De tien stammen Israëls
die nooit verloren gingen

door

E.W. Hiebendaal



Met de dwaling van de Brits-Israël beweging betreffende de zgn. verloren stammen van Israël wordt op grond van de H. Schrift voorgoed afgerekend.

"Zo zegt de Here HERE: Zie, Ik haal de Israëlieten weg uit de volken naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen en hen naar hun land brengen. En Ik zal hen tot één volk maken in het land op de bergen Israëls en één koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken". (Ezech. 37:21)

"En de volken zullen weten dat Ik, de HERE het ben, Die Israël heilig, doordat Mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat". (Ezech. 37:28).

De tien stammen Israëls, die nooit verloren gingen


1. De bewering van de Brits-Israël-Beweging
't Is Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is en de opening van Uw woorden geeft licht, de eenvoudigen wijsheid gevende. Met deze woorden durven wij het aan in Gods Woord te gaan zoeken in hoeverre het Brits-Israël-probleem waarheid bevat.
Het boek "De stenen spreken" heeft als basistekst: "Te dien dage zal de Here een altaar hebben in het midden van Egypteland en een opgericht teken voor de HERE aan deszelfs landpalen." (Jes. 19:19). Dit teken is volgens dit boek de Piramiden van Egypte. We zullen voor het verband verder de Schrift doorlezen.

Te dien dage zullen ook de Egyptenaren de HERE kennen en zij zullen Hem dienen met slachtoffer en spijsoffer, (vers. 21).
Te dien dage zal er ook een gebaande weg zijn van Egypte naar Assyrië en de Egyptenaren zullen met de Assyriërs den HERE dienen, (vers. 23).
Te dien dage zal Israäl de derde zijn met de Egyptenaren en de Assyriërs, een zegen in het midden van de aarde. Want de HERE der Heirscharen zal hen zegenen, zeggende: "Gezegend zij Mijn volk de Egyptenaren en de Assyriërs, het werk mijner handen en Israäl, mijn erfdeel, (vers. 24 en 25).

Te dien dage wordt in ditzelfde verband zes maal herhaald en heeft o.i. heel duidelijk betrekking op de toekomende eeuw. Dàn toch zullen Egypte en Assyrië de eerste landen en volkeren zijn, die bij Israël worden ingelijfd (Ps. 87), totdat van de opgang der zon tot haar ondergang de Naam des HEREN zal grootgemaakt worden onder de volken en aan alle plaatsen Zijn Naam reukwerk toegebracht zal worden, (Mal. 1:11).
In dit verband gelezen zal dus ook te dien dage dit opgericht teken voor de Here gezien worden in Egypte, gelijk met een altaar voor de Here. Bij de Piramiden is geen altaar, doch daar wordt stilzwijgend aan voorbij gegaan. De Piramiden echter zijn een opgericht teken voor de Farao's en het zàl een opgericht teken worden voor de HERE. Afgezien van het feit, dat de piramiden één der zeven wereldwonderen zijn, beantwoorden zij niet aan Jes. 19:19 en zo is de basistekst al wankel genoeg.

Het boek "De Stenen spreken" en "Het stenen Koninkrijk" door de Heer v.d. Vecht werden geschreven om uit de piramiden de waarheid van zijn beweringen te bewijzen, al zouden de Angelsaksische volkeren de uitgegroeide en verbasterde tien stammen Israëls zijn. De Mormonen hebben ook beslag gelegd op die duistere geschiedenis en wachten in Utah (een landstreek, die volgens hun zeggen zeven maal zo groot is als Nederland) als de verloren tien stammen op de komst van hun Messias.

Beide grote groepen beweren: "De tien stammen zijn op een zeker moment weggevoerd en men leest nergens in de Schrift dat zij ooit zijn teruggekeerd." Zoiets mysterieus wekt vanzelfsprekend de algemeen menselijke nieuwsgierigheid op. Dat niemand van die groepen uit de volken weet, tot welke stam zij behoren, hindert niet, men raadt er maar naar: b.v. Denemarken, de stam van 'Dan, zegt het boek "De stenen spreken". Vervolgens zouden de werkelijke Joden, die men overal in de wereld ontmoet, enkel afstammelingen zijn van de stam Juda. Maar daar vloeit dan tevens uit voort, dat alleen die kenbare Joden, de afstammelingen van Juda, in de voorbijgegane eeuwen de meest gruwelijke vervolgingen hebben moeten doorstaan en de zgn. verloren gegane 10 stammen daarvan geheel vrij gebleven zijn. Ja, in plaats daarvan een eervolle plaats in de wereld ingenomen hebben en nog zouden innemen. Indien Engeland, Amerika, Zweden en Noorwegen de uitgroei van de 10 stammen Israëls zouden zijn, dan zijn zij niet opgesloten geweest in Getto's, zoals de kenbare Joden van Juda. Dan zijn de onherkenbare Joden, de 10 stammen, de leiders der volken geweest en de anderen het afschraapsel, het uitvaagsel, de wrijfpaal der volken, die in de gaskamers met vrouwen kinderen werden afgemaakt als beesten. De Angelsaksische volken hebben dan groot voordeel gehad van hun ballingschap!

Dat stemt alzo niet overeen met hetgeen Mozes in Deut. 28 aan vreselijks voorspelt voor gans Israël, wanneer zij de HERE God niet zouden dienen. Zij zijn dan bovendien nog geheel ondergedoken in de natiën en hebben zich met hen vermengd, hetgeen God altijd streng verboden heeft, terwijl "het Volk, de natie, de kenbare Joden", de twee stammen:Juda en Benjamin, de klappen alleen moesten opvangen. Zou er zulk een onrecht zijn bij God?

Met dit verhaal tast men onwetend de ere Gods aan. Zij wilden wel ondergaan in de volken, Juda evengoed. En wie zou hen dit kwalijk kunnen nemen? Het ongelovig deel vond het vreselijk een getekende te zijn. Zij lachen om het woord "uitverkoren volk" en zeggen spottend: "Laat een ander volk dit nu maar eens een poosje zijn; als wij twee generaties gemengd huwen, zijn er geen Joden meer". Behalve de vrome Joden hebben alle hun uiterste best gedaan om door gemengd huwen hun eigen ras te verderven, vooral de laatste vijfentwintig jaar in West-Europa. Maar het is hen door de eeuwen heen niet gelukt. Waarom niet? Daar zat een Woord des Heren achter:

"Daarom wat in uw geest opkomt zal gewisselijk niet geschieden, dat gij zoudt zijn gelijk de volken en geslachten der landen, om hout en steen te dienen". "Zo waarachtig Ik leef", spreekt de Heer, "zo Ik niet meteen sterke hand en uitgestrekte arm en met uit gestorte toorngloed u beheersen zal. Daartoe zal Ik u brengen in de woestijn der volken en daar met u richten aangezicht aan aangezicht." (Ez. 20:32-35). Dit wordt gezegd door de profeet en medeballing Ezechiël, tegen de oudsten in Babel.

De heer C.F.Th. v.d. Vecht, de schrijver van het boek "De stenen spreken" (hij is een gepensioneerde Majoor van het Kon. Ned. Ind. Leger) heeft de gegevens uit zijn boek niet van zichzelf, maar hij heeft een Hollands uittreksel gegeven van het Engelse boek: "De grote ,Piramide". De schrijver van dit boek was een Brits ingenieur, een Jood, D. Davidson. Het Hollandse boek van Majoor v.d. Vecht is een boek dat overigens eerbied afdwingt. Hij is een waarachtige gelovige, ja, soms een Evangelist. Zie blz. 311, waar hij schrijft:

"De waarheid is, dat velen heden ten dage de geestelijke kracht niet kunnen vinden, welke zij behoeven. Er zijn miljoenen, die op de leiding wachten, welke hen tot Jezus zal brengen, tot de kracht die Hij alleen kan geven. Nimmer heeft in de wereldhistorie een geschiktheid van tijd en omstandigheden daarvoor als thans bestaan. En al de onrust, al die gejaagdheid spruit voort uit slechts één enkele oorzaak, de materialistische horizon, welke de mens om zich heeft getrokken. Ziet omhoog, is Jezus' vermaning, uw verlossing is nabij."

Met zulke woorden kan de heer v.d. Vecht vele wetenschappelijk gevormden, voor wie zijn boek eigenlijk geschreven is, wakker geschud hebben. En hoe heerlijk verstaanbaar, ook voor ons eenvoudigen, zegt hij in zijn slotwoord:

"Voor het verstand en voor het talent gaan alle deuren open, maar niet de deur van het Koninkrijk Gods. Hij, die omlaag ziet naar de materie, hij zal vrezen. Maar wie omhoog ziet, wie inziet, dat al deze dingen moeten geschieden, die inziet, waarom zij geschieden, waarom wij thans in diepe duisternis onze weg vervolgen, hij ziet het licht" (blz. 391).

Maar bij alles wat een leek in zijn boek kan eerbiedigen, kan toch iemand, die zijn Bijbel enigszins kent, wel constateren, dat vele teksten uit hun verband worden gerukt om ze dienstbaar te maken aan de bijzonderheden der grote piramide. Om nu vooral te doen uitkomen, dat het Britse Rijk de tien stammen Israëls vertegenwoordigen, zegt de schrijver op blz. 368:

"En dit land, van de Nijl tot de Eufraat, Gen. 15:18, en het mandaat, zowel over Palestina als over Mesopotanië berust in handen van het Angel-Saksische Ras (hoofdl.), de kern van Israël. En naar dit, door Engeland beheerde, gebied begeeft zich thans Juda".

En dit ziet de schrijver dan als de vervulling van Jer. 3:18:

"In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van Israël en zij zullen tezamen komen uit het land van het Noorden en het land dat Ik uwen vaderen ten erve gegeven heb."

Maar nu Engeland het mandaat over Palestina kwijt is, hoe nu? De gruwel der verwoesting is volgens de schrijver de Moskee van Omar, welke opgericht werd op de plaats van de Tempel in 634 na Christus, blz. 310. Dan staat die gruwel der verwoesting er al dertien honderd en zestien jaar! Maar de Here Jezus waarschuwde: "Wanneer Gij dan zult zien den gruwel (wat in de Schrift altijd een afgod is!) der verwoesting, staande op de tinne des Tempels (vert. v.d. Palm) dat alsdan die in Judea zijn, vlieden op de bergen.", (Matth. 24:15-16). En Dan. 9 : 27 profeteert daarvan, dat het een plotseling gebeuren zal zijn door de Anti-christ, in het midden van de laatste jaarweek van Israël. Dan is Jeruzalem omsingeld van heirlegers, (Luk. 21:20). Die gruwel der verwoesting kan dus niet de Moskee yan Omar zijn. Maar de bedoeling is niet, dat op al deze verkeerd aangehaalde teksten wordt ingegaan.

2. Waar komt het verhaal van de zgn. tien verloren stammen vandaan?
Belangrijker is, waar het verhaal van de zgn. tien verloren stammen vandaan komt. Daarvan leest men al in de Apocriefe boeken. In 4 Ezra 13:39-47 leest men:

"Mijn Zoon zal de volken richten. En wat aangaat, dat gij Hem een andere vreedzame menigte tot Zich hebt zien vergaderen. Deze zijn de 10 stammen, die gevankelijk weggevoerd zijn uit hun land in de dagen van Koning Hosea, dien Salmanezar, de Koning van Assyrië, gevankelijk heeft weggevoerd over de rivier, waardoor zij gebracht werden in een ander land. Doch zij zijn onder zich te rade geworden om de menigte der volken te verlaten en te vertrekken naar een verder gelegen land, waar nooit het menselijk geslacht gewoond had. Om aldaar hun vaderlijke Wet te onderhouden, die zij in hun eigen land verwaarloosd hadden. Zij zijn daar binnen getogen door de enge ingangen van de rivier de Eufraat. Want de Allerhoogste heeft toen een teken gedaan door de bronaderen van de rivier te stoppen, totdat zij ze waren overgetogen. Naar dat land nu moesten zij komen langs de weg van een lange reis van één en een half jaar, welk land genoemd wordt Arsareth. Daarna hebben zij dat land bewoond tot in de laatste tijd. Maar dan, wanneer zij beginnen zullen weder te keren, zal de Allerhoogste andermaal de bronaderen der rivier stoppen, opdat zij daarover kunnen trekken. Dit is hetgeen gij gezien hebt van de vreedzame menigte."

V.d. Palm tekent hierbij aan: "Men vindt hier een Joods vertelsel aangaande het verblijf van de weggevoerden uit het Rijk der 10 stammen, in een vergelegen land of gewest. Het is vruchteloos te raden waar een geheel verzonnen en fabelachtig land mag gelegen zijn."

Hier vindt men dus de oorsprong van alle verdere fantasie over de verloren stammen. Zoals wij zullen zien, zegt de Schrift, dat zij wel teruggekomen zijn.

De schrijver van het 4e boek van Ezra verschilt hemelsbreed van de werkelijke Ezra. Hij leefde, aldus v.d. Palm, in de 2e eeuw na Christus en stelt zich aan alsof hij de openbaring, hier vermeld, ontvangen had in Babylon in het 30ste jaar na de verwoesting van Jeruzalem, dus lang vóór Christus. V.d. Palm betwijfelt of de echte Ezra toen al geboren was. Hij (deze Ezra) is iemand, aldus v.d. Palm, die Jood zijnde met half christelijke inslag, de grofste en ongerijmdste dingen zegt van God, geheel in strijd met alle Bijbelschrijvers, terwijl de duisterheid van zijn voorstelling voornamelijk aan de verwarring van zijn hoofd schijnt te moeten worden toegeschreven. Als men het boek dan ook zelf doorleest, moet men v.d. Palm gelijk geven. Dus, èn bij de oudsten van Juda, in Babel, (Ez. 20), èn bij de Jood die zich Ezra noemde èn bij de Joodse schrijver van de grote Piramiden, D. Davidson, zal de wens de vader van de gedachten geweest zijn, n.l. onder te gaan in de volken en hun Jood-zijn daardoor uit te wissen. Daartegenover staat nog altijd het: "Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Here HERE. "

Maar als nu de grote Bijbelvertaler v.d. Palm zegt, dat het wetenschappelijk bewezen is, dat de 10 stammen Israëls niet verloren zijn, dan moet dit toch ook met de Bijbel bewezen kunnen worden, dachten wij. Maar tot hiertoe heeft v.d. Palm ons dit bewijs niet verschaft. De lust om in deze dingen bezig te zijn, deed ons lange tijd zoeken naar zulke bewijzen, die vanzelf niet aan de oppervlakte liggen, anders konden deze verhalen nooit een dergelijke omvang hebben aangenomen.

3. Het bewijs dat de tien stammen nooit verloren zijn gegaan - tijdens de wegvoering
Nu staat er wel in de Schrift, dat Ahia, de Profeet aan Jerobeam, Salomo's knecht, profeteerde: "Alzo zegt de HERE de God Israëls: "Zie, Ik zal het Koninkrijk van de hand Salomo's scheuren en u tien stammen geven, maar één stam zal hij hebben om mijn knecht Davids wil", 1 Kon. 11:31-32. Daarom zocht Salomo Jerobeam te doden, maar Jerobeam maakte zich op en vlood naar Egypte en was in Egypte totdat Salomo stierf. Dan in hoofdstuk 12 de dood van Salomo en de splitsing van het rijk. Rehabeam, Salomo's zoon, het rijk Juda, Benjamin inbegrepen, en Jerobeam het rijk Israël. Alzo vielen de Israëlieten van het huis Davids af tot op deze dag, (1 Kon. 12:19).

Men bedenke wel, dat zo dikwijls als er staat "tot op deze dag", dit de dag is, waarop deze geschiedenissen te boek gesteld werden, n.l. door Ezra en Nehemia, na de terugkeer uit hun ballingschap. Dus staat er wel dat het Rijk scheurde in 2 en 10 stammen, maar nergens dat er 10 stammen verloren zouden zijn. Bij de scheuring voegde zich al dadelijk de stam Levi bij het Rijk van Juda. We lezen in 2 Kron. 11:13, 14, 16:

"Want de Levieten verlieten hun woonsteden en bezittingen en gingen naar Juda en Jeruzalem, want Jerobeam en zijn zonen verstieten hen, dat zij des Heren offerdienst niet mochten waarnemen. En hen volgde er uit alle stammen van Israël, die hun hart overgaven om de HERE, de God van Israël te zoeken. Zij maakten het Rijk van Juda machtig en zij versterkten Rehabeam."

Hoewel Levi geen grondbezit had, hoort hij toch bij de stammen Israëls en bleven er van dit rijk negen stammen over. Maar er was nog een stam, die zich geheel afzijdig hield, omdat het niet in hun stamverband woonde. Dat was de stam Simeon. Zoals gezegd, hebben Ezra en Nehemia na de wederkeer Israëls geslachtsregister geschreven. Nu zijn geslachtsregisters voor niet-geïnteresseerden , droog om te lezen, vooral wanneer zij negen hoofdstukken lang zijn, (1 Kron. 1-9). Maar zo tussendoor worden er toch een paar merkwaardige dingen in verteld.

Zo ook, dat de Stam Simeon (een nomadenstam), die geheel ten zuiden van het rijk Juda zijn grondbezit had, daar nog woonde. tot op deze dag, dus tot na de terugkeer uit de ballingschap, toen Ezra en Nehemia dit schreven, (1 Kron. 4:42). En dat zij daar al woonden in de dagen van Hiskia, de Koning van Juda. En in het zesde jaar van Hiskia is Israël weggevoerd. Daar was dus ook de stam Simeon niet bij. We lezen daar van de stam Simeon in 1 Kron. 4:38-43, dat hun huisgezinnen uitbraken in menigte (38), zodat zij weide zochten voor hun schapen (39). "En zij vonden vette en goede weiden en een land wijd van omvang en stil en gerust, want die van Cham woonde daar te voren. Deze nu, die met namen beschreven zijn, kwamen in de dagen van Hiskia, de koning van Juda, en zij sloegen hun tenten op en de woningen die daar gevonden werden en zij verbanden hen tot op deze dag en zij woonden aan hun plaats, want daar was weide voor hun schapen" (40 en 41).

Deze stam dus woonde geheel afzijdig en wij lezen dan ook pas van haar, als Josia, de achterkleinzoon van Hiskia, het ganse land van afgoden zuivert, (2 Kron. 34:6-7). Dan zijn we al 100 jaar na de wegvoering van het rijk Israël. Hoeveel er van hen, de 10 stammen, achterbleven, bewijst ook dat Josia toen de priesters van de afgoden doodde: door het ganse land. Daartoe in de steden van Manasse en Efraïm en Simeon, ja tot Naftali toe. En als Hilkia, de Hogepriester, dan de Levieten zendt door het ganse land om geld te verzamelen voor herstel van bet huis Gods, dan komt dat geld" niet alleen van Juda en Benjamin, het Rijk Juda, wiens Koning Josia was, maar ook van Manasse en Efraïm en uit het ganse overblijfsel Israëls, (vers. 9). Zo was dan ook de stam Simeon niet bij de zgn. weggevoerde tien stammen; min Simeon en Levi blijft acht.

Maar we vonden nog meer in de negen hoofdstukken van Israëls geslachtsregister. De Rubenieten en de Gadieten en de halve stam van Manasse werden vele jaren eerder dan de overige stammen weggevoerd door Pul, de Koning van Assyrië (1 Kron. 5:26 en 2 Kon. 15:29), waar men hetzelfde nog eens, maar uitvoeriger leest, zegt 2 Kon. 15:21 dat bet was in de dagen van Peka, de Koning van Israël. Zij voerden weg de steden Ijon en Abelbethmaäcba en Jenoa en Kedes en Bazor en Giliad en Galilea, het ganse land van Naftali en hij voerde hen weg naar Assyrië, maar tot op deze dag, dus tot op de dag dat deze dingen werden neergeschreven, (1 Kron. 5:26). De steden, die in 2 Kon. 15 : 29 worden genoemd, behoorden tot de stam van Daniël. Dus waren van die overige acht stammen, 4½ stam al eerder weggevoerd. Bleef over drie stammen en een halve Manasse. Nu verlopen er nog een 30 of 40 jaren en dan wordt de hoofdstad Samaria 3 jaar belegerd en dan komt de bedoelde tekst:

"In het negende jaar van Hosea nam de Koning van Assyrië Samaria in en voerde Israël weg in Assyrië en deed ze wonen in Hala en in Habor, aan de rivier Gozan en in de steden der Meden", (2 Kon. 17:6).

Alleen vergeet men er bij te lezen wat vers 23 van ditzelfde hoofdstuk zegt: "tot op deze dag". Het is de moeite waard om na te gaan hoeveel stammen dit weggevoerde !sraël toen nog telde.

Maar bij de val van de hoofdstad en het eindigen van de laatste Koning van Israël, Hosea, valt vanzelf het gehele Rijk. Verder lezen wij dan, dat de Koning van Assyrië de hoofdstad Samaria en de steden rondom door Assyrië liet bevolken, dat de HERE leeuwen onder hen zond, die er enige doodden. Dat men zeide: "dit is omdat wij niet weten de wijze van de God des lands, en toen de Assyrische Koning gebood een Joodse Priester (zegge één) terug te zenden om hen te onderwijzen", (2 Kon. 17:24-28). Om echter niets te vergeten moeten wij ook nog vermelden, dat God voor de laatste wegvoering de goedwillenden nog een laatste kans gaf.

De wegvoering was in het negende of laatste jaar van Josea, (2 Kon. 17:6), de laatste Koning van het huis Israëls. Vóórdien, in 'het 3e,jaar van Hosea, dus 6 jaar daarvoor, begon de vrome Koning Hiskia over Juda te regeren, (2 Kon. 18:1). Al in het eerste jaar herstelde deze de Tempeldienst, (2 Kron. 29:3) en nodigde hij ook alle overgebleven stammen van Israël uit, tot het Paasfeest. Uit alle nog bestaande stammen komen zij naar het feest. Van het noorden af gerekend Aser, Zebulon, Issaschar, de halve stam van Manasse, Efraïm; Simeon wordt nog niet genoemd. Men moet geheel het 30e hoofdstuk van 2 Kron. eens lezen, hoe Hiskia juist tot hen spreekt:

Want als Gij u bekeert tot de HERE, uwe broederen en uwe kinderen zullen barmhartigheid vinden voor het aangezicht dergenen, die hen gevangen hebben, zodat zij in dit land zullen wederkomen, want de HERE uw God is genadig en barmhartig en zal bet aangezicht van u niet afwenden, zo Gij u tot Hem bekeert." (2 Kron. 30:6-9), en de gehele gemeente dergenen, die uit Israël gekomen waren, verblijdde zich, (vers 25). Toen stonden de levitische priesters op en zegenden het volk, en hun stem werd gehoord, want hun gebed kwam tot Zijn Heilige woning in de hemel, (vers 27).

Hoe kan men, na zulk een geloofstaal van Hiskia en de Goddelijke verzekering, dat het gebed des volks ten opzichte van hun weggevoerden ten hemel steeg en daar gehoord werd, nog aannemen dat zij nooit zijn wedergekeerd?

In al de jaren, dat het rijk Juda nu al gescheiden was van het rijk Israël, was het Israël niet toegestaan op te gaan naar Jeruzalem, vandaar dat we lezen dat er sinds Salomo zo grote blijdschap niet was geweest. Toen de vrome Koning Hiskia zich met de stammen van Israël verzoende en hun nodigde tot het Paasfeest, zat Israëls laatste Koning waarschijnlijk al gevangen, (2 Kon. 17:4).

Kort daarop wordt de hoofdstad van Israël, Samaria belegerd en men nam de stad in, teneinde van drie jaren, in het 6e jaar van Hiskia. En de Koning van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië, tot op deze dag, (2 Kon. 18:9-1; 2 Kon. 17:6,23). Het rijk Juda blijft nog plm. 130 jaar bestaan. Als plm. 100 jaar later de vrome koning Josia weer alle overgeblevenen van zuid tot noord bijeenroept om het Paasfeest te vieren, lezen we in 2 Kron. 34:33:

"Josia deed alle gruwelen (afgoden) weg uit alle landen die der kinderen Israëls waren, en maakte allen die in Israël gevonden werden, te dienen, te dienen (twee keer) de HERE hunnen God, al zijn dagen weken zij niet af".

Met dit laatste gedeelte hebben wij willen aantonen, hoevelen er van het rijk van Israël niet zijn weggevoerd naar Assyrië. Nu gaat het ook met het rijk van Juda spoedig bergafwaarts. Het vroege sneuvelen in Meggido van hun meest geliefde koning Josia, de grote rouw over hem, een rouw zo groot, dat de profeet Zacharia de rouw van Israël in de toekomst, als zij eenmaal zullen zien dat hun komende Messias toch de wonden vertoont van hun verworpen Jezus van Nazareth, vergelijkt met de rouw over koning Josia, (2 Kron. 35:24 en Zach. 12:10-11). Dan volgen nog kort na elkaar Jojachin, Jojachi, en Zedekia als goddeloze Koningen van Juda, en dan wordt ook het huis Juda weggevoerd door Nebukadnesar, in drie étappes, niet naar Assyrië, maar naar Babylon, (Jer. 52:27-30).

Ongeveer 50 jaar na de dood van de vrome Koning Josia wordt Jeruzalem verwoest. Bewijs hoe vlug een algeheel verderf om zich heen grijpt. Zedekia, Juda's laatste Koning, worden de ogen uitgestoken nadat eerst zijn zonen voor zijn ogen gedood zijn en zo blind naar Babel gevoerd. En met hem de voornaamsten van het volk. Velen van het gewone volk bleven achter, waarover Gedalja als stadhouder aangesteld werd. Nadat Gedalja vermoord was door het volk, vluchtte het achtergebleven volk uit angst voor Babels Koning naar Egypte. De profeet Jeremia, ook een achtergeblevene, schreef in die tijd, "De klaagliederen van Jeremia". Zo zouden allen niet wederkeren, voordat het land de verzuimde zeventig sabbatsjaren van Lev. 26 gerust had, opdat het Woord des Heren vervuld werd door de mond van Jeremia, 25:12, totdat het land aan zijn sabbatten een welgevallen had; het rustte al de dagen der verwoesting, totdat de zeventig jaren vervuld waren, (2 Kron. 36:21, Ex. 23:10, Lev. 25:2, Lev. 26:35). Het volk moest in die tijd bidden voor de vrede van de stad, waarin zij woonden, want in haar vrede zult gij vrede hebben, zo schreef de profeet Jeremia 29:4-1.


4. Het bewijs dat de tien stammen nooit verloren zijn gegaan - na de terugkeer
Die eerste negen hoofdstukken geslachtsregisters van 1 Kron. onthullen ook over die terugkeer verrassende dingen:

Ten eerste dat na de terugkeer gans Israël in geslachtsregisters geteld zijn, (1 Kron. 9:1);
Ten tweede dat bij de eersten die wederkeerden uit de ballingschap niet alleen kinderen waren uit Juda en Benjamin, maar ook van Efraim en Manasse, (1 Kron. 9:3). Efraïm en Manasse hoorden toch bij de zgn. verloren 10 stammen.
Verder leest men hier het geslachtsregister van alle stammen. Waarschijnlijk waren deze registers bij de verwoesting van stad en staat door Jeremia gered. Zo weten we ook dat de stam Simeon daar, ten zuiden van Judea in de woestijn, kwam wonen in de dagen van Hiskia en er nog woonde tot op deze dag, dus na de terugkeer, (1 Kron. 4:24 en 41, 42, 43).

In hoeverre de overige stammen na de terugkeer werden bijgeschreven, kunnen wij niet nagaan, wel vermoeden. Maar van het Koningsgeslacht Juda kunnen wij wel nagaan dat het is bijgehouden gedurende de ballingschap en bijgeschreven werd na de terugkeer, vermoedelijk dus ook de andere stammen. De namen der Koningen vanaf David tot de wegvoering vinden we in 1 Kron. 3:1-16, welke kloppen met Matth. 1:6-10. Veertien geslachten zegt Matth. 1:7. Dan zegt ons Math. 1:11: "En Josias gewon Jechonias omtrent de Babylonische overvoering".
En na de Babylonische wegvoering gewon Jechonias Salathiel, Matth. 1:12. Die Salathiel wordt ook genoemd in1 Kron. 3:17 en dan volgen ook daar de volgende geslachten die volgens Matth. 1:17 ook weer veertien zijn tot op Christus. Toen het einde der ballingschap naderde, verwekte de Here de geest van Kores, Koning van Perzië, (2 Kron. 36:22), Cyres 536 - 529 voor Chr., dat hij een stem liet doorgaan door het ganse Koninkrijk, zelfs ook in geschriften, zeggende:

"Zo zegt Kores, Koning van Perzië: "De Heer, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Judea is. Wie is onder ulieden van al Zijn volk? Zijn God zij met hem en hij trekke op naar Jeruzalem in Judea en hij bouwe het huis des Heren." (2 Kron. 36:23).

Kores was de tweede wereldheerser, die ook Assyrië veroverde. Jes. 45 zegt: dat God hem riep, hoewel hij Hem niet kende. God noemt hem zelfs Zijn Gezalfde, (Jes. 45:1), dus een "Messias", om Zijn welgevallen te doen en Zijn gevangenen los te laten, (Jes. 44:28 (Herder) 45:4, 15).

Als Ezra ons van die terugkeer vertelt, neemt hij deze woorden van Koning Kores over, (Ezra 1:1-3). Dit was dus een oproep aan alle Israëlieten of Joden, zowel in Assyrië als in Babylon. Zerubabel ging aan het hoofd van de terugkerenden. De Priesters en Levieten waren de ijverigsten om van het verlof tot wederkering in hun vaderland gebruik te maken - 1760, (1 Kron. 9:13). Dan volgen in Ezra 2:2 en vervolgens het getal van de mannen van het volk Israël en het laatste vers van dit hoofdstuk: "En gans Israël woonde in hunne steden", (vers. 70). Te Jeruzalem stond de eerste jaren een tabernakel, (1 Kron. 9:19).

Na veel wederwaardigheden en tegenspoed is dan na 20 jaar de Tempel herbouwd. "En de kinderen Israëls, de Priesters en de Levieten en de overigen van de gevangenschap deden de inwijding van dit huis Gods met vreugde. En zij offerden ter inwijding honderd runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitebokken ten zondoffer, naar het getal der stammen Israëls.", (Ezra 5:17). Alzo aten de kinderen Israëls, die uit de gevangenschap wederom gekomen waren. Over de scheuring van de twee Rijken leest men na de ballingschap niet meer. En in Ezra 8:35 leest men weer: "En de weggevoerden die uit de gevangenschap gekomen waren, offerden de God Israëls brandofferen: twaalf varren voor gans Israël". Dan lezen we in hoofdstuk 10, de oprichting van het Sanhedrin: "Volgens Ex. 24:1 en Num 11:16, 24, 25 zeventig oudsten". Met Mozes en Aäron mee twee en zeventig, zes uit elke stam, (2 Kron. 19:8). En gans Israël zwoer te zullen doen naar hun woord, (Ezra 10:5).

Als we dan in Neh. 7:73 nog eens lezen over het ganse Israël, dat woonde in hun steden en van de hoofden van de vaderen des ganse volks, (8:14), kan men moeilijk meer geloven dat gans Israël niet vertegenwoordigd was. Zij beleden trouwens zelf dat God hen gegeven had in de hand van volken en landen. En de ganse gemeente dergenen die uit de gevangenschap waren wedergekomen, maakte loofhutten en woonde daarin, want de kinderen Israëls hadden alzo niet gedaan sinds de dagen van Jozua,tot op deze dag toe en daar was zeer grote blijdschap, (Neh. 8:18). Vierde Jozua dan loofhuttenfeest met twee stammen Israëls? Negen geslachten later begint de geschiedenis van het zgn. Nieuwe Testament.

5. Het bewijs dat de tien stammen nooit verloren zijn gegaan - in het Nieuwe Testament
Ook het N.T. bevestigt ons, dat de 12 stammen toen ook vertegenwoordigd waren in Judea en Galilea. Anna, de profetes, was uit de stam van Aser, (Luk. 2:36). Filippus, Andreas en Petrus waren inwoners van Bethsaïda, het land Naftalie, (Joh. 1:45). Petrus spreekt tegen het ganse huis Israël, (Hand. 2:36). Paulus weet ook niets van 10 stammen die verloren zouden zijn, maar heeft het over onze 12 geslachten, (Hand. 26:7). En Jacobus richt zijn brief aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn, (Jac. 1:1). Ook is de profetie van Jes. 8:23 en 9:1-5 in de dagen van 's Heren omwandeling vervuld. Het spreekt over land dat beangstigd was, maar niet gans verduisterd zou worden. De Here zou Zebulon en Naftalie en het Galilea der heidenen heerlijk maken, (Jes. 8:23).

Want het volk dat in duisternis wandelde, zou een groot licht zien, (Jes. 9:1). Want (let nu op) het juk van hun last en de stok hunner schouders en de staf desgenen die hen dreef, hebt Gij verbroken. Want een kind is vers. 3-5 van Jes. 9. En Mattheus zegt, dat de Here Jezus in Kapernaum ging wonen, opdat deze profetie vervuld zou worden, (Matth. 4:12-16). Ook Zacharias profeteerde als hij vervuld werd met de H. Geest, (Luk. 1:67), dat de Opgang uit de hoogte zou verschijnen degenen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods (wat volgens Jes 9:1 het volk van Galilea, Zebulon en Naftalie is) om onze voeten te richten op de weg des vredes, (Luk. 1:78-79).

Wij weten dat 70 jaar na Christus de 12 stammen Israëls weer zijn verstrooid onder de volken. Maar zoals God Kaïn tekende opdat al die hem vond, hem niet zou doden, zo heeft God ook Israël getekend, opdat wij hen niet zouden doden, maar barmhartigheid bewijzen, (Rom. 11). Paulus zegt dat zij door onze barmhartigheid, barmhartigheid verkrijgen zullen. Men is geneigd te denken: "Als dit zou slaan op de barmhartigheid van het Christendom jegens Israël, ziet het er slecht uit voor hen en voor ons". God zegt in Zijn profetieën, lang te voren, over de landen waarheen Israël zou worden gevoerd:

"Ik was op mijn volk zeer toornig", "Ik ontheiligde mijn erve en Ik gaf ze over in Uw hand, doch Gij beweest hun geen barmhartigheid, ja zelfs over de ouden maaktet Gij Uw juk zeer zwaar", (Jes. 47:6).

Daarom zou hen in een dag overkomen, op énen dag, de berooiing van kinderen en weduwschap, (vers. 9). Toch is volgens het zeggen der Joden hun leven in de eerste ballingschap van 200 jaar dragelijker geweest vergeleken bij hun 2e ballingschap. Wat zal ons dan te 'vachten staan? Dezelfde plagen, waarmede wij hen geplaagd hebben, zegt Mozes in Deut. 30:7. En straks, wanneer de Heer is wedergekeerd, dan zal Zijn eerste werk zijn, te gaan zitten op de troon Zijner heerlijkheid, dan zal Hjj alle volken voor Zich vergaderen, (Matth. 25:31). Heel merkwaardig leest men dan niet, dat de volken dan gericht worden, omdat zij niet geloofden in hem, maar ... Ik zal met hen aldaar richten vanwege Mijn volk en Mijn erfdeel Israël, enz., (Joël 3:2). Dan vereenzelvigt Hij Zichzelf zo met Zijn volk, dat Hij zeggen zal:

"Want Ik ben hongerig geweest en gij Mij te drinken gegeven, Ik was naakt en gij hebt mij gekleed, Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen". En de Koning zal tot hen zeggen: "Voorwaar zeg Ik u, voor zoveel gij dit één van deze mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan", (Matth. 25:31-46).

Dit alles om te bewijzen hoe de Here van het begin van Israëls bestaan tot het einde van deze eeuw en later, Zijn volk plaatst tegenover de volken. En de bewering van de Brits-Israël-beweging, dat alle volken, die een leeuw in hun wapen hebben, bij Israël zouden behoren, een leugen is. Zij zouden niet zijn als de andere volken, heeft God nadrukkelijk verklaard, (Deut. 26:9; 7:14; 7:6-9).

Toch is het Engelse Koningshuis overtuigd, dat zij van koning David afstammen! En de Engelse Koning sprak kortgeleden in Zuid-Afrika over: "Wij, het jong herboren Israël". Ook hier in Nederland heeft zich een groep gevormd, die zich noemt "Bond Nederlands Israël" en zij belegt grote vergaderingen in de voornaamste steden. Alle mogelijke bewijzen uit de historie worden aangevoerd om te doen zien dat de dwalende 10 stammen Israëls eindelijk in Engeland zijn verankerd. Wij willen graag geloven dat al die mensen te goeder trouw zijn.

De grote verleiding (die van de eindtijd), waarvan wij nu al de slagschaduwen zien, is verleiding van geest. Bovengenoemde Bond brengt naar voren, dat het niet Joodse deel van Israël, de tien verloren stammen, terug te vinden is in de volkeren van Noord-West Europa en Noord-Afrika. Zij meent dit op grond van bijbelse (?), gesteund door historische archeologische, etnologische en heraldische gegevens aan te moeten nemen, waarbij de aandacht gevestigd wordt op het feit, dat de profetieën omtrent onze naaste toekomst letterlijk in vervulling gaan en onze hedendaagse maatschappelijke orde totaal gewijzigd zal worden. De oplossing van de problemen van heden houden ten nauwste verband met Palestina. Vooraanstaande figuren zijn overtuigde voorstanders van de Israël-gedachte! Zo leest men heden in de kranten. Voeg daarbij de kosteloze filmavonden over Palestina, die men aanbiedt, zou dat niet erg verleidelijk zijn?

Maar als aan Johannes op Patmos gezegd is: "Kom hoger op en Ik zal u tonen", dan wordt hem een blik gegeven in het eind dezer eeuw (aioon), die samen zal vallen met Israël laatste jaarweek, (Dan. 9:27). Johannes was daar in de geest in de dag des Heren, (Openb. 1:10), de vreselijke en doorluchtige dag des Heren, waar alle profeten van spraken. Dan ziet hij ook, hoe zich in die eindtijd weer Joods-Christen gemeenten hebben gevormd. Dit is één van de gebeurtenissen in de Schrift vermeld, die toen aanwezig waren (de zeven gemeenten van Azië) maar die zich in groter en wijder strekking zullen herhalen, de recapitulatie van de geschiedenis.

Hij ziet dan hoe in twee van die gemeenten mensen zijn, die zeggen dat zij Joden zijn en zijn het niet, maar liegen, (Openb. 2:9 en 3:9). Die zijn er nu ook genoeg, maar in de oorlogsjaren zouden zij er de gaskamers voor ingegaan zijn, dus toen zwegen zij maar wijselijk. Het is wel een grote verwarring, waarin wij heden leven. Maar God gaat Zijn gang en Hij zal in de eindtijd het echte van het onechte scheiden. Vóór dat de beschadiging van de aarde en wat daarop groeit, en van de zee begint, zal God er 144.000 uit Israël laten verzegelen,12.00 uit elke stam met name genoemd, (Openb. 7).

Ook in de toekomende eeuw, waarin Ezechiël ons een blik geeft, zien wij een groot en uitgestrekt land, een land, dat God zelf voor hen uitgespeurd heeft, het sieraad van alle landen, (Ez. 20:6 en 15), met een oppervlakte van de Middellandse Zee tot aan de Oostzee, en van de Nijl tot de Eufraat, en dit land wordt dan uitgedeeld naar de stammen Israëls, (Ez. 47:18, 21), met name genoemd in Ez. 48 en de grootte van elk erfdeel. De inlossing van Gods beloften aan Abraham, (Gen. 15:18). De Here zal dan zitten op de troon Zijner heerlijkheid, richtende de twaalf geslachten Israëls, En Jeruzalem zal bestuurd worden uit alle stammen Israëls, (Ez. 48:19).

Door de wereldcatastrofen, waarmee deze eeuw zal eindigen, wordt ook de bodemgesteldheid geheel veranderd. Jeruzalem en de Tempel, die de Heer zelf zal doen bouwen, (Zach. 6:13), zal zo hoog liggen en zo groots van schoonheid, van omvang en van uitgestrektheid zijn, dat het onze voorstelling te boven gaat. Zijn heilige berg, zich heerlijk verheffend, is dan een vreugde voor de ganse aarde, de stad van de grote Koning, (Ps. 48), waar Christus wonen zal in het midden van de kinderen Israëls, (Ez. 43:7).





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden