De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk I
Het onderscheiden karakter
van de twee systemen



Het eerste punt waar ik de aandacht van de lezer op wens te vestigen om het Babylonische karakter van de roomse kerk aan te tonen, is het karakter van het mysterie, dat zowel eigen is aan het moderne roomse systeem als het oude Babylonische. Het reusachtige systeem van morele corruptie en afgoderij, afgebeeld door het symbool van een vrouw met een "gouden beker in haar hand" (Openb.17:4), en die "degenen die de aarde bewonen dronken maakt van de wijn van haar hoererij" (Openb.17:2; 18:3) wordt door God "een Verborgenheid: 'Babylon de Grote'" genoemd (Openb.17:5).

Dat Paulus' "Verborgenheid der ongerechtigheid", zoals beschreven in 2 Thes.2:7, zijn tegenbeeld heeft in de kerk van Rome, kan geen enkel oprecht mens, die nauwgezet het onderwerp heeft bestudeerd, zonder meer ontkennen. Dit verslag maakte zo'n indruk op de geest van de vooraanstaande sir Matthew Hale, een man met een groot onderscheidingsvermogen, dat hij zei: "Indien deze beschrijving van de apostel zou zijn opgenomen in de uitroep "houdt de dief", dan zou elke politieagent van het rijk het recht hebben om het even waar, de Bisschop van Rome als het hoofd van dat "Verborgenheid der ongerechtigheid" aan te houden.

Welnu, indien het systeem waarover wij het hier hebben ook gekenmerkt wordt door de naam "Verborgenheid", dan mogen wij aannemen dat de twee passages beide naar hetzelfde systeem verwijzen. Maar de taal die ons het Babylon van het Nieuwe Testament aanduidt, wat de lezer niet kan ontgaan, brengt ons terug naar het oude Babylon. Wanneer de vrouw van de Openbaring voorts een beker in haar hand heeft, waarmee zij de natiën dronken maakt, zo was het ook met het Babylon uit de oudheid. Toen het nog in zijn volle glorie was, sprak de Heer door middel van Jeremia zijn oordeel uit over Babylon zeggende: "Babylon is een gouden beker geweest in de hand van Jehova, want ze maakte de gehele aarde dronken. Van haar wijn hebben de natiën gedronken. Daarom blijven de natiën waanzinnig handelen." (Jer.51:7)

Waarom treffen wij hier een gelijkaardige taal ten aanzien van de twee systemen? De logische gevolgtrekking is ongetwijfeld dat het één tot het ander staat als "type" en "antitype". Welnu, zoals het Babylon van de Openbaring gekenmerkt wordt door de naam "Mysterie", zo waren ook de Chaldeeuwse mysteries het grote onderscheidende kenmerk van het oude Babylonische systeem en vormden deze laatsten een onontbeerlijk deel van dat systeem. Het is op deze mysteries dat de symbolische taal van de Hebreeuwse profeet zinspeelt, wanneer hij spreekt over Babylon als een "gouden beker". Zonder van "mysterieuze dranken" te hebben gedronken was het onmogelijk voor iemand in deze mysteries te worden ingewijd, vermeldt ons Salverté. (1)

Deze "mysterieuze dranken" waren samengesteld uit "wijn, honing, water en bloem". (2) Er kan geen twijfel over bestaan dat de gekende bestanddelen en bestanddelen die men niet kent maar die wel werden gebruikt (3), van een bedwelmende aard waren; en totdat de kandidaten onder hun invloed waren gekomen, hun begrippen waren vervaagd en hun hartstochten waren opgewekt door de bereide drank, werden ze niet behoorlijk voorbereid op hetgeen ze gingen horen en zien.

Indien men nagaat wat het doel was van deze oude mysteries, dan zal het duidelijk blijken dat er een buitengewone overeenkomst bestaat tussen hen en de "Verborgenheid der wetteloosheid" die gepersonifieerd wordt door de Kerk van Rome. Hun voornaamste doel was om beetje bij beetje kennis te verschaffen, onder het zegel van geheimhouding en de sanctie van een vloek, daar waar het niet voorzichtig zou zijn alles ineens en openlijk voor te stellen. De tijd waarin ze werden gegrondvest bewijst dat dit het geval moet zijn geweest. De Chaldeeuwse mysteries kunnen worden teruggevoerd tot de dagen van Semiramis, die slechts enkele eeuwen na de vloed leefde. Van haar is bekend dat zij de impressie van haar eigen verdorven en verontreinigd denken op deze mysteries heeft doen overgaan. (4)

Deze mooie maar losbandige koningin van Babylon was niet alleen zelf een toonbeeld van onbeteugelde wellust en losbandigheid, maar in de mysteries, in het ontstaan waarvan zij een groot aandeel had gehad, werd zij aanbeden als Rhea, (5) de grote "Moeder" van de goden, (6) waarbij zulke gruwelijke rituelen werden gehouden, dat zij vereenzelvigd werd met Venus, de Moeder van alle onreinheid; tevens stichtte zij zelf de stad waar zij met een schaamteloze soevereiniteit regeerde onder de natiën, en die tevens het centrum was van afgoderij en geheiligde prostitutie. (7)

Alzo was deze Chaldeeuwse koningin het juiste en opmerkelijke prototype van de "Vrouw" in de Openbaring, met de gouden beker in haar hand en de naam op haar voorhoofd "mysterie: Babylon de Grote, de moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde." (Fig.1)

[Fig I] De beker in de hand van de vrouw heeft dezelfde vorm als de beker die door de Assyrische koningen in de hand wordt gehouden; ook wordt deze op precies dezelfde wijze vastgehouden. - Zie VAUX, pp.243, 284. (Een handelsvriend heeft gewezen op het feit dat Plinius melding maakt van de beker van Semiramis, die in handen viel van de zegevierende Cyrus. De gigantische afmetingen moeten hem bij de Babyloniërs en de naties waarmee zij contacten onderhielden faam hebben gegeven. Hij woog vijftien talenten, ofwel 545 kilogram. - PLINII, Hist. Nat., deel XXXIII, h.15).

Het apocalyptisch embleem van de publieke vrouw met de beker in haar hand was zelfs begrepen in de symbolen van afgoderij uit het oude Babylon, zoals zij werden voorgesteld in Griekenland; want dit is in werkelijkheid de wijze waarop Venus wordt afgebeeld, (8) en het is vreemd dat in onze tijd, en dit voor de eerste keer naar het schijnt, de roomse kerk zich dit symbool als haar eigen embleem uitkiest. In 1825, ter gelegenheid van het jubileum, liet paus Leo XII een medaille slaan die op de ene zijde zijn eigen beeltenis weergaf en op de andere zijde het beeld van de Kerk van Rome, onder het symbool van een "Vrouw", die in haar linkerhand een kruis vasthoudt en in haar rechter een beker, met rondom haar deze legende: "Sedet super universum", "De gehele wereld is haar troon". (9) (Fig.2)

In de tijd dat Semiramis leefde, toen het geloof van de patriarchen nog fris genoeg in de geest zat (toen Sem nog leefde) (10), om het bewustzijn van de gelovigen wakker te schudden om hen ertoe te bewegen zich rond het vaandel van de waarheid en van Gods zaak te scharen, zou het gewaagd geweest zijn ineens en openlijk een systeem bekend te maken zoals dat door de Babylonische koningin was uitgedacht.

Wij weten uit het verslag in Job, dat bij de patriarchale stammen, die niets van doen hadden met de Mozaïsche wetten, maar die vasthielden aan het zuivere geloof van de patriarchen, afgoderij in elke vorm als een misdaad werd beschouwd, en dat degenen die afgoderij beoefenden een snelle en verschrikkelijke straf dienden te ondergaan. "Indien ik de zon heb aangezien, wanneer zij straalde, of de maan die in pracht voortschreed zodat mijn hart heimelijk verlokt werd (11) en mijn hand mijn mond heeft gekust, dan zou ook dat een ongerechtigheid geweest zijn voor de rechter te boeten. Want ik zou God daarboven hebben verloochend. (Job 31:26-28)

Welnu, indien dit het geval was in de dagen van Job, dan was dit zo in nog grotere mate in de vroegere periode toen de mysteries werden gegrondvest. Als dan de afgoderij haar intrede deed, en meer bepaald zulk een walgelijke afgoderij als van het Babylonische systeem, dan was het een noodzaak dat dit in stilte en in het geheim geschiedde. (12) Zelfs als ze met macht was ingevoerd, zou het een reactie hebben teweeggebracht, en zou het getrouwe deel van de mensheid gewelddadige acties hebben ondernomen om ze te onderdrukken; in elk geval, indien ze plotseling in al haar afschuwelijkheid de kop had opgestoken, zou ze het menselijke geweten hebben beroerd, en het beoogde doel zijn voorbijgestreefd. Dat doel was de gehele mensheid in blinde en absolute onderwerping te brengen aan een hiërarchie die afhankelijk was van de regeerders van Babylon.

Bij de uitvoering van dit plan, werd alle kennis, zowel wereldse als heilige, gemonopoliseerd door het priesterschap, (13) dat ze onderwees aan degenen die werden ingewijd in de mysteries, zoals zij het raadzaam achtten en overeenkomstig de belangen van het grote systeem van geestelijk despotisme, waarvan zij de bedienaren waren. Alzo werd het volk, overal waar het Babylonische systeem vaste voet kreeg, vast gekluisterd aan de priesters.

De priesters waren de enige bewaarders van godsdienstige kennis; zij alleen hadden de ware traditie, waardoor de riten en symbolen van de openbare godsdienst konden worden verklaard; en zonder blinde en onvoorwaardelijke onderworpenheid aan hen, kon men datgene wat nodig was voor redding niet leren kennen. Welnu, vergelijk dit met de vroege geschiedenis van het pausdom en met haar geest en werkwijze als geheel, en zie hoe nauwkeurig de overeenstemming is! Was het in een periode van patriarchaal licht dat het verdorven systeem van de Babylonische mysteries een aanvang nam?

Het was in een periode van een veel groter licht dat dit onheilige en onschriftuurlijke systeem om zich heen grepen en een overwoekerende ontwikkeling kende in de Kerk van Rome. Dit gebeurde reeds in de dagen van de apostelen, toen de primitieve Kerk in bloei was, toen de rijke vruchten van Pinksteren overal konden gezien worden, toen de martelaren het getuigenis van hun geloof verzegelden met hun bloed. Zelfs toen, toen het licht van het Evangelie zo helder scheen, vormde Gods geest het heldere en onderscheidende getuigenis door middel van Paulus: "HET MYSTERIE VAN DEZE WETTELOOSHEID IS WELISWAAR REEDS AAN HET WERK". (2 Thess.2:7)

Van dit systeem van wetteloosheid dat toen begon werd door God voorzegd dat het zou uitmonden in een onheilspellende afvalligheid, die op de gepaste tijd op een vreselijke manier zou "geopenbaard" worden en voortgang zou blijven hebben totdat het zou vernietigd worden "door de geest van Zijn (de Heer Jezus') mond en tenietgedaan zal worden door de manifestatie van Zijn tegenwoordigheid." (vers 8). Maar het deed zijn intrede in de Kerk allereerst in het geheim en in stilte, met "elk onrechtvaardig bedrog". Het werkte mysterieus onder mooie maar valse voorwendsels, waarbij het de mensen weglokte van de eenvoud van de waarheid in Christus. En het deed het in 't geheim, om dezelfde reden dat afgoderij in 't geheim werd binnengebracht in de oude mysteries van Babylon; het was niet veilig, niet voorzichtig om het anders te doen.

De ijver van de ware Kerk, ofschoon zij geen beroep kon doen op de burgerlijke macht, zou zelf tot handelen hebben aangemoedigd om het valse systeem en zijn medeplichtigen in de ban van het christendom te slaan, indien dit plotseling en publiek in al zijn grootheid was opgedoken; en dit zou zijn vooruitgang hebben verhinderd. Vandaar dat het in 't geheim werd geïntroduceerd en stap voor stap volgde de ene verdorvenheid na de andere; naarmate de afval evolueerde werd de verzwakkende Kerk voorbereid het te vergoeilijken, totdat zij de buitensporige verhoudingen van heden had bereikt, waarin bijna elke detail, van het paapse systeem het tegenovergestelde is geworden van het systeem van de apostolische Kerk.

De inscripties die werden gekopieerd uit de Romeinse catacomben bewijzen ons, op een treffende wijze (en dit bewijs werd door Rome zelf bewaard) dat alles wat nu zo karakteristiek is voor Rome gradueel ingang gevonden heeft en dit door de werking van "het mysterie van wetteloosheid." Deze catacomben zijn omvangrijke ondergrondse uitgravingen in de omgeving van Rome, waarin de christenen ten tijde van vervolging gedurende de eerste drie eeuwen, hun aanbidding beoefenden en tevens hun doden begroeven.

Op sommige van de grafstenen worden nog inscripties teruggevonden die lijnrecht in tegenspraak zijn met de nu welbekende grondstellingen en handelingen van Rome. Laten we slechts één voorbeeld beschouwen. Wat is tegenwoordig een meer onderscheiden kenmerk van het pausdom dan het verplichte celibaat van de geestelijkheid? Nochtans krijgen we uit deze inscripties het overtuigende bewijs, dat er zelfs in Rome een tijd was dat zulk een systeem van celibaat voor geestelijken niet bestond. Beschouw eens enkele van de teksten:

  1. "Aan Basilius, de presbyter, en Felicitas, zijn vrouw. Zij zelf maakten deze tombe."

  2. "Petronia, vrouw van een priester, het type van bescheidenheid. 'Hier rust mijn gebeente. Spaar uw tranen, geliefde echtgenoot en dochter, en denk eraan dat men niet dient te wenen voor iemand die in God leeft'." (14)

Hier en daar vindt men een gebed voor de dode: "Moge God uw geest weer jong maken", hetgeen toont dat toen reeds het mysterie van wetteloosheid aanwezig was, maar tevens hoe traag en voorzichtig het in zijn werk ging, dat in de periode waarop ze betrekking hebben, de roomse Kerk zich nog niet ontwikkeld had tot de proporties van heden waarbij zij absoluut haar priesters "verbiedt te trouwen."

Listig en geleidelijk legde Rome het fundament voor haar systeem van priesterlijke macht, waarop zij later een stevig bouwwerk zou optrekken. Vanaf het begin was de naam "Mysterie" als een zegel op haar systeem aangebracht.

Maar, dit "Mysterie"-karakter is haar blijven aankleven in gans haar ontwikkeling. Toen zij er eenmaal in geslaagd was het licht van het Evangelie te dempen, de overvloedigheid en onbeperktheid van Gods gunst in de schaduw stellend, en de zielen van mensen van de rechtstreekse en onmiddellijke omgang met de Ene Grote Profeet en Hogepriester van ons geloof wegslepend, toen ging men een mysterieuze kracht aan de geestelijkheid toeschrijven, dewelke hen tot "meesters van het geloof" van het volk maakten, een eigendomsrecht dat de apostelen formeel van de hand wezen (2 Kor.1:24), maar hetwelk in vereniging met de biecht, op zijn minst zo absoluut en volledig is geworden als het ooit was geweest bij de Babylonische priesters ten aanzien van hen die waren ingewijd in de oude mysteries.

De geestelijke macht van het Romeinse priesterschap culmineerde in de instelling van de biecht. Deze biecht was zelf ontleend aan Babylon. De biecht die vereist wordt van de aanbidders van Rome is totaal verschillend van de belijdenis die in het Woord van God wordt beschreven. In verband hiermee zegt de Schrift ons: "belijdt elkaar daarom openlijk uw zonden" (Jak.5:16), wat inhoudt dat de priester zowel aan het volk dient te biechten, als het volk aan de priester, indien de een tegen de ander zondigt. Dit zou nooit het doel van een geestelijk despotisme hebben kunnen dienen; vandaar dat Rome de toevlucht moest nemen tot het Babylonische systeem, hierbij het Woord van God achter zich latend.

In dat systeem was het van ieder die toegang had tot de mysteries vereist dat zij in het geheim te biechten gingen bij een priester en wel volgens een voorgeschreven regel; en voordat zulk een belijdenis was gedaan kon er geen volledige inwijding plaats vinden. In verband hiermee verwijst Salverté naar de biecht zoals die gehouden werd in Griekenland, bij rituelen die duidelijk terug te voeren zijn tot een Babylonische bron (15): "Alle Grieken, van Delphi tot Thermopylae, waren ingewijd in de mysteries van de tempel van Delphi. Men verzekerde zich van hun zwijgplicht over al wat zij moesten geheim houden, door de vrees voor de straffen waarmee zij werden bedreigd voor een meinedige bekendmaking, en door de algemene biecht die werd vereist van de kandidaten na hun inwijding- een biecht die hen meer het niet geheimhouden ervan van de priester deed vrezen, dan dat hem de priester reden gaven om bang te zijn dat de biechteling het gebiechte zou openbaren." (16)

Naar deze biecht wordt ook verwezen door Potter in zijn "Griekse Oudheden", alhoewel dit meestal over het hoofd wordt gezien. In zijn verslag over de Eleusische mysteries, na een beschrijving van de plechtigheden en de richtlijnen die voorafgaan aan de toelating van de inwijdingskandidaten om in de onmiddellijke nabijheid van de goden te komen, gaat hij verder: - "De priester die hen inwijdt en de Hierophant wordt genoemd, stelt hun dan bepaalde vragen, zoals 'of zij gevast hebben?' enz., dewelke zij beantwoorden met vaste formules." (17)

Het woord "enzovoort" zou voor een toevallige lezer onbetekenend zijn maar het is wel een veelzeggend woord. Het betekent: "Zijt gij vrij van elke overtreding van kuisheid?" en dat niet alleen in de betekenis van morele onzuiverheid, maar in die kunstmatige betekenis van kuisheid die het heidendom steeds heeft gekoesterd. (18) "Zijt gij vrij van bloedschuld?" - want niemand die schuldig was aan doodslag, zelfs bij ongeval, kon worden toegelaten vooraleer te zijn schoongewassen van zijn misdaad, en er waren zekere priesters, Köes genaamd, die in zulke gevallen "de biecht hoorden" en kwijtschelding gaven van schuld. (19)

De nauwgezetheid van de ondervragingen in de heidense biecht is duidelijk opgenomen in sommige onzedelijke gedichten van Propertius, Tibullus en Juvenalis. (20) Wilkinson zegt in zijn hoofdstuk over "Private Vasten en Boetedoening" dat deze "strikt verplicht werden" samen met "vastgestelde regels gedurende vastgelegde perioden", (21) en hij haalt de passages van meerdere auteurs aan die duidelijk aantonen vanwaar het pausdom het soort van vragen heeft afgeleid die op de biecht het stempel van onzedelijkheid drukken, zoals men dat onder andere terugvindt op de eerste bladzijde van Pater Deus en Alfonsus de Liquorie.

Om deze oorbiecht te vergoelijken, zei men dat de plechtigheden waarbij de ingewijden werden toegelaten zo verheven ware, zo hemels, zo heilig, dat niemand, wiens geweten belast was met een fout, een zonde waarvoor hij geen boete had gedaan, wettelijk kon worden toegelaten. Vandaar dat het, voor het belang van degenen die zouden ingewijd worden, voor onmisbaar werd gehouden dat de dienstdoende priester hun geweten grondig zou onderzoeken ten einde te vermijden dat, indien zij zouden opkomen zonder vooraf te zijn gezuiverd van zonde, de woede van de goden zich tegen de heiligschennende indringers zou keren. Dit was het voorwendsel; maar wanneer we de wezenlijke onheilige aard kennen van hun goden en hun aanbidding, wie ziet dan niet dat dit niets meer dan een voorwendsel was; hun voornaamste doel bij het verzoek, aan hun kandidaten voor de inwijding, om hun verborgen fouten te belijden, hun zwakheden en hun zonden, was enkel om hen volledig onder de macht te brengen van degenen aan wie zij hun meest intieme gedachten en hun belangrijkste geheimen toevertrouwden.

Welnu, precies op dezelfde wijze en voor dezelfde doeleinden, heeft Rome de biecht ingesteld. In plaats van volgens de Schrift zowel aan de priesters als aan het volk te vragen "elkaar openlijk hun zonde te belijden", indien de een tegen de ander een fout heeft begaan, legt zij de mensen de verplichting op, op straffe van verdoeming, te biechten bij een priester, (22) of zij nu tegen hem een overtreding hebben begaan of niet, terwijl de priester onder geen enkele verplichting is gesteld om aan het volk te belijden.

Zonder deze biecht kan men in de Kerk van Rome niet tot de sacramenten worden toegelaten, net zoals men in de dagen van het heidendom zonder belijdenis niet kon worden toegelaten tot de mysteries. Welnu, deze biecht wordt door de gelovige in het geheim en in afzondering gedaan, aan een priester die bekleed is met de autoriteit van God (23) en die zit in de naam van God, en die is begiftigd met de macht om het geweten te onderzoeken, het leven te oordelen, de absolutie te geven of te veroordelen afhankelijk van zijn willekeur en naar zijn genoegen. Dit is het grote voetstuk waarop het hele mysterie van wetteloosheid, belichaamd door het pausdom, draait; en overal waar men het navolgt, dient het wonderbaarlijk zijn doel en brengt het de mensen in een rampzalige onderworpenheid aan het priesterschap.

In overeenstemming met het beginsel waaruit de biecht is gegroeid, maakt de Kerk, dat is de geestelijkheid, er aanspraak op de enige bewaarster van het ware geloof van het christendom te zijn. Zoals van de Chaldeeuwse priesters werd aangenomen dat zij alleen de sleutel bezaten tot het begrijpen van de Babylonische mythologie, een sleutel die hun ter hand was gesteld vanaf de vroegste oudheid, evenzo beweren de priesters van Rome de enige vertolkers van de Schrift te zijn; zij alleen hadden de ware overlevering, van eeuw tot eeuw doorgegeven, zonder dewelke het onmogelijk was tot de ware betekenis te komen.

Daarom vereisen zij een onvoorwaardelijk geloof in hun dogma's; alle mensen waren gebonden te geloven wat de Kerk hen voorhield, terwijl de Kerk op deze wijze het geloof kon vormen zoals het haar behaagde. Aangezien zij het opperste gezag was van het geloof, kon zij hetzij weinig of veel vrijgeven al naargelang het raadzaam was; en een reserve bezitten bij het onderwijzen van de grote waarheden van de godsdienst, was eveneens een onontbeerlijk principe in het systeem van Babylon, net zoals ook in het Romantisme of Tractarianisme in onze tijd. (24)

Het was deze priesterlijk aanspraak op heerschappij over het geloof van de mens, welke "de waarheid op onrechtvaardige wijze ten onderhield" (25) in de oude wereld, zodat "duisternis zelf de aarde bedekte, en dikke donkerheid de volken, (Jes. 60:2). Het was precies dezelfde opvordering in de handen van de roomse priesters, dewelke zich liet gelden in de duistere tijdperken, toen gedurende verschillende sombere eeuwen, het Evangelie onbekend was, en de Bijbel een verzegeld boek voor miljoenen die de naam christen droegen. Vandaar, dat wij in elk opzicht zien hoe passend Rome op haar voorhoofd de naam draagt, "Verborgenheid, Babylon de Grote."

Voetnoten

[1] EUSÈBE SALVERTÉ, Des Sciences Occultes, p.259.

[2] GEBELIN, Monde Primitif, deel IV, p.319.

[3] Zie SALVERTÉ, pp.258, 259.

[4] AMMIANUS MARCELLINUS, boek XIV, h.6 tot p.26, en boek XXIII, h.6, pp.371, 374, vergeleken met JUSTINUS, Historia, boek I, h.I, p.615, en EUSEBIUS, Kroniek, boek I, p.40, 70, etc. Eusebius zegt dat Ninus en Semiramis regeerden in de tijd van Abraham. Zie deel I, p.41, en deel II, p.65. Wat betreft de leeftijd van Semiramis, zie de noot op de volgende pagina.

[5] Chronicon Paschale, deel I, p.65.

[6] HESIODUS, Theogonia, v.453, p.36.

[7] HERODOTUS, Historia, boek I, h.199, p.92; QUINTUS CURTIS, V.I.

[8] Voor de bewijsvoering over dit onderwerp, zie de Appendix onder noot A.

[9] ELLIOTT, Horae, deel IV, p.30.

[10] Voor de leeftijd van Sem, zie Genesis 11:10,11. Volgens deze tekst leefde Sem 502 jaar na de vloed, tot 1846 V.Chr. naar de Hebreeuwse tijdrekening. De leeftijd van Ninus, de echtgenoot van Semiramis, kwam volgens Eusebius, zoals al eerder is opgemerkt, overeen met die van Abraham, die in 1996 v.Chr. werd geboren. De geboorte van Abraham moet volgens zeggen slechts negen jaar vóór het einde van de regering van Ninus hebben plaatsgevonden. - (SYNCELLUS, P.170, Parijs, 1652.). Dientengevolge moet in deze visie de regering van Ninus Volgens de gebruikelijke tijdrekening ongeveer in 1987 v.Chr. geëindigd zijn. Clinton, die zeer gezaghebbend is op het gebied van tijdrekening, plaatst de regering van Ninus wat vroeger. In zijn Fasti Hellenici (deel I, p.263) plaatst hij hem in 2182 v.Chr.. Layard ondersteunt (in zijn Nineveh and its Remains, deel 11 p.217) deze visie. Volgens de overlevering heeft Semiramis haar echtgenoot met tweeënveertig jaar overleefd. - (SYNCELLUS, p.96). Welke visie met betrekking tot de leeftijd van Ninus ook wordt aangehouden, die van Eusebius of de visie die Clinton en Layard hebben ontwikkeld, klaarblijkelijk heeft Sem Ninus en zijn vrouw ver overleefd. Uiteraard is bij het bereiken van deze slotsom uitgegaan van de veronderstelde juistheid van de Hebreeuwse tijdrekening. Voor een sluitende bewijsvoering over dit onderwerp, zie de Appendix, noot B.

[11] Wat ik met "en" heb vertaald, daar gebruikt de officiële Engelse bijbelvertaling van 1611 "of", hoewel hier geen aanleiding voor is, want in de originele tekst wordt precies hetzelfde woord gebruikt dat ook de verbinding legt met de voorgaande zin, "en mijn hart", etc.

[12] Gaandeweg zal duidelijk worden wat in feite de ware reden was voor de grootst mogelijke geheimzinnigheid in deze zaak. - Zie Hoofdstuk II.

[13] EUSÈBE SALVERTÉ, Des Sciences Occultes, passim.

[14] DR.MAITLAND, Church in the Catacombs, pp.191, 192.

[15] Voor de Babylonische oorsprong van deze Mysteries, zie van het volgende hoofdstuk de eerste twee paragrafen.

[16] EUSÈBE SALVERTÉ, Des Sciences Occultes, h.XXVI, p.428.

[17] POTTER, deel I. Eleusinia, p.356.

[18] Voor de willekeurige verboden, ten gevolge waarvan schuld beperkt zou kunnen worden, zie POTTER, deel I, p.356, enkele zinnen vóór het laatste citaat.

[19] DUPUIS, De tous les Cultes, deel IV, boek I, p.312. Parijs. L'an III de 1a Republique.

[20] Zie in het bijzonder JUVENALIS, Satires, VI 535, p.129.

[21] WILKINSON, Egyptians, deel V, pp.335, 336.

[22] Bisschop HAY, Sincere Christian, deel II, p.68. In dit werk komt volgend vraag en antwoord voor: - "Vraag - Is dit opbiechten van onze zonden noodzakelijk voor het verkrijgen van de absolutie? Antwoord - Het is door Jezus Christus voor dit doel als een absolute noodzaak voorgeschreven." Zie ook Poor Man's Manual, in Ierland een standaardwerk, pp.109, 110.

[23] Light of Prophecy, Appendix, noot C.

[24] Zelfs onder de ingewijden werd onderscheid gemaakt. Sommigen werden slechts tot de "Lagere Mystiek" toegelaten; de "Hogere" was voor de weinigen die bevoorrecht waren. - WILKINSON, Ancient Egyptians, deel I, pp.266, 267.

[25] Romeinen 1:18. De beste commentatoren geven de passage weer zoals hierboven. Opgemerkt moet worden dat Paulus zich uitdrukkelijk tot de heidenen richt.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden