, ich sage dir: In dieser Nacht, ehe der Hahn krähet, wirst du mich dreimal verleugnen. |
Voorwaar, Ik zeg u, in dezen nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:35 | |||
Petrus sprach zu ihm: | Petrus zeide tot Hem: | |||
Petrus: |
||||
Und wenn ich mit dir sterben müßte, so will ich dich nicht verleugnen. |
Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U niet verloochenen! |
|||
Evangelist: |
||||
Desgleichen sagten auch alle Jünger. | Desgelijks zeiden ook al de discipelen. | |||
17. KORAAL |
||||
Ich will hier bei dir stehen; verachte mich doch nicht! Von dir will ich nicht gehen, wenn dir dein Herze bricht. Wenn dein Herz wird erblassen im letzten Todesstoß, alsdenn will ich dich fassen in meinen Arm und Schoß. |
Ik wil hier bij U staan; veracht mij toch niet! Van U wil ik niet scheiden, wanneer U Uw hart brengt. Wanneer Uw hart zal verbleken in de laatste doodssteek, dan wil ik U sluiten in mijn arm en schoot. |
|||
GETHSEMANE |
||||
18. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:36 | |||
Da kam Jesus mit ihnen zu einem Hofe, der hieß Gethsemane, und sprach zu seinen Jüngern: |
Toen kwam Jezus met hen in een hof, genaamd Gethsemane, en zeide tot de discipelen: |
|||
Jezus: |
||||
Setzet euch hie, bis daß ich dort hingehe, und bete. |
Zet u hier neder, totdat Ik daar heenga, en bid. |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:37 | |||
Und nahm zu sich Petrum, und die zween Söhne Zebedäi, und fing an zu trauern und zu zagen. Da sprach Jesus zu ihnen: |
En met Zich nemende Petrus, |
|||
Jezus: |
Matth. 26:38 | |||
Meine Seele ist betrübt bis an den Tod; bleibet hie, und wachet mit mir. |
Mijn ziel is bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij. |
|||
19. RECITATIEF (Tenor) met KORAAL |
||||
O Schmerz! hier zittert das gequälte Herz! Wie sinkt es hin, wie bleicht sein Angesicht! Was ist die Ursach’ aller solcher Plagen? Der Richter führt ihn vor Gericht, da ist kein Trost, kein Helfer nicht. Ach! meine Sünden haben dich geschlagen; Er leidet alle Höllenqualen, er soll für fremden Raub bezahlen. Ich, ach Herr Jesu, habe dies verschuldet, was du erduldet! Ach könnte meine Liebe dir, mein Heil, dein Zittern und dein Zagen vermindern oder helfen tragen, wie gerne, wie gerne blieb’ ich hier! |
O Smart! Hier siddert het gekwelde hart! Hoe zinkt het ineen, hoe bleek Zijn aangezicht! Wat is de oorzaak van al zulke plagen? De rechter voert Hem voor het gerecht, Daar is geen troost, geen Helper niet. Ach! mijne zonden hebben u geslagen; Hij lijdt alle hellepijnen, Hij moet voor vreemden schuld betalen. Ik, ach Here Jezus, heb deze schulden gemaakt, die Gij doorstaat! Ach, kon mijn liefde U, mijn Heil Uw angst en Uw beven verminderen of helpen dragen, hoe gaarne, hoe gaarne bleef ik hier! |
|||
20. ARIA (Tenor) met KOOR |
||||
Ich will bei meinem Jesu wachen. So schlafen unsre Sünden ein. Meinen Tod büßet seiner Seelen Not; sein Trauren machet mich voll Freuden. Drum muß uns sein verdienstlich Leiden recht bitter und doch süße sein. |
Ik wil bij Jezus waken. Daar slapen onze zonden in. Voor mijn dood boet Hij in Zijn zielenood; Zijn treuren maakt mij vol vreugde. Daarom moet ons zijn dienstbaar lijden zeer bitter en toch zoet zijn. |
|||
21. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:39a | |||
Und ging hin ein wenig, fiel nieder auf sein Angesicht, und betete, und sprach: |
Een en weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: |
|||
Jezus: |
Matth. 26:39b | |||
Mein Vater, ist’s möglich, so gehe dieser Kelch von mir, doch nicht wie ich will, sondern wie du willt. |
Mijn Vader, indien het mogelijk is, |
|||
22. RECITATIEF (Bas) |
||||
Der Heiland fällt vor seinem Vater nieder, dadurch erhebt er mich und alle von unserm Falle hinauf zu Gottes Gnade wieder. Er ist bereit, den Kelch, des Todes Bitterkeit zu trinken, in welchen Sünden dieser Welt gegossen sind und häßlich stinken, weil es dem lieben Gott gefällt. |
De Heiland valt voor zijn Vader neer Daardoor verheft Hij mij en allen van onze zondeval weer opwaarts tot Gods genade. Hij is bereid, de beker, de bitterheid van de dood, te drinken, waarin de zonden van deze wereld gegoten zijn en afschuwelijk stinken, omdat het de lieve God behaagt. |
|||
23. ARIA (Bas) |
||||
Gerne will ich mich bequemen Kreuz und Becher anzunehmen, trink ich doch dem Heiland nach. Denn sein Mund, der mit Milch und Honig fließet, hat den Grund und des Leidens herbe Schmach durch den ersten Trunk versüßet. |
Graag ben ik bereid Kruis en beker aan te nemen, zo volg ik immers de Heiland na. Want Zijn mond, die van melk en honing overvloeit, heeft de bittere smaak van het lijden door dien eerste teug verzoet. |
|||
JEZUS’ VERRAAD EN GEVANGENNEMING |
||||
24. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:40a | |||
Und er kam zu seinen Jüngern, und fand sie schlafend, und sprach zu ihnen: |
En Hij kwam tot Zijn discipelen en vond hen slapende, en zeide tot hen: |
|||
Jezus: |
Matth. 26:40b - 41 | |||
Könnet ihr denn nicht eine Stunde mit mir wachen? Wachet und betet, daß ihr nicht in Anfechtung fallet! Der Geist ist willig, aber das Fleisch ist schwach. |
Kunt gij dan niet één uur met Mij waken? Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt! De geest is wel gewilling, maar het vlees is zwak. |
|||
Evangelist: |
Mathh. 26:42a | |||
Zum andernmal ging er hin, betete, und sprach: |
Wederom ten tweede male ging Hij heen, bad en zeide: |
|||
Jezus: |
Matth. 26:42b | |||
Mein Vater, ist’s nicht möglich, daß dieser Kelch von mir gehe, ich trinke ihn denn, so geschehe dein Wille. |
Mijn Vader, indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uw wil geschiedde. |
|||
25. KORAAL |
||||
Was mein Gott will, das g’scheh’ allzeit, sein Will’ der ist der beste; zu helfen den’n er ist bereit, die an ihn gläuben feste; er hilft aus Not, der fromme Gott, und züchtiget mit Maßen. Wer Gott vertraut, fest auf ihn baut, den will er nicht verlassen. |
Wat mijn God wil, dat gebeurt altijd.
Zijn wil, dat is de beste, Hij is bereid om hen te helpen, Die vast in Hem geloven. Hij helpt uit nood, De goede God, En straft met mate. Wie God vertrouwt, Vast op Hem bouwt, Die zal Hij niet verlaten. |
|||
26. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:43-45a | |||
Und er kam und fand sie aber schlafend, und ihre Augen waren voll Schlafs. Und er ließ sie, und ging abermal hin, und betete zum drittenmal, und redete dieselbigen Worte. Da kam er zu seinen Jüngern, und sprach zu ihnen: |
En komende bij hen, vond Hij hen wederom slapende; want hun ogen waren bezwaard. En hen latende, ging Hij wederom heen, en bad ten derden male, zeggende dezelfde woorden. Toen kwam Hij tot Zijn discipelen, en zeide tot hen: |
|||
Jezus: |
Matth. 26:45b-46 | |||
Ach! wollt ihr nun schlafen und ruhen? Siehe, die Stunde ist hie, daß des Menschen Sohn in der Sünder Hände überantwortet wird. Stehet auf, lasset uns gehen; siehe, er ist da, der mich verrät. |
Slaapt nu voort, en rust; ziet, de ure is nabij gekomen, dat de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren. Staat op, laat ons gaan; ziet, hij is nabij, die Mij verraadt. |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:47 -49a | |||
Und als er noch redete, siehe, da kam Judas, der Zwölfen einer, und mit ihm eine große Schar, mit Schwertern und mit Stangen, von den Hohenpriestern und Ältesten des Volks. Und der Verräter hatte ihnen ein Zeichen gegeben, und gesagt: Welchen ich küssen werde, der ist’s, den greifet. Und alsbald trat er zu Jesum, und sprach: |
En als Hij nog sprak, ziet, Judas, een van de twaalven, kwam, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters en ouderlingen des volks. En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve is het, grijpt Hem. En terstond komende tot Jezus, zeide hij: |
|||
Judas: |
Matth. 26:49b | |||
Gegrüßet sei’st du, Rabbi! | Wees gegroet, Rabbi! | |||
Evangelist: |
Matth. 26:49c -50a | |||
Und küssete ihn. Jesus aber sprach zu ihm: |
en hij kuste Hem. Maar Jezus zeide tot hem: |
|||
Jezus: |
Matth. 26:50b | |||
Mein Freund, warum bist du kommen? | Vriend! waartoe zijt gij hier! | |||
Evangelist: |
Matth. 26:50c | |||
Da traten sie hinzu, und legten die Hände an Jesum, und griffen ihn. |
Toen kwamen zij toe, en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem. |
|||
27A. DUET (Sopraan en Alt) met Koor |
||||
So ist mein Jesus nun gefangen. Laßt ihn, haltet, bindet nicht! Mond und Licht ist vor Schmerzen untergangen, weil mein Jesus ist gefangen. Laßt ihn, haltet, bindet nicht! Sie führen ihn, er ist gebunden. |
Zo is mijn Jezus nu gevangen Laat Hem, houdt op, bindt Hem niet! Maan en sterren Zijn van verdriet ondergegaan, Omdat mijn Jezus is gevangen. Laat Hem, houdt op, bindt Hem niet! Ze voeren Hem weg, Hij is geboeid. |
|||
27B. KOOR |
||||
Sind Blitze, sind Donner in Wolken verschwunden? Eröffne den feurigen Abgrund, o Hölle! Zertrümmre, verderbe, verschlinge, zerschelle mit plötzlicher Wut den falschen Verräter, das mördrische Blut! |
Zijn bliksem en donder in wolken verdwenen? Open uw vurige afgrond, o hel Vermorzel, verderf, verslind, vernietig, Met plotselinge woede Die valse verrader, die moordenaar. |
|||
DE DISCIPLEN VERLATEN JEZUS |
||||
28. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:51-52 | |||
Und siehe, einer aus denen, die mit Jesu waren, rekkete die Hand aus, und schlug des Hohenpriesters Knecht, und hieb ihm ein Ohr ab. Da sprach Jesus zu ihm: |
En ziet, een van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, hieuw zijn oor af. Toen zeide Jezus tot hem: |
|||
Jezus: |
Matth. 26:52-54 | |||
Stekke dein Schwert an seinen Ort; denn wer das Schwert nimmt, der soll durchs Schwert umkommen. Oder meinest du, daß ich nicht könnte meinen Vater bitten, daß er mir zuschickte mehr denn zwölf Legion Engel? Wie würde aber die Schrift erfüllet? Es muß also gehen. |
Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. Of meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten? Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, die zeggen, dat het alzo geschieden moet? |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:55 | |||
Zu der Stund’ sprach Jesus zu den Scharen: | Terzelfder ure sprak Jezus tot de scharen: | |||
Jezus: |
Matth. 26:55-56 | |||
Ihr seid ausgegangen, als zu einem Mörder, mit Schwertern und mit Stangen, mich zu fahen; bin ich doch täglich bei euch gesessen, und habe gelehret im Tempel, und ihr habt mich nicht gegriffen. Aber das ist alles geschehen, daß erfüllet würden die Schriften der Propheten. |
Gij zijt uitgegaan als tegen een moordenaar, met zwaarden en stokken, om Mij te vangen; dagelijks zat Ik bij u, lerende in den tempel, en gij hebt Mij niet gegrepen; Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden. |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:56 | |||
Da verließen ihn alle Jünger, und flohen. |
Toen vluchtten al de discipelen, Hem verlatende. |
|||
29. KORAAL |
||||
O Mensch, bewein’ dein’ Sünde groß; darum Christus sein’s Vaters Schoß äußert, und kam auf Erden. Von einer Jungfrau rein und zart für uns er hie geboren ward, er wollt’ der Mittler werden. Den Toten er das Leben gab, und legt’ darbei all’ Krankheit ab, bis sich die Zeit herdrange, daß er für uns geopfert würd’, trüg’ unsrer Sünden schwere Bürd’ wohl an dem Kreuze lange. |
O mens, beween uw grote zonden; Waardoor Christus zijn Vaders boezem verliet en kwam op aarde. Uit een maagd rein en teer Hij voor ons hier geboren werd, Hij wilde onze Middelaar worden. De doden gaf Hij het leven terug, en nam daarbij alle ziekte op Zich, totdat de tijd naderbij kwam dat Hij voor ons geofferd werd droeg Hij de zware last van onze zonden geheel langdurig op het kruis. |
|||
DEEL II. |
||||
JEZUS VOOR DE HOGEPRIESTER |
||||
30. ARIA (Alt) met KOOR |
||||
Ach, nun ist mein Jesus hin! Wo ist denn dein Freund hingegangen, O du Schönste unter den Weibern? Ist es möglich, kann ich schauen? Wo hat sich dein Freund hingewandt? Ach! mein Lamm in Tigerklauen! Ach! wo ist mein Jesus hin? So wollen wir mit dir ihn suchen. Ach! was soll ich der Seele sagen, wenn sie mich wird ängstlich fragen? Ach! wo ist mein Jesus hin? |
Ach nu is mijn Jezus weg. Waar is uw vriend dan heengegaan, O gij schoonste onder de vrouwen ? Is het mogelijk, kan ik dit aanschouwen ? Waar is uw vriend dan heengegaan ? Ach, mijn lam in tijgerklauwen, Ach, waar is mijn Jezus heen ? Zo willen wij met u Hem zoeken. Ach, wat moet ik mijn ziel zeggen, als ze mij angstig zal vragen: Ach, waar is mijn Jezus heen ? |
|||
31. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:57-59 | |||
Die aber Jesum gegriffen hatten, führeten ihn zu dem Hohenpriester Kaiphas, dahin die Schriftgelehrten und Ältesten sich versammlet hatten. Petrus aber folgete ihm nach von ferne, bis in den Palast des Hohenpriesters; und ging hinein, und satzte sich bei die Knechte, auf daß er sähe, wo es hinaus wollte. Die Hohenpriester aber und Ältesten, und der ganze Rat suchten falsches Zeugnis wider Jesum, auf daß sie ihn töteten; und funden keines. |
Die nu Jezus gevangen hadden, leidden Hem heen tot Kajafas, den hogepriester, alwaar de Schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren. En Petrus volgde Hem van verre tot aan de zaal des hogepriesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren, om het einde te zien. En de overpriesters, en de ouderlingen, en de gehele grote raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten; en vonden niet. |
|||
32. KORAAL |
||||
Mir hat die Welt trüglich gericht’ mit Lügen und mit falschem G’dicht, viel Netz und heimlich Strikke. Herr, nimm mein wahr in dieser G’fahr, b’hüt’ mich für falschen Tükken! |
De wereld heeft Mij met bedrog rechtgesproken Met leugens en met vals gedicht, Vele netten en heimlijke strikken. Heer, neem mij waar in dit gevaar, Behoed mij voor hun listen. |
|||
33. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:60-61 | |||
Und wiewohl viel falsche Zeugen herzutraten, funden sie doch keins. Zuletzt traten herzu zween falsche Zeugen, und sprachen: |
En hoewel er vele valse getuigen gekomen waren, zo vonden zij toch niet. Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen, en zeiden: |
|||
Er hat gesagt: Ich kann den Tempel Gottes abbrechen, und in dreien Tagen denselben bauen. |
Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken, en in drie dagen denzelven opbouwen. |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:62 | |||
Und der Hohepriester stand auf, und sprach zu ihm: |
En de hogepriester, opstaande, zeide tot Hem: |
|||
De hogepriester: |
Matth. 26:62 | |||
Antwortest du nichts zu dem, das diese wider dich zeugen? |
Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U? |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:63 | |||
Aber Jesus schwieg stille. | Doch Jezus zweeg stil. | |||
34. RECITATIEF (Tenor) |
||||
Mein Jesus schweigt zu falschen Lügen stille, um uns damit zu zeigen, daß sein Erbarmens voller Wille vor uns zum Leiden sei geneigt, und daß wir in dergleichen Pein ihm sollen ähnlich sein, und in Verfolgung stille schweigen. |
Mijn Jezus zwijgt op valse leugens stil, Om ons daarmee te tonen, Dat zijn medelijdensvolle wil Voor ons tot lijden is bereid, En dat wij in diezelfde pijn Op Hem dienen te gelijken En bij vervolging ook stil te zwijgen. |
|||
35. ARIA (Tenor) |
||||
Geduld, Geduld, wenn mich falsche Zungen stechen! Leid’ ich wider meine Schuld, Schimpf und Spott, leid’ ich Schimpf und Spott, ei, so mag der liebe Gott meines Herzens Unschuld rächen! Geduld, Geduld, Geduld! |
Geduld, Geduld! Als valse tongen mij bestoken, Onderga ik buiten mijn schuld Hoon en spot, Onderga ik buiten mijn schuld Mag dan de lieve God De onschuld van mijn hart wreken. Geduld, Geduld, Geduld! |
|||
36A. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:63 | |||
Und der Hohenpriester antwortete, und sprach zu ihm: |
En de hogepriester, antwoordende, zeide tot Hem: |
|||
De hogepriester: |
Matth. 26:63 | |||
Ich beschwöre dich bei dem lebendigen Gott, daß du uns sagest, ob du seiest Christus, der Sohn Gottes? |
Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God? |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:64 | |||
Jesus sprach zu ihm: | Jezus zeide tot hem: | |||
Jezus: |
Matth. 26:64 | |||
Du sagest’s. Doch sage ich euch: Von nun an wird’s geschehen, daß ihr sehen werdet des Menschen Sohn sitzen zur Rechten der Kraft, und kommen in den Wolken des Himmels. |
Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechter hand der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels. |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:65 | |||
Da zerriß der Hohepriester seine Kleider, und sprach: |
Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende: |
|||
De hogepriester: |
Matth. 26:65-66 | |||
Er hat Gott gelästert; was dürfen wir weiter Zeugnis? Siehe, itzt habt ihr seine Gotteslästerung gehöret. Was dünket euch? |
Hij heeft God gelasterd, wat hebben wij nog getuigen van node? Ziet, nu hebt gij Zijn gods lastering gehoord. Wat dunkt ulieden? |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:66 | |||
Sie antworteten, und sprachen: | En zij, antwoordende, zeiden: | |||
36B. KOOR |
Matth. 26:66 | |||
Er ist des Todes schuldig! | Hij is des doods schuldig. | |||
36C. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:67-68 | |||
Da speieten sie aus in sein Angesicht, und schlugen ihn mit Fäusten. Etliche aber schlugen ihn ins Angesicht, und sprachen: |
Toen spogen zij in Zijn aangezicht, en sloegen Hem met vuisten. En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: |
|||
36D. KOOR |
Matth. 26:68 | |||
Weissage uns, Christe, wer ist’s, der dich schlug? |
Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft? |
|||
37. KORAAL |
||||
Wer hat dich so geschlagen, mein Heil, und dich mit Plagen so übel zugericht’? Du bist ja nicht ein Sünder, wie wir und unsre Kinder; von Missetaten weißt du nicht. |
Wie heeft U zo geslagen, Mijn Verlosser, en met kwellingen Zo lelijk toegetakeld? U bent immers geen zondaar Zoals wij en onze kinderen; Van misdaden weet U niets. |
|||
PETRUS' VERLOOCHENING VAN JEZUS |
||||
38A. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:69 | |||
Petrus aber saß draußen im Palast, und es trat zu ihm eine Magd, und sprach: |
En Petrus zat buiten in de zaal; en een dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: |
|||
Eerste Dienstmaagd: |
Matth. 26:69 | |||
Und du warest auch mit dem Jesu aus Galiläa. |
Gij waart ook met Jezus, den Galileer. |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:70 | |||
Er leugnete aber vor ihnen allen, und sprach: | Maar hij loochende het voor allen, zeggende: | |||
Petrus: |
Matth. 26:70 | |||
Ich weiß nicht, was du sagest. | Ik weet niet, wat gij zegt. | |||
Evangelist: |
Matth. 26:71 | |||
Als er aber zur Tür hinausging, sahe ihn eine andere, und sprach zu denen, die da waren: |
En als hij naar de voorpoort uitging, zag hem een andere dienstmaagd, en zeide tot degenen, die aldaar waren: |
|||
Tweede Dienstmaagd: |
Matth. 26:71 | |||
Dieser war auch mit dem Jesu von Nazareth. |
Deze was ook met Jezus den Nazarener. |
|||
Evangelist: |
Matth. 26:72 | |||
Und er leugnete abermal, und schwur dazu: | En hij loochende het wederom met een eed, zeggende: | |||
Petrus: |
Matth. 26:72 | |||
Ich kenne des Menschen nicht. | Ik ken den Mens niet. | |||
Evangelist: |
Matth. 26:73 | |||
Und über eine kleine Weile traten hinzu, die da stunden, und sprachen zu Petro: |
En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: |
|||
38B. KOOR |
Matth. 26:73 | |||
Wahrlich, du bist auch einer von denen; denn deine Sprache verrät dich. |
Waarlijk, gij zijt ook van die, want ook uw spraak maakt u openbaar. |
|||
38C. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 26:74 | |||
Da hub er an, sich zu verfluchen und zu schwören: |
Toen begon hij zich te vervloeken, en te zweren: |
|||
Petrus: |
Matth. 26:74 | |||
Ich kenne des Menschen nicht. | Ik ken den Mens niet. | |||
Evangelist: |
Matth. 26:75 | |||
Und alsbald krähete der Hahn. Da dachte Petrus an die Worte Jesu, da er zu ihm sagte: Ehe der Hahn krähen wird, wirst du mich dreimal verleugnen. Und ging heraus, und weinete bitterlich. |
En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk. |
|||
39. ARIA (Alt) |
||||
Erbarme dich, mein Gott, um meiner Zähren willen! Schaue hier, Herz und Auge weint vor dir bitterlich. Erbarme dich, mein Gott. |
Heb medelijden, Mijn God, Omwille van mijn tranen. Zie toch, Hart en ogen wenen Bitter om U Heb medelijden, Mijn God, |
|||
JUDAS’ BEROUW EN ZELFMOORD |
||||
40. KORAAL |
||||
Bin ich gleich von dir gewichen, stell’ ich mich doch wieder ein; hat uns doch dein Sohn verglichen durch sein’ Angst und Todespein. Ich verleugne nicht die Schuld; aber deine Gnad’ und Huld ist viel größer als die Sünde, die ich stets in mir befinde. |
Ook al mocht ik van U zijn afgedwaald, Toch keer ik mij opnieuw tot U; Want uw Zoon bracht ons verzoening Door zijn angst en stervenspijn. Mijn schuld ontken ik niet; Maar uw genade en welwillendheid is veel groter dan de zonde, Die zich immer in mij bevindt. |
|||
41A. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:1-4 | |||
Des Morgens aber hielten alle Hohepriester und die Ältesten des Volks einen Rat über Jesum, daß sie ihn töteten. Und bunden ihn, führeten ihn hin, und überantworteten ihn dem Landpfleger Pontio Pilato. Da das sahe Judas, der ihn verraten hatte, daß er verdammt war zum Tode, gereuete es ihn, und brachte herwieder die dreißig Silberlinge den Hohenpriestern und Ältesten und sprach: |
Als het nu morgenstond geworden was, hebben al de overpriesters en de ouderlingen des volks te zamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden zouden. En Hem gebonden hebbende, leidden zij Hem weg, en gaven Hem over aan Pontius Pilatus, den stadhouder. Toen heeft Judas, dien Hem verraden had, ziende, dat Hij veroordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilveren penningen den overpriesters en den ouderlingen wedergebracht, Zeggende: |
|||
Judas: |
Matth. 27:4 | |||
Ich habe übel getan, daß ich unschuldig Blut verraten habe. |
Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed! |
|||
Evangelist: |
Matth. 27:4 | |||
Sie sprachen: | Maar zij zeiden: | |||
41B. KOOR |
Matth. 27:4 | |||
Was gehet uns das an? Da siehe du zu! | Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien. | |||
41C. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:5-6 | |||
Und er warf die Silberlinge in den Tempel, hub sich davon, ging hin, und erhängete sich selbst. Aber die Hohenpriester nahmen die Silberlinge, und sprachen: |
En als hij de zilveren penningen in den tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde zichzelven. En de overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden: |
|||
De overpriesters: |
Matth. 27:6 | |||
Es taugt nicht, daß wir sie in den Gotteskasten legen, denn es ist Blutgeld. |
Het is niet geoorloofd, dezelve in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is. |
|||
42. ARIA (Bas) |
||||
Gebt mir meinen Jesum wieder! Seht, das Geld, den Mörderlohn, wirft euch der verlorne Sohn zu den Füßen nieder. Gebt mir meinen Jesum wieder, meinen Jesum gebt mir wieder! |
Geef mij mijn Jezus terug! Zie het geld, het moordenaarsloon, Werpt de verloren Zoon u Voor uw voeten neer. Geef mij mijn Jezus terug! Geef mij mijn Jezus terug! |
|||
JEZUS VOOR PILATUS |
||||
43. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:7-11 | |||
Sie hielten aber einen Rat, und kauften einen Töpfersakker darum, zum Begräbnis der Pilger. Daher ist derselbige Akker genennet der Blutakker, bis auf den heutigen Tag. Da ist erfüllet, das gesagt ist durch den Propheten Jeremias, da er spricht: “Sie haben genommen dreißig Silberlinge, damit bezahlet ward der Verkaufte, welchen sie kauften von den Kindern Israel; und haben sie gegeben um einen Töpfersakker, als mir der Herr befohlen hat.” Jesus aber stund vor dem Landpfleger, und der Landpfleger fragte ihn, und sprach: |
En te zamen raad gehouden hebbende, kochten zij daarmede den akker des pottenbakkers, tot een begrafenis voor de vreemdelingen. Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds, tot op den huidigen dag. Toen is vervuld geworden, hetgeen gesproken is door den profeet Jeremia, zeggende: En zij hebben de dertig zilveren penningen genomen, de waarde des Gewaardeerden Denwelken zij gewaardeerd hebben; van de kinderen Israels, En hebben dezelve gegeven voor den akker des pottenbakkers; volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft. En Jezus stond voor den stadhouder; en de stadhouder vraagde Hem, zeggende: |
|||
Pilatus: |
Matth. 27:11 | |||
Bist du der Jüden König? | Zijt Gij de Koning der Joden? | |||
Evangelist: |
Matth. 27:11 | |||
Jesus aber sprach zu ihm: | En Jezus zeide tot hem: | |||
Jezus: |
Matth. 27:11 | |||
Du sagest’s. | Gij zegt het. | |||
Evangelist: |
Matth. 27:12-13 | |||
Und da er verklagt ward von den Hohenpriestern und Ältesten, antwortete er nichts. Da sprach Pilatus zu ihm: |
En als Hij beschuldigd werd van de overpriesters en de ouderlingen, antwoordde Hij niets. Toen zeide Pilatus tot Hem: |
|||
Pilatus: |
Matth. 27:13 | |||
Hörest du nicht, wie hart sie dich verklagen? |
Hoort Gij niet, hoevele zaken zij tegen U getuigen? |
|||
Evangelist: |
Matth. 27:14 | |||
Und er antwortete ihm nicht auf ein Wort, also, daß sich auch der Landpfleger sehr verwunderte. |
Maar Hij antwoordde hem niet op een enig woord, alzo dat de stadhouder zich zeer verwonderde. |
|||
44. KORAAL |
||||
Befiehl du deine Wege und was dein Herze kränkt der allertreusten Pflege des, der den Himmel lenkt; der Wolken, Luft und Winden gibt Wege, Lauf und Bahn, der wird auch Wege finden da dein Fuß gehen kann. |
Vertrouw gerust uw leven, En wat uw hart krenkt De trouwste zorg Toe, aan Hem die dat reeds beschikt. Die wolken, lucht en winden In goede banen leidt, Hij zal ook paden vinden, Waarlangs uw voet kan gaan. |
|||
45. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:15-17 | |||
Auf das Fest aber hatte der Landpfleger Gewohnheit, dem Volk einen Gefangenen loszugeben, welchen sie wollten. Er hatte aber zu der Zeit einen Gefangenen, einen sonderlichen vor andern, der hieß Barabbas. Und da sie versammlet waren, sprach Pilatus zu ihnen: |
En op het feest was de stadhouder gewoon den volke een gevangene los te laten, welken zij wilden. En zij hadden toen een welbekenden gevangene, genaamd Bar-abbas. Als zij dan vergaderd waren, zeide Pilatus tot hen: |
|||
Pilatus: |
Matth. 27:17 | |||
Welchen wollet ihr, daß ich euch losgebe? Barabbam, oder Jesum, von dem gesaget wird, er sei Christus? |
Welken wilt gij, dat ik u zal loslaten, Bar-abbas, of Jezus, Die genaamd wordt Christus? |
|||
Evangelist: |
Matth. 27:18-19 | |||
Denn er wußte wohl, daß sie ihn aus Neid überantwortet hatten. Und da er auf dem Richtstuhl saß, schikkete sein Weib zu ihm, und ließ ihm sagen: |
Want hij wist, dat zij Hem door nijdigheid overgeleverd hadden. En als hij op den rechterstoel zat, zo heeft zijn huisvrouw tot hem gezonden, zeggende: |
|||
Pilatus’ vrouw: |
Matth. 27:19 | |||
Habe du nichts zu schaffen mit diesem Gerechten; ich habe heute viel erlitten im Traum von seinetwegen. |
Heb toch niet te doen met dien Rechtvaardige; want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil. |
|||
Evangelist: |
Matth. 27:20-21 | |||
Aber die Hohenpriester und die Ältesten überredeten das Volk, daß sie um Barabbas bitten sollten, und Jesum umbrächten. Da antwortete nun der Landpfleger, und sprach zu ihnen: |
Maar de overpriesters en de ouderlingen hebben den scharen aangeraden, dat zij zouden Bar-abbas begeren, en Jezus doden. En de stadhouder, antwoordende, zeide tot hen: |
|||
Pilatus: |
Matth. 27:21 | |||
Welchen wollt ihr unter diesen zweien, den ich euch soll losgeben? |
Welken van deze twee wilt gij, dat ik u zal loslaten? |
|||
Evangelist: |
Matth. 27:21 | |||
Sie sprachen: | En zij zeiden: | |||
KOOR: |
Matth. 27:21 | |||
Barabbam! | Barabbas! | |||
Evangelist: |
Matth. 27:22 | |||
Pilatus sprach zu ihnen: | Pilatus zeide tot hen: | |||
Pilatus: |
Matth. 27:22 | |||
Was soll ich denn machen mit Jesu, von dem gesagt wird, er sei Christus? |
Wat zal ik dan doen met Jezus, Die genaamd wordt Christus? |
|||
Evangelist: |
Matth. 27:22 | |||
Sie sprachen alle: | Zij zeiden allen tot hem: | |||
45B. KOOR |
Matth. 27:22 | |||
Laß ihn kreuzigen! | Laat Hem gekruisigd worden. | |||
46. KORAAL |
||||
Wie wunderbarlich ist doch diese Strafe! der gute Hirte leidet für die Schafe, die Schuld bezahlt der Herre, der Gerechte, für seine Knechte. |
Hoe wonderbaarlijk is toch deze straf: De goede Herder lijdt voor de schapen, De schuld betaalt de Heer, de Rechtvaardige, voor zijn knechten. |
|||
47. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:23 | |||
Der Landpfleger sagte: | Doch de stadhouder zeide: | |||
Pilatus: |
Matth. 27:23 | |||
Was hat er denn Übels getan? | Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? | |||
48. RECITATIEF (Sopraan) |
||||
Er hat uns allen wohlgetan. Den Blinden gab er das Gesicht, die Lahmen macht’ er gehend; er sagt’ uns seines Vaters Wort, er trieb die Teufel fort; Betrübte hat er aufgericht’; er nahm die Sünder auf und an; sonst hat mein Jesus nichts getan. |
Hij heeft ons allen welgedaan, De blinden gaf Hij zicht, De verlamden liet Hij weer lopen, Hij bracht ons het Woord van zijn Vader, Hij dreef de duivelen uit, Bedroefden heeft Hij moed ingesproken, Hij ontfermde zich over de zondaars. Iets anders heeft mijn Jezus niet gedaan. |
|||
49. ARIA (Sopraan) |
||||
Aus Liebe will mein Heiland sterben, von einer Sünde weiß er nichts, daß das ewige Verderben und die Strafe des Gerichts nicht auf meiner Seele bliebe. |
Uit liefde wil mijn Verlosser sterven, Hij heeft geen zonden begaan. Opdat het eeuwige verderf En de straf van het laatste oordeel Van mijn ziel wordt weggenomen. |
|||
50A. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:23 | |||
Sie schrieen aber noch mehr, und sprachen: | En zij riepen te meer, zeggende: | |||
50B. KOOR |
Matth. 27:23 | |||
Laß ihn kreuzigen! | Laat Hem gekruisigd worden! | |||
50C. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:24 | |||
Da aber Pilatus sahe, daß er nichts schaffete, sondern daß ein viel größer Getümmel ward, nahm er Wasser , und wusch die Hände vor dem Volk, und sprach: |
Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer dat er oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de schare, zeggende: |
|||
Pilatus: |
Matth. 27:24 | |||
Ich bin unschuldig an dem Blut dieses Gerechten, sehet ihr zu. |
Ik ben onschuldig aan het bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien. |
|||
En al het volk, antwoordende, zeide: Zijn bloed kome over ons, en over onze kinderen. |
||||
50E. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:26 | |||
Da gab er ihnen Barabbam los; aber Jesum ließ er geißeln, und überantwortete ihn, daß er gekreuziget würde. |
Toen liet hij hun Bar-abbas los, maar Jezus gegeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. |
|||
51. RECITATIEF (Alt) |
||||
Erbarm’ es Gott! Hier steht der Heiland angebunden. O Geißelung, o Schläg’, o Wunden! |
Heb medelijden, God! Hier staat de Verlosser, vastgebonden. O geseling, o slagen, o wonden! |
|||
Ihr Henker, haltet ein! Erweichet euch der Seelen Schmerz, der Anblick solches Jammers nicht? Ach ja! ihr habt ein Herz, das muß der Martersäule gleich und noch viel härter sein. Erbarmt euch, haltet ein! |
Jullie beulen, houd op! Verweekt jullie zielensmart dan niet, Bij de aanblik van zulk lijden? Ach ja, gij hebt een hart, Dat nog veel harder dan De martelpaal moet zijn. Heb medelijden, houd op! |
|||
52. ARIA (Alt) |
||||
Können Tränen meiner Wangen nichts erlangen, o, so nehmt mein Herz hinein! Aber laßt es bei den Fluten, wenn die Wunden milde bluten, auch die Opferschale sein! |
Kunnen tranen van mijn wangen Niets uitrichten, Neem dan mijn hart erbij. Maar laat bij het vloeien, Wanneer de wonden zacht bloeden, Mijn hart ook de offerschaal zijn. |
|||
JEZUS WEGGELEID |
||||
53A. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:27-29 | |||
Da nahmen die Kriegsknechte des Landpflegers Jesum zu sich in das Richthaus, und sammleten über ihn die ganze Schar; und zogen ihn aus, und legeten ihm einen Purpurmantel an; und flochten eine dornene Krone, und satzten sie auf sein Haupt, und ein Rohr in seine rechte Hand, und beugeten die Knie vor ihm, und spotteten ihn, und sprachen: |
Toen namen de krijgsknechten des stadhouders Jezus met zich in het rechthuis, en vergaderden over Hem de ganse bende. En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een purperen mantel om; En een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechter hand; en vallende op hun knieen voor Hem, bespotten zij Hem, zeggende: |
|||
53B. KOOR |
Matth. 27:29 | |||
Gegrüßet seist du, Jüdenkönig! | Wees gegroet, Gij Koning der Joden! | |||
53C. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:30 | |||
Und speieten ihn an, und nahmen das Rohr, und schlugen damit sein Haupt. |
En op Hem gespogen hebbende, namen zij den rietstok en sloegen op Zijn hoofd. |
|||
54. KORAAL |
||||
O Haupt voll Blut und Wunden, voll Schmerz und voller Hohn! O Haupt, zu Spott gebunden mit einer Dornenkron! O Haupt, sonst schön gezieret mit höchster Ehr’ und Zier, jetzt aber hoch schimpfieret, gegrüßet seist du mir! |
O hoofd vol bloed en wonden, Vol leed en overspoeld met hoon, O hoofd, ten spot omwonden Met een doornenkroon. O hoofd, ooit versierd Met de hoogste eer en pracht, Nu echter gesmaad, Ik groet U. |
|||
Du edles Angesichte, dafür sonst schrickt und scheut das große Weltgewichte, wie bist du so bespeit; Wie bist du so erbleichet! Wer hat dein Augenlicht, dem sonst kein Licht nicht gleichet, so schändlich zugericht’? |
U edel aangezicht, daarvoor aanbeden en geschuwd Door al dat leeft op aarde, Hoe wordt U nu bespuwd. Hoe bent U thans verbleekt. Wie heeft het licht van uw ogen, Dat anders met geen enkel licht is te vergelijken, Zo vreselijk geschonden ? |
|||
55. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:31-32 | |||
Und da sie ihn verspottet hatten, zogen sie ihm den Mantel aus, und zogen ihm seine Kleider an, und führeten ihn hin, daß sie ihn kreuzigten. Und indem sie hinausgingen, funden sie einen Menschen von Kyrene mit Namen Simon; den zwungen sie, daß er ihm sein Kreuz trug. |
En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af, en deden Hem Zijn klederen aan, en leidden Hem heen om te kruisigen. En uitgaande, vonden zij een man van Cyrene, met name Simon; dezen dwongen zij, dat hij Zijn kruis droeg. |
|||
56. RECITATIEF (Bas) |
||||
Ja, freilich will in uns das Fleisch und Blut zum Kreuz gezwungen sein; je mehr es unsrer Seele gut, je herber geht es ein. |
Ja, vanzelfsprekend wil in ons het vlees en bloed Tot het kruis gedwongen worden; Hoe beter het is voor onze ziel, Des te bitter is het te aanvaarden. |
|||
57. ARIA (Bas) |
||||
Komm, süßes Kreuz, so will ich sagen, mein Jesu, gib es immer her! Wird mir mein Leiden einst zu schwer, so hilfst du mir es selber tragen. |
Kom, lieflijk kruis, Zo wil ik zeggen, Mijn Jezus, geef het maar aan mij. En wordt mij mijn lijden eens te zwaar, Help Gij mij dan het te dragen. |
|||
DE KRUISIGING |
||||
58A. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:33-40 | |||
Und da sie an die Stätte kamen, mit Namen Golgatha, das ist verdeutschet, Schädelstätt’, gaben sie ihm Essig zu trinken mit Gallen vermischet; und da er’s schmekkete, wollte er’s nicht trinken. Da sie ihn aber gekreuziget hatten, teilten sie seine Kleider, und wurfen das Los darum; auf daß erfüllet würde, das gesagt ist durch den Propheten: “Sie haben meine Kleider unter sich geteilet, und über mein Gewand haben sie das Los geworfen.” Und sie saßen allda, und hüteten sein. Und oben zu seinem Haupten hefteten sie die Ursach seines Todes beschrieben, nämlich: “Dies ist Jesus, der Jüden König.” Und da wurden zween Mörder mit ihm gekreuziget, einer zur Rechten, und einer zur Linken. Die aber vorübergingen, lästerten ihn, und schüttelten ihre Köpfe, und sprachen: |
En gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha, welke is gezegd Hoofdschedelplaats, Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken. Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en hebben over Mijn kleding het lot geworpen. En zij, nederzittende, bewaarden Hem aldaar. En zij stelden boven Zijn hoofd Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN. Toen werden met Hem twee moordenaars gekruisigd, een ter rechter-, en een ter linker zijde. En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden. En zeggende: |
|||
58B. KOOR |
Matth. 27:40 | |||
Der du den Tempel Gottes zerbrichst, und bauest ihn in dreien Tagen, hilf dir selber! Bist du Gottes Sohn, so steig herab vom Kreuz! |
Gij, Die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis. |
|||
58C. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:41 | |||
Desgleichen auch die Hohenpriester spotteten sein, samt den Schriftgelehrten und Ältesten, und sprachen: |
En desgelijks ook de overpriesters met de Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeen, Hem bespottende, zeiden: |
|||
58D. KOOR |
Matth. 27:42-43 | |||
Andern hat er geholfen, und kann ihm selber nicht helfen. Ist er der König Israels, so steige er nun vom Kreuz, so wollen wir ihm glauben. Er hat Gott vertrauet, der erlöse ihn nun, lüstet’s ihn; denn er hat gesagt: Ich bin Gottes Sohn. |
Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen. Indien Hij de Koning Israels is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven. Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. |
|||
58E. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:44 | |||
Desgleichen schmäheten ihn auch die Mörder, die mit ihm gekreuziget waren. |
En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren. |
|||
59. RECITATIEF (Alt) |
||||
Ach, Golgatha, unsel’ges Golgatha! Der Herr der Herrlichkeit muß schimpflich hier verderben, der Segen und das Heil der Welt wird als ein Fluch ans Kreuz gestellt. Der Schöpfer Himmels und der Erden soll Erd’ und Luft entzogen werden; die Unschuld muß hier schuldig sterben: das gehet meiner Seele nah; ach, Golgatha, unsel’ges Golgatha! |
Ach Golgotha, onfortuinlijk Golgotha! De heer der heerlijkheid Moet hier in schande sterven, De zegen en het heil van de wereld Wordt als een vloek aan het kruis geslagen. De Schepper van hemel en aarde Moet aarde en lucht onttrokken worden. De onschuld moet hier schuldig sterven, Dat pijnigt mijn ziel; Ach Golgotha, onfortuinlijk Golgotha! |
|||
60. ARIA (Alt) met Koor |
||||
Sehet, Jesus hat die Hand, Uns zu fassen, ausgespannt. Kommt Wohin? In Jesu Armen sucht Erlösung, Nehmt Erbarmen, suchet! Wo? In Jesu Armen. Lebet, sterbet, ruhet hier, Ihr verlass'nen Küchlein, Ihr, bleibet Wo? In Jesu Armen. |
Zie, Jezus heeft zijn hand, Om ons te omsluiten, naar ons uitgestrekt. Kom! Waarheen? Zoek verlossing in Jezus' armen, Laat u ontfermen, zoek! Waar? In Jezus' armen. Leef, sterf, rust hier uit, Jullie verlaten kuikens, Blijf Waar? In Jezus' armen. |
|||
|
||||
61A. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:45-46 | |||
Und von der sechsten Stunde an ward eine Finsternis über das ganze Land, bis zu der neunten Stunde. Und um die neunte Stunde schriee Jesus laut, und sprach: |
En van de zesde ure aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: |
|||
Jezus: |
Matth. 27:46 | |||
Eli, Eli, lama asabthani? | ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI! | |||
Evangelist: |
Matth. 27:46-47 | |||
Das ist: “Mein Gott, mein Gott, warum hast du mich verlassen?” Etliche aber, die da stunden, da sie das höreten, sprachen sie: |
dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten! En sommigen van die daar stonden, zulks horende, zeiden: |
|||
61B. KOOR |
Matth. 27:47 | |||
Der rufet dem Elias! | Deze roept Elias. | |||
61C. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:48-49 | |||
Und bald lief einer unter ihnen, nahm einen Schwamm, und füllete ihn mit Essig, und stekkete ihn auf ein Rohr, und tränkete ihn. Die andern aber sprachen: |
En terstond een van hen toe lopende, nam een spons, en die met edik gevuld hebbende, stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken. Doch de anderen zeiden: |
|||
61D. KOOR |
Matth. 27:49 | |||
Halt! laß sehen, ob Elias komme, und ihm helfe? |
Houd op, laat ons zien, of Elias komt, om Hem te verlossen. |
|||
61E. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:50 | |||
Aber Jesus schriee abermal laut, und verschied. |
En Jezus, wederom met een grote stem roepende, gaf den geest. |
|||
62. KORAAL |
||||
Wenn ich einmal soll scheiden, so scheide nicht von mir! Wenn ich den Tod soll leiden, so tritt du dann herfür! Wenn mir am allerbängsten wird um das Herze sein, so reiß mich aus den Ängsten kraft deiner Angst und Pein! |
Als ik eenmaal moet sterven, Blijf dan bij mij, Als ik de dood moet lijden, Ben dan mij nabij. Als mij het allerbangste Om het hart zal zijn, Verlos mij uit mijn angsten Door uw angst en pijn. |
|||
DE AARDBEVING |
||||
63A. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:51-54 | |||
Und siehe da, der Vorhang im Tempel zerriß in zwei Stück, von oben an bis unten aus; Und die Erde erbebete, und die Felsen zerrissen, und die Gräber täten sich auf, und stunden auf viel Leiber der Heiligen, die da schliefen, und gingen aus den Gräbern nach seiner Auferstehung, und kamen in die heilige Stadt, und erschienen vielen. Aber der Hauptmann, und die bei ihm waren, und bewahreten Jesum, da sie sahen das Erdbeben, und was da geschah, erschraken sie sehr, und sprachen: |
En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeen, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden. En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt; En uit de graven uitgegaan zijnde, na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad, en zijn velen verschenen. En de hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving, en de dingen, die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: |
|||
63B. KOOR |
Matth. 27:54 | |||
Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn gewesen. | Waarlijk, Deze was Gods Zoon! | |||
63C. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:55-58 | |||
Und es waren viel Weiber da, die von ferne zusahen, die da waren nachgefolget aus Galiläa, und hatten ihm gedienet; unter welchen war Maria Magdalena, und Maria, die Mutter Jacobi und Joses, und die Mutter der Kinder Zebedäi. Am Abend aber kam ein reicher Mann von Arimathia, der hieß Joseph, welcher auch ein Jünger Jesu war. Der ging zu Pilato, und bat ihn um den Leichnam Jesu. Da befahl Pilatus, man sollte ihm ihn geben. |
En aldaar waren vele vrouwen, van verre aanschouwende, die Jezus gevolgd waren van Galilea, om Hem te dienen. Onder dewelke was Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder der zonen van Zebedeus. En als het avond geworden was, kwam een rijk man van Arimathea, met name Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was. Deze kwam tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus, dat hem het lichaam gegeven zou worden. |
|||
64. RECITATIEF (Bas) |
||||
Am Abend, da es kühle war, ward Adams Fallen offenbar; am Abend drükket’ ihn der Heiland nieder; am Abend kam die Taube wieder und trug ein Ölblatt in dem Munde. O schöne Zeit! O Abendstunde! Der Friedensschluß ist nun mit Gott gemacht; denn Jesus hat sein Kreuz vollbracht. Sein Leichnam kömmt zur Ruh. Ach! liebe Seele, bitte du, geh, lasse dir den toten Jesum schenken, o heilsames, o köstlich’s Angedenken! |
's Avonds, toen het koel was, Werd de zondeval van Adam openbaar; 's Avonds buigt zich de Verlosser neer. 's Avonds keerde de duif terug, en droeg een olijftak in de mond. O schone tijd, o avondstond. De vrede is nu met God gesloten, Want Jezus heeft zijn werk volbracht. Zijn lichaam komt tot rust, Ach, lieve ziel, ik smeek je, Ga, laat u de dode Jezus schenken, O heilzaam, o kostbaar aandenken. |
|||
65. ARIA (Bas) |
||||
Mache dich, mein Herze, rein, ich will Jesum selbst begraben. Denn er soll nunmehr in mir für und für seine süße Ruhe haben. Welt, geh aus, laß Jesum ein! |
Maak u, mijn hart, rein, Ik wil Jezus zelf begraven. Want Hij zal voortaan in mij meer en meer Zijn zoete rust hebben. Wereld, ga uit, laat Jezus binnen. |
|||
BEGRAFENIS VAN JEZUS |
||||
66A. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:59-62 | |||
Und Joseph nahm den Leib, und wikkelte ihn in ein rein Leinwand, Und legte ihn in sein eigen neu Grab, welches er hatte lassen in einen Fels hauen; und wälzete einen großen Stein vor die Tür des Grabes, und ging davon. Es war aber allda Maria Magdalena, und die andere Maria, die satzten sich gegen das Grab. Des andern Tages, der da folget nach dem Rüsttage, kamen die Hohenpriester und Pharisäer sämtlich zu Pilato, und sprachen: |
En Jozef, het lichaam nemende, wond hetzelve in een zuiver fijn lijnwaad. En leide dat in zijn nieuw graf, hetwelk hij in een steenrots uitgehouwen had; en een groten steen tegen de deur des grafs gewenteld hebbende, ging hij weg. En aldaar was Maria Magdalena, en de andere Maria, zittende tegenover het graf. Des anderen daags nu, welke is na de voorbereiding, vergaderden de overpriesters en de Farizeen tot Pilatus, zeggende: |
|||
66B. KOOR |
Matth. 27:63-64 | |||
Herr, wir haben gedacht, daß dieser Verführer sprach, da er noch lebete: “Ich will nach dreien Tagen wieder auferstehen. Darum befiehl, daß man das Grab verwahre bis an den dritten Tag, auf das nicht seine Jünger kommen, und stehlen ihn, und sagen zu dem Volk: Er ist auferstanden von den Toten; und werde der letzte Betrug ärger, denn der erste! |
Heer, wij zijn indachtig, dat deze verleider, nog levende, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik opstaan. Beveel dan, dat het graf verzekerd worde tot den derden dag toe, opdat Zijn discipelen misschien niet komen bij nacht, en stelen Hem, en zeggen tot het volk: Hij is opgestaan van de doden; en zo zal de laatste dwaling erger zijn, dan de eerste. |
|||
66C. RECITATIEF |
||||
Evangelist: |
Matth. 27:65 | |||
Pilatus sprach zu ihnen: | ||||
Pilatus: |
Matth. 27:65 | |||
Da habt ihr die Hüter; gehet hin, und verwahret’s, wie ihr’s wisset! |
Gij hebt een wacht; gaat heen, verzekert het, gelijk gij het verstaat. |
|||
Evangelist: |
Matth. 27:66 | |||
Sie gingen hin, und verwahreten das Grab mit Hütern, und versiegelten den Stein. |
En zij heengaande, verzekerden het graf met de wacht, den steen verzegeld hebbende. |
|||
67. RECITATIEF (SOLI) met KOOR |
||||
Nun ist der Herr zur Ruh’ gebracht. Mein Jesu, mein Jesu, gute Nacht! Die Müh ist aus, die unsre Sünden ihm gemacht. Mein Jesu, mein Jesu, gute Nacht! O selige Gebeine, seht, wie ich euch mit Buß’ und Reu beweine, daß euch mein Fall in solche Not gebracht! Mein Jesu, mein Jesu, gute Nacht! Habt lebenslang vor euer Leiden tausend Dank, daß ihr mein Seelenheil so wert geacht’. Mein Jesu, mein Jesu, gute Nacht! |
Nu is de Heer te ruste gelegd. Mijn Jezus, goede nacht. De last van onze zonden is van Hem afgenomen. Mijn Jezus, mijn Jezus, goede nacht. O zalig gebeente, zie hoe ik U met boete eEn berouw beween. Omdat mijn zonden U in zulke nNood hebben gebracht. Mijn Jezus, mijn Jezus, goede nacht. Mijn leven lang voor uw lijden duizendmaal dank, Omdat mijn heil U zo ter harte ging. Mijn Jezus, mijn Jezus, goede nacht. |
|||
68. KOOR |
||||
Wir setzen uns mit Tränen nieder und rufen dir im Grabe zu: Ruhe sanfte, sanfte ruh’! Ruht, ihr ausgesognen Glieder! Ruhet sanfte, ruhet wohl! Euer Grab und Leichenstein soll dem ängstlichen Gewissen ein bequemes Ruhekissen und der Seelen Ruhstatt sein. Höchst vernügt, schlummern da die Augen ein. |
Wij zetten ons met tranen neder |
|||
|