De Twee Babylons

Alexander Hislop


Appendix B
Hebreeuwse Chronologie



Dr. Hales heeft getracht om de uitgebreide chronologie van de Septuaginta te vervangen door de Hebreeuwse chronologie. Dit impliceert echter dat de Hebreeuwse Kerk als lichaam niet getrouw was aan het geloof dat hen was toevertrouwd met betrekking tot het onderhouden van de Schriften, hetgeen lijnrecht staat tegenover het getuigenis dat onze Heer geeft met betrekking tot deze plaatsen in de Schrift (Joh.5:39, 10:35), en ook tegenover wat Paulus zegt (Rom.3:2), waar niet de geringste zinspeling staat op ontrouw. Dan kunnen wij een reden vinden die de vertalers van de Septuaginta in Alexandrië ertoe bewogen kan hebben om de periode van de klassieke geschiedenis van de wereld uit te rekken; eveneens kunnen wij een reden vinden voor de Joden in Palestina om het in te korten. De Egyptenaren hadden lange, fabelachtige perioden in hun geschiedenis, en de Joden die in Egypte verbleven zouden hun geschiedenis zo ver als maar mogelijk was kunnen terugvoeren, zodat een toevoeging van slechts honderd jaar in ieder geval, zoals bij de Septuaginta, tot aan de tijd van de patriarchen, er uit zou zien als een opzettelijke vervalsing, terwijl wij ons daarentegen niet kunnen voorstellen waarom de Joden in Palestina zo'n verandering met betrekking tot deze zaak zouden aanbrengen. Het is algemeen bekend dat de Septuaginta talloze grove onnauwkeurigheden en toevoegingen bevat.

Bunsen gooit Schriftuurlijke chronologie dan ook allemaal over boord, of dat nu gaat om Hebreeuwse-, Samaritaanse- of Griekse chronologie, en hij komt aandragen met de onbewezen dynastieën van Manetho, alsof deze voldoende zouden zijn om het Goddelijk Woord met betrekking tot de geschiedkundige feiten te weerleggen. Indien echter de Schriften historisch onjuist zijn, kunnen wij geen enkele zekerheid hebben over hun waarheidsgehalte. Nu is het het opmerken waard dat hoewel Herodotus garant staat voor het feit dat er een tijd was waarin niet minder dan twaalf koningen gelijktijdig in Egypte aan de macht waren, Manetho, zoals door Wilkinson opgemerkt (bundel I, p.148), hier geen enkele verwijzing naar geeft, maar daarentegen zijn Thinitische-, Memphitische- en Diospolitische koningsdynastieën, en een lange etcetera van andere dynastieën, allemaal achter elkaar plaatst!

De periode waarover de dynastieën van Manetho zich uitstrekt, te beginnen met Menes, de eerste koning van deze dynastieën, is op zichzelf genomen al zeer uitgestrekt, en gaat elk rationeel geloof te boven. Bunsen, die hier echter niet tevreden mee is, spreekt zijn volste vertrouwen uit in zijn overtuiging dat in Boven- en Beneden-Egypte lange lijnen van krachtige monarchen zijn geweest "gedurende een periode van tussen twee- en vierduizend jaar" (bundel I, P.72), zelfs vóór de regering van Menes. Om tot zo'n conclusie te komen gaat hij duidelijk af op het bijgeloof dat de naam Mizraim, de Schriftuurlijke naam voor het land Egypte, en klaarblijkelijk afgeleid van de naam van de zoon van Cham en kleinzoon van Noach, uiteindelijk niet de naam is van een persoon, maar de benaming voor een verenigd koninkrijk dat onder Menes gevormd zou zijn uit "de twee Misr", "Boven- en Beneden-Egypte" (Idem, p.73), dat vóór die tijd als afzonderlijke koninkrijken had bestaan, terwijl de naam Misrim volgens hem een meervoudig woord is. Deze ontleding van de naam Mizraim of Misrim als een meervoudig woord wekt sterk de indruk dat Mizraim, de zoon van Cham, slechts een mythologische figuur geweest kan zijn. Er bestaat echter geen echte aanleiding om aan te nemen dat Mizraim een meervoudig woord is, of dat het de benaming is voor "het land van Cham", en wel om de eenvoudige reden dat dit land tevens het land was van de zoon van Cham. Zoals Mizraim in Genesis staat, is het zonder punten, Metzrim, en Metrz-im betekent "Hij die zich begeeft in-, en zich omgeeft met de zee" (het woord komt van Im, en is hetzelfde als Yam, "de zee", en Tzr, "zich omgeven met", waaraan de formatieve M is vastgemaakt).

Indien de verslagen die de klassieke geschiedenis aan ons heeft doorgegeven over de oorspronkelijke staat van Egypte juist zijn, dan moet de eerste man die daar een nederzetting heeft gevestigd, gedaan hebben wat in zijn naam lag opgesloten. Diodorus Siculus vertelt ons dat in primitieve tijden beweerd werd dat "hetgeen Egypte was, geen land was, maar één uitgestrekte zee" (DIOD., boek III, p.106). Ook Plutarchus zegt (De Iside) dat Egypte zee was. Van Herodotus krijgen wij ook frappant bewijs dat in dezelfde richting wijst. Hij maakt een uitzondering voor de provincie Thebes in zijn uitspraak, maar als men in ogenschouw neemt dat "de Provincie Thebes" niet behoorde tot Mizraim, ofwel Egypte, hetgeen, zo zegt de schrijver van het artikel "Mizraim" in Biblical Cycloepedia, p.598, "strikt genomen duidt op Beneden-Egypte", (1) dan zal duidelijk worden dat het getuigenis van Herodotus geheel in overeenstemming is met dat van Diodorus en Plutarchus. Zijn verklaring is, dat gedurende de regering van de eerste koning "Egypte in zijn geheel (met uitzondering van de Provincie Thebes) een uitgestrekt moerasgebied was. Niets van wat nu voorbij het Moeris meer gelegen is, was te zien; de afstand van het meer tot de zee is een reis van zeven dagen" (HERODOTUS, boek II, h.4). En zo bevond zich Mizraim of Beneden-Egypte onder water.

Deze toestand van het land ontstond door het onophoudelijk overstromen van de Nijl, die, om in de woorden van Wilkinson te blijven (bundel I, p.89), "voordien de voet van de zandheuvels van de Libische keten overspoelde". Voordat Egypte nu geschikt kon zijn om de mens tot woonplaats te dienen, en voordat het kon worden wat het nadien zou worden, een van de meest vruchtbare van alle landen, was het absoluut noodzakelijk dat paal en perk gesteld zou worden aan het overstromen van de zee (want met deze naam van de oceaan of de zee werd de Nijl in klassieke tijden aangeduid - DIODORUS, boek I, p.8), en dat voor dit doel grote dijken haar wateren zouden omsluiten of beperken. Indien de zoon van Cham nu een kolonie Beneden-Egypte binnen heeft geleid, en zich daar heeft gevestigd, zal hij dit werk gedaan moeten hebben. En welke grotere naam zou hem anders gegeven moeten zijn als herinnering aan zijn grootse prestatie? Welke andere naam dan Metzr-im beschrijft zo nauwkeurig "degene die de zee inperkte", of zoals deze vandaag wordt toegepast op geheel Egypte (WILKINSON, bundel I, p.2), Musr of Misr? Namen hebben altijd de neiging om te verkorten in het dagelijks spraakgebruik van de mensen, en daarom is "Het land van Misr" klaarblijkelijk en eenvoudig hetzelfde als "Het land van degene die indijkte". Uit deze uitspraak volgt dat "het inperken van de zee", dit "insluiten" binnen bepaalde grenzen, hetzelfde was als het aan een rivier gelijkmaken, voor zover dat Beneden-Egypte betrof. Als wij deze zaak in dit licht bezien, welk een betekenis ligt er dan besloten in de Goddelijke woorden van Ezechiël 29:3, waar vanwege zijn trots oordelen worden uitgeroepen over de koning van Egypte, de vertegenwoordiger van Metzr-im, en "degene die de zee insloot": "Zie, Ik zàl u, Farao, koning van Egypte! gij machtig monster, dat ligt te midden van uw Nijlarmen, dat zegt: van mij zijn mijn Nijlarmen, zelf heb ik ze voor mij gemaakt."

Wanneer wij gaan naar hetgeen is opgetekend over de handelingen van Menes, die door zowel Herodotus, Manetho als Diodorus de eerste historische koning van Egypte wordt genoemd, en hetgeen over hem gezegd wordt met deze eenvoudige uitleg over de betekenis van de naam Mizraim, hoe werpt het een dan licht op het ander? Zo beschrijft Wilkinson het grote werk dat tot de faam van Menes leidde, "die", zo zegt hij, "werd toegestaan om bij algemene consensus de eerste soeverein van het land te zijn." "Na de loop van de Nijl te hebben omgeleid, die voordien de voet van de zandheuvels van de Libische keten overspoelde, dwong hij deze door het midden van de vallei te stromen, zodanig dat aan weerszijden tot aan de evenwijdige heuvelruggen, die in het oosten en het westen de rivier hadden begrensd, een gelijke afstand overbleef, en bouwde toen de stad Memphis in het bed van de oude geul. Deze verandering werd bereikt door een dijk te construeren die ongeveer honderd stadia uitstak boven het grondvlak van de geprojecteerde stad, waarvan de hoge wallen en sterke dijken het water dwongen oostwaarts te gaan, en de rivier effectief beperkten tot de nieuwe bedding. De dijk werd zorgvuldig onderhouden door de opeenvolgende koningen, en zelfs veel later, ten tijde van de Perzische invasie, hield men daar nog steeds een wacht, die moest toezien op de noodzakelijke reparaties en moest waken over de algehele toestand van de bedijking." (Egyptians, deel I, p.89).

Wanneer wij zien dat Menes, de eerste erkende historische koning van Egypte, deze prestatie bereikte die opgesloten ligt in de naam Mizraim, wie kan dan nog de conclusie weerstaan dat Menes en Mizraim slechts twee verschillende namen zijn voor één en dezelfde persoon? En dan nog, wat moeten wij met de visie van Bunsen over krachtige koningsdynastieën die regeerden "gedurende een periode van twee tot vierduizend jaar" vóór de regering van Menes, waardoor de gehele Schriftuurlijke chronologie, die Noach en zijn zonen respecteert, overhoop wordt gehaald, wanneer blijkt dat Menes dezelfde moet zijn geweest als Mizraim, de kleinzoon van Noach zelf? Zo bevat de Schrift in haar boezem de middelen om zichzelf te bevestigen, en zo werpen de kleinste opmerkingen, zelfs met betrekking tot feiten, wanneer ze juist begrepen worden, een verbazingwekkend licht op de duistere gedeelten van de wereldgeschiedenis.

Voetnoten

[1] Dezelfde visie met betrekking tot Mizraim wordt ingenomen door de Eerwaarde R.JAMIESON in PAXTON, Illustrations of Scripture, deel I, p. 198; en in KITTO, Illustrated Commentary, deel IV, p.ll0.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden