| Inhoudsopgave |


Het Voornemen der Eeuwen, (Ef. 3:11)

In de Statenvertaling staat: "het eeuwig voornemen",
in het Grieks "het voornemen der aioonen".
Dit zijn grote wereldtijdperken.

De kaarten geven een algemeen overzicht van de tijden der eeuwen.
Kaart 1: exclusief de gemeente der verborgenheid
Kaart 2: inclusief de gemeente der verborgenheid


19. - Na de Gemeente der Verborgenheid

Reeds gedurende de bedeling van de Gemeente had God alles voorbereid om het uitwerken van Zijn plan tot herstel van de aarde weer op te vatten. In onze tijd ziet men inderdaad, hoe alles samenloopt tot het einde en een van de bijzonderste tekenen van de tijden is de terugkeer van Israël naar Palestina. Als de tegenwoordige bedeling, met het laatste lid van de Gemeente, geëindigd is, zal de profetie haar verdere vervulling krijgen. Ons doel is over deze zaken slechts een zeer beknopt overzicht te geven.

De tempel wordt herbouwd (2 Thes. 2:4; Op. 11:1, 2; Mat. 24:15). De uitwendige vormen van de wet worden weer gevolgd, ook door de Christen-Joden. Al kan Israël misschien nog niet ten volle weer als Gods volk gerekend worden, de “middelmuur van de afscheidseis” wordt hersteld. Dit geschiedt ook stoffelijk, zoals men kan zien uit Op. 11:2. De brieven aan de Rom. Kor. Gal. Thes. zijn weer volledig van toepassing op alle gelovigen; doch vooral het “Evangelie” van Johannes, Thes., Heb., Jak., Petr., Joh. en Judas zijn dan actueel. (Men vergeet niet dat Jakobus, Petrus en Johannes geroepen waren om tot Israël te gaan. Zie Gal. 2:9).

Het boek van de Openbaring is de geschiedenis van die tijd en reeds in het begin van dit boek vindt men dan ook de “gemeenten” waar de Joden en de Synagoge (Op. 2:9; 3:9) een hoofdrol spelen. (1)

-------

(1) Men weet, hoe vele uitleggers geheel steunen op Op. 1:19 om de eerste hoofdstukken van Openbaring te verklaren als betreffende uitsluitend de gemeenten, die ten tijde van Johannes bestonden en die, volgens hen, deel uitmaken van DE Gemeente. Alford, Rotherham, Stuart en BuIlinger geven echter dit vers ongeveer als volgt weer:

“Schrijf dan (de dingen) die gij gezien hebt, en wat ze zijn (of betekenen), ja (de dingen) die na deze dingen geschieden zullen”.

Het woordje “is” van de Statenvertaling staat voor “eisi” (zijn), dat in het volgende vers tweemaal voorkomt in de zin van “betekenen”. Hoe de Statenvertaling (en andere Nederlandse vertalingen) “is” schrijven, terwijl “eisi” de meervoudsvorm is, blijft ons een raadsel. Zo is ook “hetgeen” in het Grieks in de meervoudsvorm. Johannes had wel de dingen gezien, maar deze moesten nog geschieden.

Onze gehele voorafgaande studie toont dat in Openbaring niet van de Gemeente van de verborgenheid gesproken wordt en het is minstens onvoorzichtig op een onjuiste (of ten minste betwistbare) vertaling te steunen om het tegenovergestelde te beweren. De inhoud van de eerste hoofdstukken toont overigens zelf, dat dit alles de toekomst betreft. Men vergelijke b.v. Op. 2:13 met 13:2 en 16:10; 2:16 met 19:21, 2:27 met 19:15; 2:20-23 met 17:2,4 en 18:3; 3:3 met 16:15 enz. De Nikolaďeten van Op. 2:6, 15 kent niemand met zekerheid; zij zullen ook slechts in de toekomst hun rol vervullen. Het is wel mogelijk dat sommige dingen reeds in de tijd dat Johannes schreef van toepassing waren, doch de volle betekenis is voor later.

Al wat Johannes schrijft betreft de “dag van de Heren” (Op. 1:10), die geheel in de toekomst ligt. Deze dag komt niet tenzij eerst de mens van de zonde geopenbaard zij (zie 2 Thes. 2:2-3, waar “dag van Christus” door “dag des Heren” weergegeven wordt in de beste handschriften).

Dat vele dingen op alle gemeenten van alle tijden kunnen TOEGEPAST worden, is een geheel andere zaak. Hier spreken wij slechts van de UITLEG. Alle leden van de Gemeente van de verborgenheid, die de woorden van deze profetie lezen zijn dan ook “zalig” (Op. 1:3). Hetzelfde is het geval met geheel Gods Woord. Met de voorrechten van de Gemeente duidelijk te onderscheiden verliest men niets, maar wint men alles.

-------

Men leze ook Luk. 21:5-11 en 21:25-27; Mat. 24:4-30; Mark. 13:5-26. Het is de tijd van de verdrukking, van de valse profeten (Mat. 24), van de valse leeraars (2 Pet. 2; 1 Joh. 4; 2 Joh.; Judas), van de antichristen (1 Joh. 2), van de beproeving (Jak. 1) en van het lijden (1 Pet. 4). En dan komt ook DE antichrist (2 Thes. 2).

Het is ook weer de tijd van de tekenen van het komende koninkrijk, zowel als van de leugentekens en leugen wonderen van Satan (2 Thes. 2:9). Wij zien terug de strijd van Satan tegen Christus zich ook stoffelijk uitwerken op aarde. Satan is inderdaad uit de hemel nedergeworpen op aarde. De “opperhemelse” zijn nu van alle zonde gereinigd en Satan doet een laatste poging op aarde, vooral tegen Israël. Tegenover de parousia van Christus, stelt hij de parousia van de ongerechtige (2 Thes. 2:8, 9). In onze dagen ziet men ook reeds hoe de komst van de antichrist voorbereid wordt door organisaties, welker werking zich over de gehele aarde uitbreidt.

In die tijd zullen de woorden van Johannes (b.v. 1 Joh. 4) ook beter begrepen worden, men zal dan zien hoe nodig het is de “geesten”“ te onderscheiden. Want alles duidt aan, dat er dan ook weer een zichtbare, hoorbare, tastbare tussenkomst van de engelen (of “geesten”) zal plaats hebben, zoals vóór de Gemeente. Zie ook Op. 1:20; 12:4. En niet alleen van reine engelen, maar ook van andere. Hoe ver wij moeten gaan in de opvatting van “gelijk de dagen van Noach” (Mat. 24:37) valt af te wachten, doch een nieuwe inmenging van gevallen engelen met de dochteren van de mensen is niet uitgesloten en de supermens, het reuzengenie, de antichrist kan hiervan een product zijn, zoals de mannen van naam van vroeger (Gen. 6:4). De verspreiding van het occultisme en al wat er mee samengaat, is hiertoe ook een voorbereiding. Alle “kinderen van de boozen” (Mat. 13:38) zullen slechts ten tijde van de oogst, bij de voleinding van de eeuw, met vuur verbrand worden.

Satans troon wordt opgericht (Op. 2:13; 13:2; 16:10) en dit toont aan hoe ver Satan zijn doel: het oprichten van een koninkrijk vóór en in plaats van dat van Christus, heeft kunnen uitwerken. Gedurende enige jaren schijnt hij een kans te hebben om te slagen, daar God de ongerechtigheid tot rijpheid laat komen.

Sommige gelovigen ontvlieden deze zware tijden (zie b.v. Luk. 21:36), maar de meesten gaan er door. Hun hoop is nu weer in het bijzonder: de parousie van Christus. Tussen dit alles in wordt in de gehele wereld het evangelie van de koninkrijks gepredikt (Mat. 24:14).

Voor wat betreft de volken, hebben zich de 10 koninkrijken (Op. 17:12), de 10 tenen van het beeld van Nebukadnezar, gevormd en Babylon speelt weer zijn rol. Een aandachtig onderzoek van Dan. 7:24 en 2:42-44 zal laten zien, dat de “tenen” overeenkomen met de 10 koningen en dat deze in tegenstelling met het “menselijk zaad” genoemd worden. De 10 koningen zijn dus naar alle waarschijnlijkheid geen mensen, doch geesten in Satan's dienst, kinderen van de duivel. De “tijden van de Heidenen” lopen overigens ten einde, hun volheid is bijna ingegaan (Rom. 11:25).

Men heeft dan ten slotte al die grote gebeurtenissen, zoals de val van Babylon, de eindworsteling van Satan: Armageddon, zijn nederlaag, enz. Het beest en de valse profeet worden in de poel des vuurs geworpen (Op. 19:20) en Satan, de oude slang, gebonden en in de afgrond geworpen (Op. 20:1-3). Nu zal er ook geen Kanaäniet meer zijn (Zach. 14:21); het onkruid wordt verbrand.

De opstanding uit de doden, de opname en terugkomst op aarde van de gelovigen, die niet tot de Gemeente behoren, doch deel hebben aan het koninkrijk, is dan geen hoop meer, maar een feit geworden (1 Thes. 4; 1 Kor. 15; Mat. 24:31). De parousia van de Here Jezus Christus in heerlijkheid en de oprichting van het lang bereide koninkrijk is eindelijk verwezenlijkt, niettegenstaande de onwil van de mensen en de tegenstand van Satan en van de engelen. Ook het oordeel van de werken van de gelovigen (2 Kor. 5:10 enz.) en van de volken (Mat. 25:31-46; Joël 3:2) wordt nu voltrokken. De tijd van Gods lankmoedigheid is voorbij (Op. 10:6). De spotters die zeiden: “waar is de belofte van Zijn toekomst” (2 Pet. 3:4) zijn de mond gestopt. Nu ziet ieder, dat God lankmoedig over ons was, niet willende dat enigen verloren gaan (2 Pet. 3:9).

De koninkrijken van de wereld zijn nu geworden van onze Here (Op. 11:15). Hij is Koning over de ganse aarde (Zach. 14:9) en de schepping is vrijgemaakt (Rom. 8:19-23).

 

| Inhoudsopgave |



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden