Uit Israëls Profetie

III. Israëls onvervulde
Oud Testamentische Profetie

7. MALEACHI

MALEACHI.
Ook deze was een profeet, die na de Ballingschap optrad. Hij profeteerde ± 374 j. voor Chr., een geslacht na Zacharia. Laat ons zien, wat hij over Israël voorzegt. Eerst de struktuur:

A1 1:1-5 Nationale uitverkiezing.

A2 1:6-4:6 Nationale verwerping.


Mal. 1:11

"... van den opgang van de zon tot haren ondergang zal Mijn naam groot zijn onder de Heidenen en aan alle plaats zal Mijn naam reukwerk toegebracht worden en een rein spijsoffer, want Mijn naam zal groot zijn onder de Heidenen," zegt de Here der heerscharen.

Velen willen Mal. 1:11 vergeestelijken en voor de "Kerk" uitleggen. Nogmaals zij opgemerkt dat reeds bij Abrahamietische gelovigen geen Jood en Griek is, m.a.w. het verschil tussen de Volken valt daar weg. En zeker bij het Lichaam van Christus. Hier wordt aan het verschil vast gehouden. Voorts zegt de Here dat, Zijn naam groot zal zijn onder de Heidenen. Niet in de "Kerk", niet in de "gelovigen", maar onder de "Heidenen", d.i. Volken. Dan: onder reukwerk verstaat men gebeden. Wat dan onder het reine spijsoffer? Volgens de Kanttek. is dat de innerlijke en ware godsdienst, Rome vat dit in uitwendige zin op: dat brengt wierook ten offer en een ouwel als rein spijsoffer. De Reformatie zocht het in innerlijke zin. Door geen van beide wordt Gods Naam: groot onder de Heidenen. De Reformatie acht de ouwel een vervloekte afgoderij. Voor haar is het een onaangenaam spijsoffer. Rome acht de Reformatie afval. Voor haar is de Protestantse dienst een dwaling. Wat blijft er zo over van de vervulling van dit vers in de "N.T. Gemeente"? Er staat nog iets bij: aan alle plaats. Ook dit wordt niet gezien. Niet overal zijn Christelijke Gemeenten, die God aanroepen. Zo is ook Mal. 1:11 een onvervulde profetie, die eerst tot vervulling komt als Christus het koninkrijk en de eeredienst in Israël hersteld heeft.


MALEACHI 3.

3:1a

"Ziet Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal."

Dit is een woordspeling op Maleachi's naam. Maleachi toch betekent: Mijn engel. De voorvervulling heeft plaats gehad in Johannes. Mt. 11:10: "Want deze is het, van dewelke geschreven staat: Zie Ik zend Mijn engel voor uw aangezicht, die uw weg bereiden zal voor u henen." Men lette er wel op, dat er niet staat dat dit woord al vervuld is. We geloven veel eer, dat Johannes de Doper andermaal in Israël zal optreden om zijn volle roeping te vervullen, n.l. "om den Here te bereiden een toegerust volk."

Lk. 1:17. Dit heeft hij nog nimmer gedaan. We lezen dan ook van hem, dat hij een dubbele zending heeft. In Lk. 1:16 heet het: "Hij zal velen van de kinderen Israëls. bekeren tot den Here hun God", in vs. 17: "Hij zal voor Hem henengaan in den geest en de kracht van Elia, om te bekeren de harten van de vaderen tot de kinderen en de ongehoorzamen tot voorzichtigheid van de rechtvaardigen, om den Here te bereiden een toegerust volk.

Dit heeft Johannes nog nimmer gedaan. Hij is ook niet heen gegaan in de geest en de kracht van Elia, want hij deed geen wonderen. Zo ziet Mal. 3 dus op een verre toekomst en vinden we in Mt. 11 alleen gezegd, dat Johannes die engel niet was, maar zal zijn.

3:1b

"En snellijk zal tot Zijn tempel komen, die Here, Dien gij zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Wien gij lust hebt. Zie Hij komt, zegt de Here der heerscharen."

Dit woord is onvervuld. Israël had geen lust aan Christus. Zij zochten Hem niet, gingen een ieder zijn eigen weg, Jes. 53:6. De tijd van het zoeken moet nog komen, Hos. 3:5. Dat dit naar de toekomst verwijst, zegt vs. 2: "Maar wie zal den dag Zijner toekomst verdragen. Want Hij zal zijn als het vuur eens goudsmids en als zeep des vollers". De komende Here zal dus louteren en reinigen, Zijn dorsvloer doorzuiveren, dopen in vuur.

In vs. 3 is sprake van het louteren en reinigen van de kinderen van Levi. Daarna zullen zij de Here spijsoffer toebrengen in gerechtigheid. Dan zal het spijsoffer van Juda en Jeruzalem de Here zoet wezen als in de oude dagen en als in de vorige jaren, vs. 4. Wij hebben dus aan iets letterlijks te denken, aan een voortzetting van het vroegere in Juda en Jeruzalem.

3:12

"En alle Heidenen zullen u gelukzalig noemen, want gijlieden zult een lustig land zijn, zegt de Here der heerscharen".

Dit is de keer, die Zach. 8:13 ook op het oog heeft, Israël ten zegen en zijn land gezegend.


MALEACHI 4.

4:1-6, spreekt over de komende dag des Heren, die ingaat tegen alle hoogmoedigen en goddelozen. Vóór die dag komt, komt de profeet Elia, vs. 5, "om het hart van de vaderen tot de kinderen weder te brengen en het hart van de kinderen tot de vaderen". Elia is nog nimmer wedergekomen om dit werk voor Israël te doen. Velen menen, dat Johannes (de Doper) Elia was. Johannes zelf zei, dat hij het niet was Joh. 1:21. De Here Jezus zei: "Elia zal eerst welkomen en alles wederoprichten" Mt. 17:11. Was Johannes dan Elia niet? De Here zei toch, dat Elia nu gekomen was en de discipelen verstonden, dat Hij hun van Johannes de Doper gesproken had Mt. 17:13.

Johannes kon voor Elia gelden, voor hen, die het Koninkrijk der hemelen aannamen. "En zo gij het wil aannemen, hij is Elia, die komen zal" Mt. 11:14. Voor de gelovigen in Israël was Elia niet meer nodig, zij hadden genoeg aan Johannes. Voor Israël als volk evenwel is de profeet Elia nodig. De Here zegt dan ook, dat Hij komen zàl (niet zou), zoals ook Maleachi voorzegt. Waar geen van de volken, ook niet de "Kerk" een Elia verwacht, is ook hier weer een nieuw bewijs, dat Israël wordt hersteld en al de profetieën over dat volk letterlijk aan dat volk zullen vervuld worden.

Hiermee besluiten we de gang door de O.T. profetieën.


ONDERWERP VAN HET O.T.
Onze conclusie over het voorgaande nu is deze: Het O.T. spreekt niet over de "Kerk". Die gedachte moet men beginnen te laten varen. Het O.T. en verreweg het grootste deel van het N.T. handelt over Israël en het Kon. op aarde. Men onderscheide hier wel tussen uitlegging en toepassing. Het O.T. met het N.T. geven vele waarheden, die toe te passen zijn voor alle tijden en geslachten, maar bij de verklaring van het O.T., bij de uitlegging, moet men strikt vasthouden aan de gedachte, dat het over Israël gaat. God spreekt tot Israël allereerst en allermeest. Dat we Israëls profetieën ook als voor Israël allereerst bestemd moeten verklaren, volgt uit de andere profetieën, niet voor Israël bestemd, maar voor andere Volken. Die verklaart men ook niet als te gaan over de "Kerk". Wat over Babel gaat, geldt Babel, wat voor Egypte bestemd is, geldt Egypte.

Welnu, wat voor Israël bestemd is, geldt Israël. De H. Schrift, dus ook het O.T., moet, naar bedelingen uitgelegd en naar toestanden toegepast worden. Dat wil zeggen er komen tijden en gelegenheden voor, die gelijken op wat Israël en de volken reeds eerder doormaakten. Dan is zo'n Schriftwoord uit die vorige tijden toepasselijk op de tegenwoordige. Maar dat wil niet zeggen, dat we nu ook naar de bedeling in die tijden leven. Het zal veel helpen de H.S. te verstaan, als men niet alleen let op wat gezegd of geschreven wordt, maar ook tot wie en wanneer, waar en met welke bedoeling iets gezegd wordt. En als we zo het O.T. gaan lezen, zal blijken, dat bijzonder Israël het onderwerp is waarover gehandeld wordt.

Men spreke niet van: de "fantastische beelden van de profetenstijl", van "oosterse inkleding" van "kern" en "bolster", "aanpassing aan de bekrompen ideeën van die tijden". God is reëel en inspireert realiteit. Daaruit iets anders te lezen dan er staat, is de H. Schrift geweld aan doen, daaruit een leerrijk overzicht te trekken is de Schrift nuttig gebruiken. Als God zo met Israël Zijn Volk handelt en hen niet verwerpt om alles wat zij gedaan hebben, zal Hij dan niet evenzo, ja nog te meer met Zijn kinderen handelen als zij in zonden vallen?

Na dit doorlopen van de profeten, zal te beter verstaan worden het loflied dat Israël éénmaal de Here zal zingen: "Hallelu-Jah !  Zingt den Here een nieuw lied, Zijn lof zij in de gemeente Zijner gunstgenoten. Dat Israël zich verblijde in Dengene, Die hem gemaakt heeft, dat de kinderen Sions zich verheugen over hun Koning. Dat ze Zijn naam loven op de fluit, dat zij Hem psalmzingen op de trommel en de harp, Want de Here heeft een welgevallen aan Zijn volk. Hij zal de zachtmoedigen versieren met heil..." Ps. 149:1-4. Zie voor Israëls roeping vs. 5-9.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden